Het laatste woord heeft het eerste
(1987)–Ineke Bulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
‘Paranoia’De protagonist Arnold Cleever van het verhaal ‘Paranoia’ laat in het geheel geen tekst na. Hij schrijft niet, hij leest niet, hij spreekt nauwelijks en steeds zachter. Hij vertelt zijn verhaal dan ook niet zelf; het wordt verteld door een anonieme verteller die ook op plaatsen verkeert waar Cleever niet is, en verschillende personen van binnenuit belicht. Maar - de hele geschiedenis draait wel om Cleevers eigen verhaal; om zijn mededeling namelijk dat hij een ontsnapte SSer is. De ware toedracht volgens Raat en anderen is, dat hij de hele oorlog op zijn kamer heeft doorgebracht, nadat zijn compagnie in mei 1940 werd teruggetrokken voordat ze één Duitser hadden gezien. Onverklaard bleef tot dusver hoe iemand er toe komt van zichzelf te beweren dat hij een ontsnapte SSer is - of het nu waar is of niet. Waarom juist dit verhaal, en waarom er door dik en dun aan vasthouden? Arnold vertelt het zijn vriendin Anna als ze elkaar een maand kennen. We weten niet wanneer dat precies is, maar het is wel vóórdat hij in de krant het bericht leest over de ontsnapte SSer met wie hij zich identificeert. Het krantenbericht is dus niet de aanleiding; bovendien sisten de dingen hem ook al eerder ‘es-esser’ toe. De door Anna's vader meegedeelde, van Wester, Cleevers oude leraar en kapitein afkomstige ontkenning van dit verhaal is niet zonder meer betrouwbaar. Ten eerste heeft Anna haar vader niet verteld dat Arnold een ontsnapte SSer isGa naar eind22. Deze kent het verhaal dus waarschijnlijk helemaal niet, en kan het dientengevolge evenmin ontkennen. De gevolgtrekking dat zijn verhaal bewijst dat dat van Arnold niet klopt komt geheel voor rekening van Anna en de lezer. Wel is er Anna's vader veel aan gelegen dat zijn dochter gelooft wat hij haar vertelt. Terwijl hij als Pilatus zijn handen in onschuld wast (‘hij had nog jonge handen die spoedig vuil worden’) hoopt hij dat Cleevers gedrag Anna evenzeer zal verontrusten als hemzelf, en dat ze hem zal opgeven, (zogenaamd?) om haar een geesteszieke man en dito kinderen te besparen. Maar zijn versie van het verhaal rijdt als de tram verder door dan hij had berekend, omdat hij niet weet dat Anna er uit concludeert dat Arnold geen SSer, | |
[pagina 26]
| |
maar ‘alleen een beetje ziek’ is, in een mate die een dokter in orde kan brengen. Hij bereikt dus het tegenovergestelde van wat hij had beoogd. De eerste en enige keer dat hij Arnold ontmoet, zegt hij niets tegen hem, maar zijn spreekbuis de papegaai die ‘ik zeg ja’ heet, groet Arnold met ‘Heil Hitler’. Wat voor Nederlanders wisten al in 1933 dat ‘Heil Hitler’ voor Hitlers aanhangers een groet als ‘goede morgen’ is? En vonden dat komiek? Zijn bron van informatie, de leraar Wester (slechts één S, maar wel in de vergrotende trap), die Arnold minstens zes jaar niet gezien heeft als hij hem in zijn compagnie aantreft (Arnold is dan vier- of vijfentwintig) noemt de terugtocht van zijn compagnie ‘de benen nemen’. En waarom krijgt hij juist ter gelegenheid van de bevrijding ruzie met Arnold? Juist dan heeft deze zijn ‘hoe zal ik het zeggen’ medelijden nodig. Het feit dat hij gedurende de oorlog contact onderhield met Cleever bewijst niet dat Cleever zich intussen niet, in 1941 bijvoorbeeld, uit teleurstelling bij de Waffen-SS meldde. Waarschijnlijk is hij daar niet aangenomen, om dezelfde reden die hem voor de weinig fraaie praktijken van zijn oom onbruikbaar maakte. ‘De hele tragiek van het heldendom der germanen is op mijn gezicht te lezen’ denkt Cleever, en hij ziet droevige ogen die aan weerszijden langs de medemens plegen te kijken, en een wrede mismoedige mond in een hoofd ‘haast zonder kin’. Cleever is minstens zo lelijk, onaantrekkelijk en vasthoudend als Anna, zoals zijn naam al zegt. Hij houdt met alle geweld vast aan zijn verhaal dat hij een ontsnapte SSer is, want dat maakt hem tot de held die hij niet is. Dat het een verachtelijke held is, deert hem niet; zijn grote voorbeeld is zijn oom, die een bloeiend bedrijf grondvest op de wetenschap dat een ieder in een compromitterende situatie kan verkeren, oorlog of geen oorlog. Cleever heeft zich van jongsafaan tot deze oom aangetrokken gevoeld, ‘en zelfs nu nog liet hij zijn daden menigmaal in gedachte door zijn oom beoordelen’. Met zijn laatste gebaar beoogt hij zich in de optiek van zijn oom te laten vereeuwigen. Arnold is geen man die je gevaarlijke wapens in handen kunt geven; dat bewijst hij dan ook prompt. Maar - iets anders heeft men hem, medelijdend, evenmin ooit willen toevertrouwen. |
|