Over Politicus zonder partij van Menno ter Braak
(1980)–F. Bulhof– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
7 ReactiesDe kritiek heeft zich bij het verschijnen van Politicus zonder partij niet onbetuigd gelaten. De rooms-katholieke apologeet Anton van Duinkerken maakte het wel erg bont in De Tijd van 8 mei 1934: ‘[Ter Braaks] flauwiteiten ten koste van de theologie, zijn kinderachtige tweedehandse minachting van het christendom, zijn aandriftloos verguizen van dingen, waaraan hij nog lang niet toe is, zijn voorgewende brutaliteit en zijn naïeve aanstellerij van man-die-het-wel-zeggen-durft, verarmen zijn toch reeds geheel bloedloze stijl tot een zemelachtige, daar is geen ander woord voor.’ Zoveel onwelwillendheid zal zich niet makkelijk laten verleiden tot een redelijk oordeel. Ter Braak had het er dan ook wel naar gemaakt. Maar ook zijn vrienden hadden moeite met Politicus zonder partij, in de eerste plaats Du Perron en diens vrouw Elisabeth de Roos. Hun indrukken zijn te volgen in de Briefwisseling vanaf begin juli 1933, zodra zij het manuscript ter inzage hebben gekregen. Du Perrons eerste reactie is tamelijk negatief: ‘Ik voel veel voor je honnête homme, maar hij is mij (misschien door mijn tegenw. levensomstandigheden) te “humoristisch”; er is, om met Malraux te spreken, een zo volslagen afwezigheid van “tragiek” in je wezen of in je boek, dat al je eerlijkheid mij ditmaal een beetje links laat - ik vroeg mij dikwijls af of ik wel behoor tot de vrienden voor wie je het geschreven hebt. [...] Je titel Politicus zonder partij is niet kwaad; maar prediker zonder geloof zou beter zijn. (“Prediker” dan zonder “pejoratieve” zin: Coheleth en niet de dominee!) Bep zei dat je boek, voor zover het haar bekend is (zij is nog niet eens tot de helft) voor vijanden schijnt geschreven.’Ga naar eind54 Du Perron vindt Ter Braaks honnête homme te rustig, niet primitief genoeg. Hij acht hem niet tot moord in staat. Alsof dat Ter Braaks opzet was geweest! Wat Du Perron getroffen moet hebben is Ter Braaks gebrek aan betrokkenheid, aan directheid in dit nieuwe ideaal. Hij vindt dan ook dat de afwezigheid van tragiek in Politicus zonder partij het noodzakelijk maakt dat een aangrijpender boek op stapel wordt gezet. Dit werk schijnt ‘een staat [...] te rechtvaardigen, die achter ons (of mij?) ligt’.Ga naar eind55 | |
[pagina 68]
| |
Wat het schrijven voor vrienden betreft merkt Du Perron op dat hij na zijn aanvankelijke geprikkeldheid omdat het boek niet voor hem scheen geschreven tot de conclusie is gekomen dat men voor de vrienden die men al heeft nooit zo zuiver schrijft ‘als voor de vrienden die men niet kent’.Ga naar eind56 Voor deze laatste opmerking is Ter Braak zeer dankbaar: ‘Inderdaad, de in het boek bedoelde vrienden zijn nog te winnen.’Ga naar eind57 Hij begrijpt Du Perrons reactie en erkent: ‘dit boek heb ik geschreven in een periode van windstilte, terwijl jij midden in aardse beroerdheden zit.’Ga naar eind58 In een volgende brief wijt Du Perron al die afwachtende humor van de honnête homme aan een impliciete verdediging van Ter Braaks situatie als leraar in Rotterdam, een schoolmeester onder schoolmeesters in een stad die de cultuur toch al niet zeer welgezind is. Du Perron denkt ‘dat je humoristische en afwachtende honnête homme in het verborgen een beetje de verdediging is van “Rotterdam”’.Ga naar eind59 Dit argument wordt door Ter Braak aanvaard, al lijkt eerst of hij het afwijst: ‘Een “defense of Rotterdam” is mijn honnête homme zeker niet: wel, en in dat opzicht schiet je raak, is hij sterk beïnvloed door de noodzakelijkheid van een cultuurmens om in die volkomen burgermansstad te leven. Nergens ter wereld, geloof ik, bloeit zo de “geest” in al zijn kuddediergedaanten.’Ga naar eind60 Dat is precies wat Du Perron had willen zeggen. De rest van Du Perrons commentaar komt neer op zijn afschuw over het feit dat Ter Braak aan de bekrompenste dorpsnotaris nog genie heeft toegekend. Voor wie Het land van herkomst een beetje kent is het duidelijk dat dit op Du Perron moet hebben gewerkt als een rode lap op een stier. Hij raakt er dan ook niet over uitgepraat. In feite echter legt hij Politicus zonder partij naast zich neer. Dat is de consequentie van het op impressies aanvaarden of afwijzen van literair werk zoals gebruikelijk bij de Forum-groep. Een andere vriend, H. Marsman, betreurde het dat Ter Braak zo weinig van de ‘geest’ had overgelaten, omdat dat nu juist het aardigste aan hem was. In 1939 analyseert hij Politicus zonder partij als een op minderwaardigheidsgevoelens berustende tekst: ‘Men moet erg bang zijn geweest voor de physieke overmacht der polderjongens om met zoveel verwoedheid alles te zetten op de ene kaart van de al dan niet instinctieve geest. Men moet daarna erg wraakzuchtig genoten heb- | |
[pagina 69]
| |
ben van zijn geestelijk overwicht om een afrekening als Politicus zonder partij te behoeven ten einde het evenwicht te herstellen. Men moet erg uit de hoogte hebben neergezien op de “gewone mens” om later in die gewone mens zulk een categorisch programpunt te zien. Als ik dit soort dingen bedenk, wordt mijn belangstelling voor de theoretische problemen in Politicus zonder partij voortdurend geringer en, als was ik een tweede Ter Braak, die voor de afrekening, de verzwegen bekentenis groeit.’Ga naar eind61 Ter Braak zelf heeft zich een paar maal over Politicus zonder partij uitgelaten. De eerste keer zorgde hij voor een merkwaardig letterkundig incident. Dat gebeurde zo. In Critisch Bulletin van februari 1935 nodigde de redacteur Anthonie Donker de lezers uit om Politicus zonder partij te bespreken, omdat eerst J.C. Bloem, daarna M. Nijhoff hun toezegging voor een bespreking niet hadden gehonoreerd. Ter Braak schreef toen zelf snel een zeer ethisch gezinde kritiek, ondertekende met het pseudoniem Thea Poortman en zond het stuk in. Tot zijn grote verrassing werd het met een enkele wijziging opgenomen in Critisch Bulletin van maart 1935. De recensie is niet lang, ongeveer anderhalve bladzij in het Verzameld Werk. Thea Poortman spreekt van ‘deze intellectualistische Hollander’ die volstrekt het vermogen mist ‘om aan een betere wereld dan de door hem vernielde te bouwen’, ‘het type van een intellectueel zonder hart (hart in de ruimste zin van het woord)’.Ga naar eind62 Haar proza is niet vrij van Stem-mige harmonieën en men stelt zich het mefistofelisch genoegen voor waarmee Ter Braak zijn zelfinzicht op papier zette. Groot was de consternatie van Anthonie Donker toen hij merkte dat hij in de val gelopen was, op dezelfde manier als Kloos was overkomen toen Van Eeden de Lieven Nijland-affaire op touw zette, of als de critici die de Julia-fabricage van Kloos en Verwey hadden geprezen, twee beroemde schandalen die in de ogen van de beweging van Tachtig de onbevoegdheid der Nederlandse literaire kritiek afdoende hadden aangetoond. Het dient gezegd te worden dat Anthonie Donker toch niet al te gehavend uit de strijd te voorschijn kwam. Terecht meent hij dat Thea Poortmans kritiek hout snijdt: ‘De hoofdgedachten: dat Ter Braak sociale en religieuze zin mist en daardoor vreemd blijft staan tegenover enkele der voornaamste problemen van zijn tijd, dat de schraalheid aan gevoel de meeste lezers onbevredigd laat en dat de jeugd van zijn tijd bij iets anders belang heeft dan bij zijn vernuftige dialectiek houd ik voor | |
[pagina 70]
| |
verdedigbaar.’Ga naar eind63 Ter Braak geeft het zelf toe: ‘er is geen enkele reden om Donker op grond van dit bagatel bevoegdheid te ontzeggen, wanneer men niet (zoals ondergetekende) a priori in dit bagatel een symptoom ziet.’Ga naar eind64 Vier jaar na dit niet onvermakelijk intermezzo geeft Ter Braak in het Journaal dat hij bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bijhield een tweede, serieuze zelfkritiek. In 1939 vindt hij Politicus zonder partij een overmoedig en arrogant boek, maar hij wil het toch niet verloochenen. Horen wij niet een beetje de stem van Thea Poortman die doorklinkt wanneer hij verder gaat: ‘Ook leek mij de intelligentie nog zozeer een spel, waardoor men alleen maar kan winnen, dat het niet in mij opkwam, dat deze gemakkelijke vernietiging van wrakke begrippen mij eens zou doen stuiten op de absolute “silence des espaces infinies” [sic], waarvoor ook de honnête homme vervluchtigt, waarvoor iedere doelstelling vervluchtigt. Men noemt dat generaliserend “depressie”, maar het woord deugt niet, althans niet voor de toestanden die ik als “leegte” heb leren kennen. Politicus zonder partij is een boek van iemand, die uit overvloed aan vitaliteit nog niet werkelijk aan de “leegte” gelooft.’Ga naar eind65 Dat het met die vitaliteit niet meevalt geloven wij al aan de hand van de laatste alinea van Politicus zonder partij te hebben aangetoond. En wat Pascals ‘silence des espaces infinis’ betreft, waarvoor die honnête homme in rook opgaat, die had Ter Braak al gebruikt in Politicus zonder partij, met naar het schijnt geen andere bedoeling dan zijn geestelijke tegenstanders belachelijk te maken. Wat blijft is niet zozeer de ‘waarheid’ die het boek heeft gebracht, maar de herinnering aan het geluksgevoel dat met het schrijven gepaard gaat: ‘Nergens in mijn werk is de invloed van Nietzsche sterker en toch beter verwerkt, op een afstand gebracht. De oneindige dankbaarheid jegens Nietzsche, die mij nog altijd beheerst, heeft zich hier omgezet in een geluksgevoel, dat ik waarschijnlijk met deze kracht niet meer zal beleven.’Ga naar eind66 Wil men een goed idee krijgen van de wijze waarop tot ongeveer twintig jaar geleden over Ter Braak werd geschreven, dan vindt men een goede bron in het Schrijversprentenboek dat aan hem is gewijd en waarin de inleider, D.A.M. Binnendijk, zijn oude vriend (en vijand uit de Prisma-episode), het volgend proza produceert: ‘Beslissend in al die strijdvaardigheid was de enige maatstaf, die hij in de wereld der waarden erkende: de “honnête homme” (“cette qualité universel- | |
[pagina 71]
| |
le me plaît seul [sic]”, zeide Pascal). Tussen de honnêtes hommes, die hij met een bijzonder zintuig wist te ontdekken (en waarlijk niet alleen onder intellectuelen), bestaat een solidariteit, waarin de persoonlijkheid niet ondergaat in een vage ideologie maar waaraan zij zich herkent en waardoor zij zich versterkt.’Ga naar eind67 Hier heeft Binnendijk de honnête mannenbond vervaagd tot een soort van indianenclub, welbekend uit Politicus zonder partij, een club waarvan bij voorbeeld Anthonie Donker, Martinus Nijhoff, Johan Huizinga, Albert Verwey geen lid mochten worden. Wie wel? Ernst von Salomon...? In zijn Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde, dat in het begin van de jaren vijftig verscheen, schreef G. Knuvelder (die in zijn corporatistische periode in de jaren dertig sterk tegen Ter Braak gekant was): ‘Onder de aan Nietzsche ontleende vlag der “zindelijkheid” had hij - terecht - schoonmaak gehouden onder vals idealisme, grootdoenerij en woordenpraal [...] In Politicus zonder partij (1934) had hij een pleidooi geleverd voor de honnête homme à la Mirabeau: de mens die - inziende dat de drang naar leven de mens slechts zijn “belang” doet verdedigen onder “geestelijke” leuzen - zich afwendt van de geest en terugkeert tot de “natuur” van de mens. Die natuur zou de intuïtieve intelligentie zijn; zij erkent aprioristisch, als “geloof” het “levende”.’Ga naar eind68 In het speciale Ter Braak-nummer van Bzzletin (nr 44, 1978) kan men Henk Niezink horen verkondigen: ‘Politicus zonder partij heeft een antischolastisch, een biologisch accent [!]. Het is een polemiek van Ter Braak met zichzelf. Geen boek van hem is zo persoonlijk. Hij wil zich rekenschap geven van de positie waarin hij als schrijver na zijn dertigste jaar verkeert. Hij beziet zijn verleden, wil zich losmaken van de pseudo-heilige geest die zoveel dingen vervalst, om aards te worden, een nomade, een gewone rechtschapen mens, een “honnête homme”. Het begrip “honnête homme” duikt aan de vooravond van de Franse Revolutie voor het eerst op bij Mirabeau [!]. Ter Braak gebruikt het in Politicus zonder partij als tegenstelling tot alles wat gecorrumpeerd is.’Ga naar eind69 Naast deze idolatrie en dit flagrante onbegrip doet W.F. Hermans' openhartige en ongebreidelde destructiedrift bijna weldadig aan. Hij is de meest heftige tegenstander die Ter Braak tot nu toe te lijf is gegaan, met een plaatstalen betoogtrant die het slachtoffer zelf ongetwijfeld gewaardeerd had kunnen hebben. In Mandarijnen op zwavel- | |
[pagina 72]
| |
zuur kraakt hij Ter Braaks ‘denken in aanhalingstekens’ af. Weliswaar gaat zijn stuk voornamelijk over de anti-nationaal-socialistische geschriften van Menno ter Braak, die hij als onorigineel en niet terzake doende van de hand wijst, maar het blijft verplichte lectuur voor ieder die zich op het spoor van Ter Braak zet en daarbij diens epigonen moet ontzwavelen.Ga naar eind70 In hetzelfde boek houdt Hermans ook gericht over H.A. Gomperts, maar aan hem zullen we hier toch wat meer aandacht moeten besteden dan aan de andere commentatoren. In Jagen om te leven spreekt Gomperts - het is vlak na de oorlog gepubliceerd - nog geheel in Terbraakiaanse terminologie over het misverstand waaraan Ter Braak bij zijn ontvangst is blootgesteld geweest. Er bestaat volgens Gomperts een ‘goed’ misverstand dat tot uitdrukking komt ‘in een gevoel van verwantschap, van vriendschap, dat meer op nuances let dan op de filosofie’.Ga naar eind71 Dit is wat Gomperts het ‘goede’ misverstand noemt (en men vraagt zich onwillekeurig af wat er dan goed aan is), maar er is ook een ‘verkeerd’ misverstand, namelijk van de mensen die hem vroeger verwierpen, maar nu aanvaarden. Gomperts' proza heeft in dit uit 1946 daterende artikel nog sterk de invloed van Ter Braaks zo uiterst navolgbare stijl weten vast te houden. Hij spreekt er over de ‘genadeloze eerlijkheid, die zijn denken steeds heeft beheerst en die hij, om verwarring te voorkomen, gaarne noemde: geestelijke zindelijkheid’.Ga naar eind72 Verder wordt de lezer uitgenodigd om een letterkundige tentoonstelling in De Bijenkorf te bezoeken en dan speciaal te letten op de foto's van de ‘epigonentronies’.Ga naar eind73 Hoe men de epigonengezichten van de anderen kan onderscheiden wordt er niet bij gezegd. Maar wie bij Ter Braak is schoolgegaan in de fysiologie van de epigoon, heeft aan een foto al genoeg, waar Ter Braak zelf zeker het werk zou hebben ‘geproefd’. Voor een met Ter Braaks doelstellingen instemmend criticus is een dergelijk heilloos criterium in 1946 klaarblijkelijk nog niet te ontmaskeren. Voor Gomperts was Ter Braak een dichter, hoewel hij het niet kan bewijzen.Ga naar eind74 Terwijl Marsman, die het weten kon, niet aarzelde te zeggen: ‘ik mis hier [namelijk in Politicus zonder partij] de dichter in hem’,Ga naar eind75 verklaart Gomperts het tot diens ‘meest poëtische boek’,Ga naar eind76 en noemt het ‘helder en ondubbelzinnig’.Ga naar eind77 Men wrijft zich de ogen uit, totdat men dan nog leest dat Gomperts meent dat ‘er voor [Ter Braak] geen andere mogelijkheid was dan tegen dat fascisme de strijd aan te binden en deze strijd met volledige inzet [!] te voeren. | |
[pagina 73]
| |
Het is u bekend dat hij eraan gestorven is.’Ga naar eind78 Deze misverstanden (zijn dit nu de goede of de verkeerde?) zullen nu ook voor Gomperts wel hun geldigheid hebben verloren. De lering die de lezer uit deze citaten kan putten is dat hij de secundaire Ter Braak-literatuur met de grootste omzichtigheid dient te benaderen. Het hoofdstuk ‘Ter Braak’ uit Gomperts' De schok der herkenning, van aanzienlijk latere datum, is een grote stap voorwaarts. Sommige van zijn conclusies zijn zonder meer te aanvaarden. Hoewel hij eerst Ter Braaks interpretatie van Nietzsche ‘persoonlijk, verrassend en waardevol’ noemt,Ga naar eind79 spreekt hij die waardevolheid - terecht - meteen weer tegen: ‘De konklusie moet zijn, dat men ideeën over Nietzsche niet aan Ter Braak moet ontlenen, als men ook bij Nietzsche zelf terecht kan.’Ga naar eind80 Dit geldt mutatis mutandis natuurlijk ook voor de interpretatie van Freud, en van Pascal, en van Carry van Bruggen. (Het geldt ook voor dit Synthese-deeltje!) Bij uitstek interessant lijkt de conclusie dat Ter Braak ‘zijn nieuwe ontdekking, Nietzsche, voor de nieuwe vriend, Du Perron, aanvaardbaar heeft willen maken. Het is begrijpelijk dat hij Nietzsche daarom geïnterpreteerd heeft in de termen die juist bij Du Perron de hoogste waarde vertegenwoordigden. Want juist voor hem was het karakteristiek, dat filosofie en waarheden minder geldigheden hadden dan vriendschap.’Ga naar eind81 Deze intrigerende conclusie zou misschien kunnen worden omgebogen in die zin dat Ter Braak zijn nieuwe ontdekking, namelijk zich zelf als lichaam, voor zijn aanstaande vrouw, Ant Faber, aanvaardbaar heeft willen maken. Het is begrijpelijk dat hij zich zelf daarom geïnterpreteerd heeft in de termen die juist bij haar de hoogste waarde zouden kunnen vertegenwoordigen. Want juist voor haar zou filosofie en waarheid wel eens minder geldigheid hebben dan de wetenschap dat hij ‘zijn dierlijkheid in de vorm van menselijkheid’ aanvaardde. Dit is helaas onverantwoordelijk gepsychologiseer en het hoort daarom hier niet thuis, maar de coïncidentie tussen de voltooiing van Politicus zonder partij en Ter Braaks bruiloft enkele weken later is misschien niet zuiver toevallig. Een betrouwbare gids waar het de sociologische aspecten van Ter Braaks oeuvre betreft is J. Goudsblom. Zijn Nihilisme en cultuur (1960) bevat een passage over Ter Braak, die naar zijn inzicht de problematiek van het nihilisme niet zozeer persoonlijk heeft ervaren, | |
[pagina 74]
| |
maar dat het meer een ‘culturologisch’ bepaald verschijnsel is: ‘In [Ter Braaks] eerste werk is de nihilistische problematiek hoogstens latent op de achtergrond aanwezig. Nietzsche figureert daar sporadisch als de ontwerper van een Übermensch-theorie. In Carnaval der burgers komt het probleem van waarheid versus werkelijkheid uitvoerig ter sprake, zonder dat de nihilistische problematiek expliciet gesteld wordt. Politicus zonder partij daarentegen, geschreven na Ter Braaks nadere kennismaking met het werk van Nietzsche, bevat een duidelijke afrekening met deze problematiek.’Ga naar eind82 In Het probleem van de hiërarchie bij Menno ter Braak,Ga naar eind83 analyseert Goudsblom dan het kernthema van Ter Braaks latere werk. Hij constateert dat Menno ter Braak van de sociologie weinig afwist - geen wonder, het vak bestond nog nauwelijks - en stelt dan vast dat het moeilijk is een systeem te ontdekken in Ter Braaks proza: ‘Ter Braak was een virtuoos van het discursieve proza, zoals Nederland er maar weinig heeft gehad [...] Wie probeert hem te interpreteren loopt het gevaar zichzelf als een “slechte verstaander” te kijk te zetten en onrecht te doen aan de subtiele wendingen en nuances in zijn proza.’Ga naar eind84 In weerwil van dit weerbarstig proza ziet Goudsblom in Politicus zonder partij ‘de minimumbasis [...] van waaraf de strijd naar zijn eigen maatstaven met recht gevoerd kan worden’.Ga naar eind85 Hoewel Goudsblom Politicus zonder partij als een ‘oneerbiedig boek’ beschouwt, heeft het iets ‘onverhuld aristocratisch, iets “elitairs”, om dit modieuse woord te gebruiken’.Ga naar eind86 Doordat Menno ter Braak zowel het rijk van de geest afwees als dat van de nieuwe barbarij die zich manifesteerde in de totalitaire regimes, kwam hij in een geïsoleerde positie, waar hij eigenlijk nooit goed is uitgekomen. Ten slotte dient hier het werk vermeld dat in de allereerste plaats literair-kritisch-historisch is, en niet moralistisch-antropologisch-filosofisch, Oversteegens Vorm of vent. Men doet altijd goed om te kijken wat Oversteegen over het interbellum heeft te zeggen. Hij ziet in Ter Braak de jager ‘op het absolute’ die ‘niet eenvoudigweg onverschillig wordt voor de christelijke waarden, maar deze als problematisch ervaart’.Ga naar eind87 Oversteegen vervolgt: ‘De letter doodt doch de geest maakt levend, in die (christelijke) formule zie ik Ter Braaks verhouding tot de cultuur, en tot het schrijven als zijn wijze van deelnemen aan die cultuur, vrijwel geheel samengevat. Met dien verstande dat men de volle nadruk moet leggen op de noties “dood” en “levend”.’Ga naar eind88 | |
[pagina 75]
| |
Het aantal boeken, artikelen, passages over Politicus zonder partij loopt naar ruwe schatting in de honderden. Van de meest representatieve hebben we hier een aantal reacties, positieve en negatieve, intelligente en niet zo intelligente, geciteerd. Het zou te ver voeren aan alle schrijvers over Ter Braak aandacht te besteden. Onder de aangehaalde reacties zal de lezer vast wel iets van zijn gading vinden, waarmee hij dan Ter Braak verder in kaart kan brengen. |
|