'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw
(1971)–P.J. Buijnsters– Auteursrechtelijk beschermd3Bezien we om te beginnen het titelblad. Daar staat: Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart; uitgegeven door E. Bekker, Wed. Ds. Wolff, en A. Deken. (Niet Vertaalt). Dat laatste kan nu veilig als een reclamestunt worden beoordeeld. Het woord Historie schijnt te impliceren dat het navolgende verhaal niet verzonnen maar echt gebeurd is. Historie staat semantisch tegenover romanGa naar eind45., het houdt een waarborg in voor authenticiteit. Het is precies om die reden, dat de 17e- en 18e-eeuwse avonturiersroman zichzelf deze prestigetitel toeëigent.Ga naar eind46. Hoe ongeloofwaardiger de ‘rare gevallen’, hierin verteld, zijn, hoe meer kunstgrepen de auteur zal aanwenden om het werkelijkheidskarakter van zijn roman te accentueren. Hij zal bijv. door de fictie van een bij toeval in handen gekregen, in de ik-vorm gesteld manuscript aan zijn boek de schijn willen geven van een authentieke getuigenis. Hogere graad van waarachtigheid nog brengt de autobiografische presentatie. Die fictie van een feitelijke, letterlijke realiteit begint dikwijls al met de term Historie op het titelblad. Tot het hier bedoelde type hoort bijv. De Historie van Constantia, Of de Wonderlyke Levens-Gevallen van een Zeeuwsze Juffer, dewelke, na veele Wederwaardigheeden, Omzwervingen en zeldzaame Ontmoetingen, die zy in den Tyd van twintig Jaaren heeft | |
[pagina 11]
| |
gehad, eindelyk tot een Gelukkig en Gerust Leeven is geraakt. Door haar zelfs beschreeven. Amsterdam, Erven Wed. Jacobus van Egmont (z.j., circa 1770, Buisman nr. 840). Van zo'n boek weten we reeds, voor we het gelezen hebben, dat het een avonturenroman is. Een interessant geval is De Hollandsche Pamela die ik al even noemde, omdat hier de epistolaire vorm van Richardson geënt werd op de oude avonturenroman. Het resultaat maakt een hybridische indruk, uiterste onwaarschijnlijkheden met het waarmerk der echtheid. Het titelblad appelleert naar gewoonte op sensatielust en goedgelovigheid beide: De Hollandsche Pamela; of de zegenpralende Deugd. Behelzende de wonderbare gevallen en ontmoetingen van Zoetje Gerbrants, Geboren in Holland; Die van ene arme en geringe Dogter, door hare schoonheid, vriendelykheid en deugd, na het uitstaan van vele kwellingen en tegenspoed, eindelyk opgestegen is, tot den hoog-edelen staat en rang van Gravinne van H.... Voorgesteld in ene verzameling van gemeenzame Brieven, van en aan haar geschreven, nevens enige tusschenvoegingen van verscheide zaken tot haar leven behorende; na derzelver dood by een gevoegd door een van hare vriendinne en bezitster van hare handschriften; nu voor de eerstemaal in 't licht gegeven. (2 dln. Amsterdam, Steven van Esveldt, 1754; geïllustreerd, Buisman nr. 1774). De voorrede legt er nog een schepje bovenop door te bezweren, dat de lezer hier geen ‘roman of verciering’ als de engelse Pamela voor zich vindt. Alle vijftig brieven heten precies afgedrukt naar het copijboek van Zoetje Gerbrants. Wel wil de tekstbezorgster ‘voor de vuyst beleiden, dat de namen en letters van deze onze Hollandsche Pamela, ten enemale verdigt, en met voordagt (...) verandert zyn’. Het titelblad van Sara Burgerhart steekt bepaald sober af tegen De Historie van Constantia, De Hollandsche Pamela en andere avonturenromans. Toch wijst zowel de term Historie als de notitie ‘uitgegeven door’ nog in de richting van het authentiek document. Echter alle door het titelblad eventueel gewekte illusies omtrent een werkelijk gebeurde geschiedenis worden in de voorrede weer weggenomen. Daar is namelijk uitdrukkelijk sprake van onze ‘Roman’, die een antwoord moet zijn op het waandenkbeeld, ‘dat geen Vaderlandsche pen Werken van smaak schryven kan’.Ga naar eind47. Vol ironie distantiëren Wolff en Deken zich van de galante avonturenroman door opzettelijke kleinachting van hun eigen intrige: ‘Daar wordt in dit gehele werk geen een Duël gevogten. Eens | |
[pagina 12]
| |
echter wordt er een oorvyg uitgedeelt.’Ga naar eind48. Op soortgelijke wijze zal ook Feith in de inleiding tot zijn roman Julia afstand nemen van het intrigeverhaal: ‘Geen verleidende Gebeurtenissen, geen onverwachte toevallen - geen enkel bekoorlijk Nietje zelfs! - verzekert mij van de goedkeuring van 't gemeen.’Ga naar eind49. Wat Wolff en Deken (en Feith) beogen, is niet een zogenaamd authentiek relaas van feiten. De vraag of alles letterlijk waar is, doet niet ter zake. Van belang is slechts, dat de karakters en gebeurtenissen waarschijnlijk zijn, dat zij een ‘existence réelle, ou virtuelle’ representeren.Ga naar eind50. Hoewel de zedenkundige roman veel dichter staat bij de eigentijdse burgermaatschappij dan de avonturenroman, pretendeert hij paradoxaal genoeg niet langer een feitelijk realisme als deze te geven maar een psychisch realisme.Ga naar eind51. Hoe wordt die psychische werkelijkheid nu geëvoceerd? Een essentiële rol speelt hier de briefvorm, voor zover tenminste de correspondenten tevens handelende personen zijn. Richardson heeft zelf het bijzondere van zijn epistolaire procédé aangeduid als ‘instantaneous Descriptions and Reflections’.Ga naar eind52. In zijn voorrede tot Grandison spreekt hij van ‘Familiar Letters written (...) to the Moment’.Ga naar eind53. Bedoeld is dat de briefschrijvers voortdurend in de tegenwoordige tijdsvorm rapport uitbrengen over gebeurtenissen die zich juist hebben afgespeeld of nog aan de gang zijn. De afstand tussen het vertellende en het belevende ik wordt aldus tot een minimum gereduceerd.Ga naar eind54. Maar het zal ook duidelijk zijn, dat wat zo aan werkelijkheidsillusie gewonnen werd, gemakkelijk weer verloren ging, wanneer de auteur niet een zekere matiging betrachtte. Helden die onder de vreselijkste beproevingen altijd weer tijd vinden voor lange schriftelijke ontboezemingen en nooit opzien tegen het kopiëren van eigen of andermans epistels ten einde alle partijen maar goed op de hoogte te houden, dienstpersoneel dat een groot deel van de dag besteedt aan postbode spelen - dat alles wekte van begin af de spotlust, getuige Fielding's pamflet Shamela, waar onder meer ook dit ‘writing to the moment’ uit de roman Pamela werd geparodieerd.Ga naar eind55. Het gezond verstand van Wolff en Deken heeft hen voor al die valkuilen behoed. In hun roman geen eindeloze reeks brieven ‘from the same’, maar rijke variatie van correspondenten, terwijl de brieven zelf nooit overdreven lang zijn. Momentane beschrijving vinden we meestal pas aan het eind van een brief, waar ze dan voor een natuurlijke afsluiting zorgt. Ter illustratie het slot van brief 4. Sara, nog inwonend bij de kwezelachtige tante Hofland, klaagt hier haar nood aan vriendin Anna Willis: | |
[pagina 13]
| |
Hoe kan ik nu langer wonen by eene Tante, die, schynt het, eene belofte gedaan heeft, om my zo veel bitterheid aan te doen, als Vrekheid en Dweepery maar immer kunnen opbaggeren ..... Daar schreeuwt zy alweer haar keel uit het lid. ‘Ja Tante, ik kom’. Eerst echter deezen agter 't slot. Zo dra ik kan zal ik een tweeden Brief beginnen, ik moet u eindelyk voldoen omtrent zaken, my, vóór ik u kende, ontmoet. Vaarwel, myne waarde. Formeel adresseert Sara zich in dit korte fragment alleen tot Anna Willis. In feite richt zij zich beurtelings tot haar correspondente, tot haar tante en tot zichzelf. We zien dus hoe ‘writing to the moment’ enerzijds gemakkelijk leidt tot dagboek-achtige monologue intérieur, anderzijds tot een gedramatiseerde voorstelling.Ga naar eind56. Heel wat brieven bevatten zo direkt weergegeven gesprekken. In beide gevallen wordt natuurlijk de briefvorm geweld aangedaan. In mindere mate is zulks ook het geval bij in de brieven opgenomen levensgeschiedenissen, een relikt wederom van de avonturenroman.Ga naar eind57. Dergelijke verhalen zijn in de briefroman altijd van confidentiële aard. Soms functioneert een correspondent als aangever, waarna de ander meteen toehapt door met zijn verleden voor de dag te komen. In brief 88 bijv. laat Sara Burgerhart zich tegenover haar huisgenote Letje Brunier de opmerking ontvallen: ‘weet ik juist zo de geheime historie van uw hart!’ Brunier vertelt daarop in brief 102 het verhaal van een op wens van haar vader verbroken jeugdliefde. Na kennisneming van zo'n bekentenis weet men: die Letje Brunier bezit meer zedelijke grootheid dan op het eerste gezicht blijkt. Zij wordt belangwekkender, waarmee de schrijfsters op haar beurt voldoen aan een fundamentele eis van de 18e-eeuwse karakterportretten. De Historie van Sara Burgerhart telt in totaal vijf van zulke ingevoegde geschiedenissen op 175 brieven, waarbij er dan nog twee betrekking hebben op de titelheldin:Ga naar eind58. in brief 5 vertelt zij bij wijze van expositio haar lotgevallen tot aan het moment waarop de roman begon; brief 139 behelst onder een apart kader het verslag van haar mislukte aanranding. De retrospectieve confidenties staan dus duidelijk in functie van Wolff en Deken's roman.
Een moeilijk probleem dat onmiddellijk met het procédé van direkte reportage samenhangt, is de eenheid van de briefroman. ‘Writing to the moment’ impliceert bijna heterogeniteit. Terwijl de verteller van een verhaal het gebeuren min of meer overziet, | |
[pagina 14]
| |
weten de correspondenten uit een briefroman evenmin als dagboekschrijver of toneelheld iets over de afloop. Er zijn heel wat handen spandiensten van elkaar kopieën sturende correspondenten voor nodig om een samenhangend geheel mogelijk te maken. Goethe heeft in zijn Werther die moeilijkheid overwonnen door een subtiel spel van heenwijzingen naar de finale.Ga naar eind59. In zijn roman is trouwens reeds een natuurlijke concentratie doordat alle brieven van één hand en aan dezelfde adressant gericht zijn. Ook Feith's briefromans vertonen een homogene bouw door beperking van het aantal correspondenten. Hoe staat het nu in dit opzicht met Sara Burgerhart? Het netwerk van correspondenties met hun telkens wisselend vertelperspektief bezit hier in zoverre een organische eenheid, dat de meeste draden toch heenleiden naar Sara als centrale figuur. Zij schrijft en ontvangt verreweg het grootste aantal brieven. Anderen hebben het voortdurend over haar, al zijn er ook briefwisselingen die slechts zijdelings op haar betrekking hebben. Een helder inzicht in de verhoudingen krijgen we door te zien wie met wie correspondeert. Dan blijkt namelijk dat de 23 briefschrijvers zich vanzelf groeperen in vier kontrasterende leefkringen. Centraal staat het eigen wereldje van Sara en de haar welgezinden: Blankaart, de weduwe Spilgoed, de familie Willis, Styntje Doorzigt, de Bruniers, de gebroeders Edeling, de predikanten Smit en Redelyk, Lotje Rien du Tout en Pieternelletje Degelyk.Ga naar eind60. Hoewel geen van de genoemden aan Sara geparenteerd is, trekt zij hen als het ware naar zich toe door verschillende hunner verwantschapsnamen te geven. In brief 21 heet ze Blankaart ‘Papaatje lief’, de weduwe Willis haar ‘Mama’, Willem Willis haar ‘Brôer’. Verder heeft ze een manie om van Spilgoed te spreken als haar ‘moederlijke vriendin’, terwijl Lotje bedacht wordt met de titel van ‘aangenomen dochter’. Achter dit alles steekt wel meer dan het verlangen naar familiale geborgenheid van de jonge wees die Sara is. Ze wil graag het aanbeden middelpunt zijn. ‘Myne grootste, zo niet eenigste behoefte, - bekent ze aan Anna Willis - is lief te hebben, en gelieft te worden!’ (br. 5). Die genegenheid vond zij niet in de kring van de fijne zusjes en broertjes, ofschoon zij, ironisch genoeg, enkel daar nog een naaste verwant bezat in de persoon van tante Hofland. De fijnen vormen echter een zelfgenoegzame clan die niet dan node kontakt onderhoudt met wereldlingen. Zuzanna Hofland begint haar brief (nr. 17) aan Blankaart dan ook met zich voor deze ongewone stap | |
[pagina 15]
| |
te excuseren: ‘De Apostel zegt: “dat wy allen ommegang met Zondaren niet kunnen vermyden”.’ Ook de kwasi-filosofische savantes Hartog en Van Kwastama onderhouden uitsluitend met elkaar correspondentie. De ene brief die Cornelia Hartog zich verwaardigt aan Blankaart te schrijven (br. 107) is anoniem en dient om Sara in een kwaad daglicht te stellen. Over het derde Sara vijandige milieu kunnen we kort zijn. De brieven van de lichtmis R. aan zijn compagnon Jan G. zijn slechts voor intern gebruik. Begrijpelijk, want ze gaan uitsluitend over de manier waarop zij Sara in hun macht kunnen krijgen. Deze afschuwwekkende kringen van kwezels, esprits forts en zedenlozen liggen als concentrische cirkels om de deugdzame, redelijke, vrome wereld van Sara Burgerhart. Alleen op dramatische hoogtepunten - Sara's practical joke met de flensjes bij tante Hofland, R.'s poging haar aan te randen, de filosofische disputen met Hartog - komen die vijandige milieus in openlijke botsing met de Sara Burgerhart-wereld. Dat is wat men de formele organisatie van deze briefroman kan noemen. |
|