Voorwoord
Op de kaart der Westeuropese literatuur is de Zuidnederlandse letterkunde der
Contra-Reformatie in de 16e en 17e eeuw vrijwel terra incognita. Voor de
Zuidnederlanders zelf toch geen onbetreden gebied meer. Er zijn, om anderen niet
te noemen, de studies van Maurits Sabbe over de toenmalige
pamfletliteratuur en over de drukkerij Plantijn-Moretus als geestelijk centrum
van de humanistisch gevormde élite der Zuidelijke Nederlanden, er zijn de
degelijke monographieën van Edward Rombauts over enkele
belangrijke dichterfiguren uit die tijd. Alleen, de belangstelling voor de
Nederlandse literatuur in het land van Rubens vóór, tijdens en lang na dezen
groten barokkunstenaar moet in het land van Rembrandt nog ontwaken. Voor het
befaamde barokdriemanschap Rubens, Van Dijck en Jordaens heeft men belangstelling genoeg, maar geeft men er
zich wel voldoende rekenschap van dat deze groten in het rijk der kunst niet in
een cultureel luchtledig gewerkt hebben? Is het voor ons, die zo vertrouwd zijn
met de scheppingen van eigen Gouden Eeuw, niet goed, eens aandacht te wijden aan
dat wat in de Spaanse Nederlanden het verstand, de smaak en het hart bevredigde
van die mensen, die kort te voren nog onze landgenoten waren?
Er is een geschiedbeschouwing die het 19e-eeuwse begrip van natie als ‘taalnatie’
projecteert in de voorafgaande eeuwen en zo de belangstelling van het publiek
tracht te richten op de geschiedenis van het Nederlandse taalgebied bezuiden
Roosendaal. Maar haar voorliefde komt uiteraard vooral ten goede aan die
tijdvakken, waarin de cultuur van de beide delen van de Nederlandse stam veel
trekken van overeenkomst vertoont, niet aan die, waarin deze delen tot
verschillende cultuursferen behoren. De voornaamste vrucht van een zodanige
werkmethode is dan, dat men voor die laatste perioden enige schamele
cultuurbetrekkingen op het spoor komt.
Een veel rijkere oogst belooft voor de studie van de 16e en 17e eeuw - tijd
waarin vóór alles de godsdienst, en niet de taal, natievormende kracht bezat -
die methode van geschiedvorsing, die men confessioneelcultureel zou kunnen
noemen, en die op literair gebied o.a. in Prof. Wille aan
de Gereformeerde Vrije Universiteit te Amsterdam en in Prof.
Rombauts aan de R.K. Universiteit te Leuven haar beoefenaars vindt.
Nadert men de Zuidnederlandse literatuur der Contra-Reformatie met warme
belangstelling voor het Vlaamse volksverleden en met een open oog voor het
bijzondere en eigene van de Vlaamse barokcultuur in onderscheiding van een
Noordnederlandse cultuur van overwegend Protestantse inspiratie, dan betreedt
men een vruchtbaar gebied van wetenschappelijk onderzoek, dat niet langer een
‘onbekend Zuidland’ verdient te blijven.
Groningen, October 1942.