Bloem-hof, verciert met geestelijcke lof-sangen
(1659)–Albertus Buitendyck– Auteursrechtvrij
Wijze:
| |
[pagina 180]
| |
't Is mijn begeerGa naar margenoot+
Wilt vreese, veel min schroomen:
Om Adams beedt
'k Ben quaedt noch wreedt,
'k Ben quaet, 'k ben quaedt, 'k ben quaet noch wreedt,
Neemt en mijn lichaem eet.
Om Adams beedt.
2. Heer! ick beken
Dat ick u Mensch, Godt, Koningh
Onwaerdigh ben
T' Ontfange in mijn wooningh,
Soo ick verstoot
U 's Hemels broodt,
U 'she, u 'she' u 'shemels Broodt
Mijn Ziel bijft naeckt en bloot.
3. Maeckt mijn bereyt.
Komt gast, spijs, Godt met vrede,
En zaligheyt
Als tot Zachéus, heden.
Van 't minst tot ' meest
Mijn ziel geneest,
Mijn ziel, mijn ziel, mijn ziel geneest;
Verlicht, versaet mijn geest.
4. Mijn hart dat brandt
Dat ghy mijn maeckt deelachtigh
U waerdste pant:
U vleesch en bloedt waerachtigh
Geen Moeder voet
Met vleysch en bloet
Met vleysch, met vleysch, met vleysch en bloet
Haer Kindt, als ghy my doet.
| |
[pagina 181]
| |
5. Geen Zeraphin,
Noch Engelen verheven,
Noch Cherubin
Dit banquet wordt gegeven.
Mijn Godt, mijn lief,
Tot mijn gerief,
Tot mijn, tot mijn, tot mijn gerief
Geeft ghy de'es Minne-brief.
6. Dat ghy uyt 't hof
Des Hemels komt ne'er dalen
Tot mijn: de'es lof,
De'es eer, 'k kan noyt betalen.
Hierom mijn le'en
En ziel alleen,
En ziel, en ziel, en ziel alleen
'k Schenck u, en anders geen.
7. U liefde vlam
Wilt in mijn hart ontsteecken.
O Godes Lam!
Neemt wegh al mijn gebreecken,
Met 's werelts spel,
En vleysch rebel,
En vleysch, en vleysch, en vleysch rebel,
En al 't gespuys der hel.
8. Laet my als Ruth
Al uw' verdiensten aren,
En gaven nut
Des Heyligh Geest vergaren:
Mijn ziel maeckt rijck,
En Goddelijck,
En God, en God, en Goddelijck.
Geeft dat ick noyt beswijck.
| |
[pagina 182]
| |
9. Mijn Bruydegom!
Laet my u zoetheyt smaecken.
Een Zonne-blom
Van mijnen wil wilt maecken.
Geeft dat niet scheyt,
Noch mijn verleyt,
Noch mijn, noch mijn, noch mijn verleyt.
Van u in d'eeuwigheyt.
10. O goedtheydt Goods!
Mijn schilt, mijn hoop, mijn leven,
In d'uur des doots
Voor teer-gelt wilt my geven:
U bloedt en vleysch,
In u paleys
In u, in u, in u paleys
Leyt my op dese reys.
|
|