Over Politicus zonder partij van Menno ter Braak
(1980)–F. Bulhof– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
6 StijlBij een essay als Politicus zonder partij gaat het in de eerste plaats om de ideeën. Men kan klagen over het voetgangersproza van bij voorbeeld Stirners Der Einzige und sein Eigentum (en Ter Braak doet dat herhaaldelijk) maar daarmee brengt men de gedachten van dit werk nog niet in het geding. Waardering voor de stijl als iets afzonderlijks had Ter Braak niet in het minst en dat maakt een apart hoofdstukje over de stijl van Politicus zonder partij tot iets problematisch. In Van oude en nieuwe christenen (1937) haalt hij een Duitse emigrant aan die Nietzsches Die fröhliche Wissenschaft met zoveel genoegen gelezen had en het volgende commentaar leverde: ‘übrigens ist es vor allem das rein Sprachliche, was mich fesselt.’ Voor Ter Braak is een dergelijke uitspraak ondenkbaar en onaanvaardbaar. Je kunt anders ook wel gaan zeggen dat het evangelie je even goed bekomt als een goed diner: ‘veel meer dan biefstuk is mij dat “rein Sprachliche” niet waard.’Ga naar eind50 Hoewel Ter Braak hier tegen de partijloze politicus in denkt - immers hij zou die biefstuk hoger en het evangelie lager moeten waarderen - is toch zijn antistilistisch standpunt voor ons interessant. In zijn stijl is immers een curieuze verwantschap met zijn denken waar te nemen. Het is alsof hij eigenlijk helemaal niet erop uit is om de lezer te overtuigen, en zich zelf misschien nog het minst. Wie het woord zo wantrouwt als Ter Braak en niettemin wil schrijven zal als mogelijke uitweg uit het dilemma: niet-schrijven of schrijven-in-paradoxen, moeten kiezen voor de paradox. Die wordt dan niet zomaar een stijlfiguur, maar een wezenskenmerk van dat schrijven. Wie rechtlijnig denkt en snel wil overtuigen zal aan de paradox geen behoefte hebben. Het dialectisch karakter van Ter Braaks positiebepalingen maakt van de paradox een van zijn wezenlijkste uitdrukkingsmogelijkheden. In Van oude en nieuwe christenen merkt hij daarover op: ‘Is het een eerste praeseniel verschijnsel, dat het mij in de laatste tijd soms moeite kost mijn gedachten te ordenen volgens een vast schema? Of bewijst dat phaenomeen, dat de paradox een bestanddeel van mijn denkleven is geworden, waaraan ik niet meer kan ontkomen? De verleiding om een definitie, een begrip, onmiddellijk naar het tegendeel van de oorspronkelijke waarde over te halen, wordt | |
[pagina 64]
| |
een hartstocht, die mij nochtans geen manie lijkt.’Ga naar eind51 Manie of niet, door middel van de paradox kan een ‘zwevende’ waarheid uitstekend in ‘zwevende’ taal worden gesuggereerd. Zo'n waarheid wordt van het woord losgemaakt en komt dan ergens tussen de twee polen van de paradox te hangen. Bijna op iedere bladzijde ziet men de trapezewerker Ter Braak in zweefvlucht: ‘Eerlijkheid is voor mij een vorm van strategie, zo goed als iedere andere vorm van oneerlijkheid’ (p.20) is er een mooi voorbeeld van; ‘zij is indecent ook ten opzichte van de indecentie, en dus in bepaalde gevallen weer uiterst decent’ (p.57) is een ander. Eerlijkheid is eigenlijk oneerlijkheid, decentie is eigenlijk indecentie, dat is hetzelfde als: wit is eigenlijk een speciale kleur zwart, en zwart is een speciaal soort wit. Ter wille van het op hetzelfde principe van taalvrees gebaseerde zweefduikeffect gebruikt Ter Braak verder rijkelijk aanhalingstekens, cursiveringen, hoofdletters, allemaal om te suggereren dat er niet staat wat er staat. Men vindt dat alles bij elkaar in de volgende zin: ‘Hoe zou ik mij dat probleem zelfs maar hebben kunnen stellen, als ik niet ontzag voor het woord “waarheid” had gehad, als zich niet [...] ergens achter in mijn hersens de overtuiging had genesteld, dat ik, door met het waarheidsaccent te schrijven, de Waarheid diende?’ (p.104) Hier wordt het woord waarheid op drie verschillende manieren gerelativeerd: door aanhalingstekens, door de hoofdletter en door toevoeging van het verzwakkend achtervoegsel-accent. Het is onder meer tegen deze vorm van taalhantering dat W.F. Hermans zoveel bezwaar maakte, maar het is een stijl die nu eenmaal een integrerend deel van Ter Braaks bestaan en denken uitmaakt. Wie meent dat Ter Braak (zoals hij zelf dacht) op zoek was naar het ‘gewone woord’ of zelfs naar ‘het gewone’ tout court neemt zijn beweringen te letterlijk. Eigenlijk kan men al meteen tegen de titel Politicus zonder partij in verzet komen: die titel wordt immers pas verstaanbaar aan het eind van het laatste hoofdstuk en dan blijkt dat de woorden iets totaal anders betekenen dan redelijkerwijs verondersteld mag worden. Het gaat niet om een politicus en het gaat niet om een partij. Hermans haalt een mooi voorbeeld van Ter Braaks rammelende metaforiek aan: ‘van deze uit den treure misbruikte term uit Nietzsche's oeuvre heb ik slechts één accent in mijn bloed overgehouden’ (p.97). ‘Bloed’ is in dit zinnetje ongetwijfeld een verwijzing naar de lichamelijkheid waarin Ter Braak de kern van zijn nieuwe hiërar- | |
[pagina 65]
| |
chie meent te ontwaren, terwijl ‘accent’ zoveel betekent als ‘aspect’, weliswaar een deel van de waarheid, maar niet de hele echte waarheid. Ter Braaks gebruik van het woord ‘accent’ is ten nauwste verbonden met het denken in paradoxen en aanhalingstekens, uit angst voor vastlegging in het (gewone) woord, net zoals bij voorbeeld de term ‘schrijverschap’ heel wat anders wil suggereren dan dat de betreffende persoon schrijft. Sommige woorden in Politicus zonder partij worden wel in bijzonder pregnante betekenis gebruikt: ‘grammatica’, ‘vriendschap’, ‘acteren’, ‘humor’. Af en toe leidt zo'n zwangerschap tot riskante complicaties: wat Ter Braak bedoelt met ‘Ik zou hem [F.J.J. Buytendijk] gelijk willen geven, als ik dat “hogere” door “grammatisch bedrieglijk als hoger geacteerde” mocht vervangen’ (p.136), is ten eerste dat hij ‘hem’ geen gelijk geeft, en vervolgens, dat naar Ter Braaks oordeel de mens de taal misbruikt om de hiërarchie van de natuur te vervalsen, en dat bovendien - tautologisch - op een bedrieglijke manier. Wie het voor de ogen duizelt bij het kijken naar dit trapezewerk kan een woordenlijstje aanleggen: ‘accent’ betekent ‘aspect’, of ‘benadering’, of ‘symbolisering’; ‘acteren’ is ‘vervalsen’; een ‘acteursdialect’ is een ‘menselijke vervalsing van de werkelijkheid door middel van de taal’; ‘grammatica’, ook wel ‘spraakkunst’ genoemd, betekent ‘taal’, met alle pejoratieve Terbraakiaanse connotaties van dien; ‘humor’ betekent ‘innerlijk voorbehoud’, het vermogen om eigen theorieën niet au sérieux te nemen. En zo zou men kunnen doorgaan. Met hoeveel ‘humor’ moet nu niet de stelling worden bezien waarin Ter Braak beweert: ‘ik poneerde het “gezond verstand” en het “gewone woord” tegenover het kunstenaars-essay en het kunstenaars-jargon’ (p.48). Soms verkeert Ter Braaks dialectische stilistiek in een dupliciteit die zijn ‘eerlijkheid’ relativeert. Zo spreekt hij op de eerste bladzijde van Politicus zonder partij de verbazing uit die hem beving toen hij ‘toevallig’ Stirners Der Einzige und sein Eigentum ter hand nam (p.5). Het is dezelfde ‘toevalligheid’ waarmee hij Pascals Pensées inkeek.Ga naar eind52 Wist hij ‘toevallig’ (p.68) dat Antonin Artaud getekend had voor het draaiboek van La Coquille et le Clergyman, het speelse karakter van zijn encyclopedische kennis kende geen grenzen toen hem plotseling de korte autobiografie van een zekere dr. Hussenot ‘te binnen schoot’ (p.158). Maar die dr. Hussenot was hem op 2 februari 1933 | |
[pagina 66]
| |
aangedragen door Du Perron, die hem ergens - en nu werkelijk toevallig - had ontdekt.Ga naar eind53 Deze voorgewende toevalligheid is een gewoon en aanvaardbaar stijl- en compositieprocédé, maar het accent van speelsheid dat het bij Ter Braak krijgt is toch wel bedrieglijk geacteerd, om het humoristisch te zeggen. Bij deze enkele verschijnselen willen we het hier laten. Zoals gezegd, ook al komt het bij het essay niet in de eerste plaats op de vorm aan, bij het zoeken naar die vorm komen we in het geval van Ter Braak onvermijdelijk weer bij de ‘vent’, althans bij de mens, de denker. |