Het laatste woord heeft het eerste
(1987)–Ineke Bulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
‘Manuscript in een kliniek gevonden’In ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ lezen wij een manuscript dat iemand ons laat lezen. Hij geeft de plaatsen aan waar de tekst afgebroken of onleesbaar is, en suggereert daarmee, en met de titel, dat hij niet zelf de schrijver is van de tekst. Hij vond de tekst in een kliniek; wellicht is deze bij wijze van therapie geschreven, want ‘ik moet vertellen hoe ik in het ziekenhuis gekomen ben, al is dit alleen maar een onderdeel van alles’. ‘Gevonden’ suggereert dat de schrijver zijn tekst in de kliniek achterliet, en er dus zelf niet meer is; het suggereert ook toevalligheid van de ontdekking, zodat de vinder waarschijnlijk niet de behandelende geneesheer is die eventueel om het verhaal van de patiënt gevraagd heeft. Maar méér komen we niet te weten, want verder doet de presentator niets met de gevonden tekst. De eerste alinea van de tekst lijkt een beschrijving te zijn van de kliniek waarin de auteur op het moment van het schrijven verblijft. 's Nachts gaat hij naar het dak van het gebouw, via een route die merkwaardig veel lijkt op een route die hij aflegde in zijn lagere school. Die school is het beginpunt van de weg die hem naar de kliniek voerde. Hij heeft er iemand verraden, toen het hoofd van de buurschool om getuigen vroeg van een gevecht met ongelukkige afloop. Hij wees een jongen aan die hem beviel, wiens uiterlijk hem dus schuldig verklaardeGa naar eind18, maar hij werd niet geloofd. De kinderen mogen hem niet, de onderwijzers evenmin; ze schelden hem uit met een woord dat hij niet begrijpt, en dat niet in de tekst voorkomt. De lezer weet dus niet welk woord dat is, maar hij kan het raden, en het is niet het sexuele woord dat de interpreten tot nu toe raadden. De ik wordt uitgescholden voor ‘verrader’, niet alleen omdat hij de jongen verraden heeft, maar ook omdat zijn vader met de fascisten heult. ‘Van wie anders van dan mij’ verwacht men verraad? ‘Men kende mijn vader immers, alle onderwijzers wisten toch wie hij was?’. Daarom wordt de ik op school geplaatst naast de Oostenrijkse jongen die zijn vaders koppelriem draagt waarop in het Duits rond een adelaar in Sinterklaasletters staat ‘Weest eendrachtig, weest eensgezind’. Hij, die in alles anders is dan de anderen, is de enige die begrijpt dat dit betekent ‘Weest uniek, weest alleen’. | |
[pagina 23]
| |
Hij begrijpt het scheldwoord ‘verrader’ niet; hij kan het niet bevatten, doordat zijn ‘oorsprong op aarde geen parallel kan vinden’. De onderwijzeres knipt een stuk uit zijn oor om het hem duidelijk te maken, maar tevergeefs. Als Annie de Koning door dezelfde onderwijzeres wordt gestraft, vraagt hij zijn vader het meisje te helpen, maar deze kan niets voor haar doen, zoals hij ook niets voor zijn zoon kan doen, behalve hem nieuwe kleren geven, en hem de waarheid voorhouden. Hij ademt zijn dofwitte ziel op zijn glanzend instrumentarium, het aldus besmettend in plaats van ontsmettend, en vertrekt. Het meisje ‘riep ook het woord niet meer’. Het volgende dat we van de ik-figuur weten is, dat hij twintig jaar laterGa naar eind19 in het ziekenhuis terecht komt, omdat een lucifer in zijn oor ontploft is. Het is hetzelfde oor dat op school gemerkt was, dus hij vindt dat op zichzelf niet zo erg. Ook van het feit dat het letsel hem met opzet is toegebracht, doordat zijn huisgenote Heleen een verraderlijke lucifer in zijn doosje liet doen, lijkt hij niet speciaal onder de indruk, want hij is het gewend, gemarteld te worden omdat hij de Waarheid bezit. Na enkele maanden wordt hij ontslagen, en gaat hij met Heleen naar huis, dat verhuisd blijkt te zijn naar een gebouw van waaruit hij op zijn oude school uitkijkt. Wat hij daar ziet, speelt zich af in ‘mijn eigen atmosfeer van hoog suizen dat de adem inhoudt’. Hij ziet er een jongen ‘die anders was dan de rest’, bloedend uit een oor, gekweld zonder dat de onderwijzers hem te hulp komen. Hij moet zich beheersen, eerst om dit onrecht niet te keren, dan, als hij weet dat het hetzelfde is als twintig jaar geleden, om die belabberde jongen die hij zelf is niet binnenste buiten te keren als een handschoen. Tenslotte beheerst hij zich niet meer. Als hij ook het hoofd van de buurschool weer ziet, de enige die hem destijds een stralenkrans van waarheid verleende, al was het zonder resultaat, daalt hij - waarschijnlijk weer via de brandladder - zijn veranda af. Maar de jongen die hij destijds verried, grijpt hem beet. De ik weet de zaken om te draaien en vermoordt hem. ‘En zij lieten mij gaan, want (..) voor één moment werd hen duidelijk wie ik was, dat zij geen deel hadden aan de wereld van mij’. Hij komt niet als moordenaar in de gevangenis, maar als waanzinnige in de kliniekGa naar eind20, waar hij bij wijze van openingsregels noteert dat hij heeft ‘moeten beloven het niet te verraden’.
Een jongetje dat aanvankelijk tamelijk normaal lijkt (in het begin speelt hij mee in de zandbak en leert een leerling hem vieze woordenGa naar eind21; pas later, na het oormerk, wil niemand meer met hem spelen: (p. 33) wordt buitengesloten omdat hij hun woord, hun qualificatie van hem, niet begrijpt. Hij wordt gestraft voor zijn vader, maar kan het geloof in zijn vader niet opgeven, omdat zijn oorsprong op aarde geen parallel kan vinden. Hij is dus inderdaad niet | |
[pagina 24]
| |
in staat (Raat 1985, 69), een essentieel begrip uit de wereld van de anderen te begrijpen, en hij zal dus nooit begrijpen waarom hij niet in hun wereld opgenomen kàn worden. Zoekend als het kind dat hij is naar een verklaring komt hij op de Waarheid, een godgelijk begrip, een genade. De waarheid is mooi en goed - maar verteld aan de vijand is het verraad. Verraad is per definitie het vertellen van de waarheid, maar aan het verkeerde oor. Het is dus geen wonder dat degenen die weten dat hij de waarheid bezit er rekening mee houden, bang voor hem zijn, plannen beramen en overwegen hoe het toch mogelijk is dat hij de waarheid weet (p. 20). Wat het jongetje leert is, dat hij, de waarheid sprekend, niet wordt erkend. Grondiger ondermijning van het vertrouwen in de taal als middel om de werkelijkheid te spreken is nauwelijks denkbaar. Hij hoort dan ook niet meer wat de anderen zeggen maar schrijft, als hij de waarheid die leugen is betrapt heeft, nog wel zijn eigen verhaal, zijn eigen werkelijkheid. Niet met het doel het aan anderen ter lezing te geven; zijn wereld gaat verloren, en zal bij toeval gevonden worden. |
|