Bloem-hof, verciert met geestelijcke lof-sangen
(1659)–Albertus Buitendyck– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Wijze:
| |
[pagina 87]
| |
Met al haer ziele krachten,
En van sonden, en van sonden,
En van sonden haer wachten.
3. Siet men hem oyt af-wijcken
Van sijn Ouders geloof, of deught beswijcken?
Neen, neen, gelijck sal blijcken.
In sijn jonge Iaren heeft hem begeven
Om in d'Oorlogh te leven;
Blijft goedt van zeden.
Sijn vroomheyt wordt beleden,
Soo vroom heeft hy, soo vroom heeft hy,
Soo vroom heeft hy gestreden.
4. Geen vyandt doet hem schroomen.
Als Diocletiaen dit heeft vernomen;
Dees Heldt heeft aen-genomen
Om te zijn d'Overste van sijn Soldaten,
Geeft hem de hooghste staten.
Yder een melden
Yder den lof vertelden
Van desen Heldt, van desen Heldt
Van desen Heldt der Helden.
5. Keyser hoort uyt veel monden
Dat Sint Ioris geloovigh is bevonden,
Hierom sijn hart door-wonden,
Keyser seyt: doet offerhandt aen de Goden
Of ick sal u doen dooden.
Sal men bevinden
Dat hy vreest Keysers winden?
Hoort sijn antwoordt mijn Vrinden.
6. Keyser uw' dreygementen
Acht ick niet, noch d'alderswaerste tormenten;
'k Verfoey al uw' presenten.
Uw' Afgoden doen ick geen offerhanden
Al sal ick tot stof branden.
Na korte stonden
| |
[pagina 88]
| |
Sint Ioris wordt ghebonden,
En na 't Kercker, en na 't Kercker
En na 't Kercker gesonden.
7. Smart noch pijn doet hem treuren,
Al laet de Tyran al 't vleesch van 't been scheuren
Als men dit siet gebeuren,
Dees stem wort gehoort: Ioris wilt niet vreesen,
'k Ben, en sal met u weesen.
Veel door sijn lijden
d' Afgodt stellen bezijden
Een eenigh Godt, een eenigh Godt
Een eenigh Godt belijden.
8. Dese heldt jongh van Iaren,
Aen d'Afgodt Apollo seydt: wilt verklaren,
Daer menschen veel by waren,
Wilt ghy als Godt offerhanden ontfangen?
Hem antwoordt d'Helsche slangen:
'k Moet uw vertellen,
Ick ben Satan der hellen,
Wilt my als Godt, wilt my als Godt,
Wilt my als Godt niet stellen.
9. Een Godt doet offerhanden,
Die alles heeft geschapen met sijn handen
En ick moet eeuwigh branden.
De Keyser en veel van quaedtheydt uyt-borsten
Na sijn doodt sy al dorsten.
Sijn hooft af-kloven
Sijn ziel krijght 's Hemels hoven
Voor sijnen loon, voor sijnen loon,
Voor sijnen loon hier boven.
10. Leert nu, O
Catholijcken, Leeringe.
Dat ghy om plagen, noch om Coninghrijcken
Van 't Roomsch Geloof moet wijcken.
Deughden mint, sonden en kett'ry wilt schouwen
Of eeuwigh sal 't uw' rouwen.
Met hart en sinnen
| |
[pagina 89]
| |
Wilt Godt altijdt beminnen:
Laet ons dit al, laet ons dit al,
Laet ons dit al beginnen.
11. Ey! boven alle saecken
Verkrijght ons Sint Ioris: dat d'helsche Draecken
Ons noyt hind'ren, of raecken:
Dat wy in voorspoet en in onse plaghen
Godt noyt, Godt noyt mis-hagen.
En in ons sterven
Wilt ons alle verwerven
Godts aenschijn niet, Godts aenschijn
niet,
Godts aenschijn niet te derven.
12. O Iesu! Heer der Heeren!
Voor u wy buygen, en ons heel verneeren;
In ons lijden en seeren
Wilt ons, door u gracy, en troost verstijven,
En altijt by ons blijven:
En wilt ons stellen
Buyten de pijn der Hellen,
By uw' Heyl'ge, by uw' Heyl'ge,
By uw Heyl'ge gesellen.
|
|