Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
13
| |
De Mimersbron. Tijdschrift voor Jongelingen (1834-1838)Ga naar eind1.‘Mimersbron’ heet in de Oudnoorse mythologie de bron van wijsheid, waaruit de jonge Mimer elke morgen drinkt. Door die buitenissige naam te kiezen voor een tijdschrift mikte de redactie kennelijk al op een bepaald soort lezers, in het voorbericht aangeduid als ‘beschaafde jongelingen’, die de schooljaren reeds achter zich hebben gelaten en dus al enige kennis van diverse wetenschappen bezitten. Zulke jongelui konden zich nu dagelijks laven aan De Mimersbron. De redactie bestond uit ‘eenige mannen, beminnaars der letteren’ en het programa dat zij ontvouwden omvatte liefst elf onderdelen: aankondiging van nieuw uitgekomen jeugdboeken, taalkundige oefeningen, literatuurgeschiedenis, rekenkunde, vaderlandse en algemene geschiedenis, geografie, natuurkunde, zielkunde, fabelleer, zedenkunde en ten slotte een rubriek mengelwerk met anekdoten, raadsels, spreuken, knutselwerkjes | |
[pagina 226]
| |
‘Tooverschijf’ uit: De Mimersbron. Tijdschrift voor Jongelingen. Deel I. Amsterdam, Gebroeders van Arum, 1834.
en natuurkundige proeven. Elke aflevering zou bovendien een plaat bevatten en prikkelende vragen ter beantwoording door de lezers. Gezegd moet worden dat dit ambitieuze plan ook ten volle werd uitgevoerd. De redactie zette voor de jonge lezers de vensters wereldwijd open zonder enige vooringenomenheid op godsdienstig gebied. Zelfs de actuele ‘technologie’ (het woord staat er!) kwam aan de orde. En het hoefde met dit tijdschrift niet bij lezen te blijven. Vooral de handgekleurde kopergravures met modellen om zelf lantaarnplaatjes, een toverschijf, een prismatique kijkdoos, een ‘studentelampje’, een anamorfose en een brievenbakje te maken waren buitengewoon attractief. Men moest overigens wel van goede huize zijn om deze ingewikkelde knutselopdrachten - een primeur voor een Nederlands jeugdtijdschrift - naar behoren uit te voeren. De Mimersbron verscheen aanvankelijk om de drie maanden, maar halverwege 1835 trad al aanzienlijke vertraging op. De prijs per jaargang bedroeg f 3,75 bij intekening en daarbuiten f 4,25. Vanaf jaargang II werd er voor abonnees ook een prijsvraag uitgeschreven, waarmee een zilveren medaille en een ‘aanzienlijk boekgeschenk’ te winnen viel. De eerste prijswinnaar bleek J. van der Baan, hulponderwijzer in de stadsschool voor onvermogenden te Vlissingen, te zijn zodat we althans enig idee krijgen van de aard en het niveau van het lezerspubliek. Maar wie voerde(n) de redactie? Het tijdschrift had als uitgever Gebroeders van Arum te Amsterdam. Na jaargang II echter verscheen de naam van F. Holtkamp te Sneek op het titelblad, al konden inzenders zich als voorheen blijven wenden tot het oorspronkelijke adres in de Warmoesstraat. Het ligt dus voor de hand om te denken aan een Amsterdamse redacteur en, gegeven de inhoud van De Mimersbron, aan iemand uit de onderwijswereld met kennis op verlerlei gebied en een nadrukkelijke belangstelling voor (ver)taalproblemen. In dit profiel past het best D. Sluijter (1799-1857), onderwijzer en kostschoolhouder te Amsterdam, auteur van diverse schoolboekjes over geschiedenis, taal- en opvoedkunde en bekend om zijn talenkennis. Een hard bewijs dat deze man de redactie voerde valt niet te geven, maar onder de weinige in De Mimersbron besproken kinderboeken bevinden zich opvallend genoeg twee werkjes van kostschoolhouder D. Sluijter te Amsterdam, wiens naam ook in de lijst van intekenaren staat. Er is misschien nòg een aanwijzing. De titelplaat en de meeste andere platen in De Mimersbron zijn naar ontwerp van R.J. van Arum | |
[pagina 227]
| |
gegraveerd door D. Sluyter. Hiermee is wel bedoeld de Amsterdamse graveur Dirk Sluyter (1790-1852), vader en leermeester van Dirk Jurriaan Sluyter (1811-1886), die eveneens in de intekenlijst voorkomt.Ga naar eind2. Blijft de vraag of deze Sluyters familie waren van de kostschoolhouder D. Sluyter. | |
Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd (1834-1852)Ga naar eind3.Hoewel De Mimersbron enkele, apart gedrukte platen telde, was het Hollandsch Penning-Magazijn toch het eerste rijk geïllustreerde jeugdtijdschrift in Nederland. Het verscheen wekelijks tot 1846, toen het maandblad werd, en bevatte zowat om de andere bladzijde tekstillustraties in steendruk, die in latere jaren steeds meer plaats maakten voor staal- en houtgravures. Daarnaast troffen de abonnees om de drie maanden in het blad een paginagrote kunstplaat aan. Naar de inhoud valt het Hollandsch Penning-Magazijn te karakteriseren als een populair-wetenschappelijk tijdschrift voor een oudere leeftijdsgroep, met meestal uit het buitenland overgenomen artikelen. Het eerste nummer van januari 1834 opent aldus: ‘Eenige vrienden der jeugd hebben zich vereenigd om ook aan jeugdige lezers en lezeressen, onder de benaming van Penning-Magazijn, eene verscheidenheid van lectuur aan te bieden, over zoodanige onderwerpen, als meest geschikt zijn, om, zowel den lust tot lezen, als dien tot verder onderzoek, op te wekken’. Het is tegelijk de enige keer dat de redactie zich laat horen. Dit gemis aan een persoonlijke stem maakt het Hollandsch Penning-Magazijn bij alle verscheidenheid van inhoud meer tot een encyclopedie-in-afleveringen dan tot een tijdschrift. Als zodanig sloot het ook aan bij de lijn die in Engeland begon met The Penny-Magazine (1832-1845), een met talloze houtgravures geïllustreerd volksweekblad, waaraan een hele reeks van graveurs werkte.Ga naar eind4. Oplage, nog binnen het jaar: 200.000 exemplaren. Het door de ‘Society for the Diffusion of Useful Knowledge’ uitgegeven Penny-Magazine bevatte uitsluitend ‘wetenswaardigheden’, geen fictie en evenmin politiek getinte bijdragen. In 1833 volgde Brockhaus in Leipzig de Engelse formule met Das Pfennig-Magazin der Gesellschaft zur Verbreitung gemeinnütziger Kenntnisse, waarna in 1834 bij Gebroeders Diederichs te Amsterdam het Nederlandsch Magazijn ter verspreiding van algemeene en nuttige kundigheden verscheen in wekelijkse afleveringen van acht pagina's.Ga naar eind5. Omstreeks diezelfde tijd startte de Parijse uitgever Bossange zijn Magazin pittoresque. Dat waren allemaal tijdschriften voor het hele gezin, die zich onderscheidden door uitbundige illustratie en een relatief lage prijs. Zoiets was echter alleen mogelijk bij zeer grote, met de snelpers gedrukte oplagen, waarbij het illustratiemateriaal in de vorm van stereotypen of galvano's van de ene uitgever naar de andere kon worden doorverkocht. Vandaar dat we dikwijls dezelfde platen met vertaalde tekst in verschillende penny-magazines tegenkomen. In januari 1834 waagde Brockhaus de stap om naast zijn ‘grote’ Pfennig-Magazin een apart Pfennig-Magazin für Kinder uit te geven.Ga naar eind6. Maar dat bleek commercieel geen haalbare kaart, zodat het blad reeds eind 1838 ophield te bestaan. Des te opmerkelijker daarom dat ons Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd liefst achttien jaargangen beleefde, zij het niet steeds bij dezelfde uitgever. Aanvankelijk werd het blad gedrukt op de eigen steendrukkerij van uitgever S. de Visser en Zoon te 's Gravenhage, waarna Johan Noman & Zoon te Zaltbommel de uitgave van 1840 (VI) tot 1845 (X) voortzette. Vanaf jaargang XI verscheen het Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd bij de Amsterdamse uitgever J.H. Laarman. Anders dan Das Pfennig-Magazin für Kinder bevatte
Openingsblad Hollandsch Penning-Magazijn voor de Jeugd. Deel 6. Zalt-Bommel, Joh. Noman & Zoon, 1840.
| |
[pagina 228]
| |
zijn Nederlandse tegenhanger de eerste tien jaar van zijn bestaan vrijwel geen verhaaltjes, gedichten of amusante bijdragen. De Brief van Vader Goedhart aan zijn neef Hendrik in jaargang IV vormt al een grote uitzondering. Het blad bestond verder bijna geheel uit korte, zakelijke artikelen over bekende personen uit heden en verleden, inheemse en exotische dieren of planten, topografie, moderne uitvindingen - steeds met de nadruk op eigen volk en bodem, inclusief het ‘eerbiedwaardig Oranjehuis’. Zo komen in bonte afwisseling onderwerpen aan de orde als: de boek-en steendrukkunst, Hieronymus van Alphen (I); koning Willem II, de windhandel (II); Pieter Langendijk, Alois Senefelder (III); ‘Trekken uit Napoleon's leven’ met vijftien vervolgen, ‘De nieuwste Amerikaansche Stoomwagen’ of locomotief (V); stoomboten in 1840 (VI); ‘Een gezigt te Boston’, gelaatkunde (VII); een gasfabriek in Londen, waar reeds in 1813 een groot deel van de straten gasverlichting heeft (VIII); het boekbinden, Karel V met tien vervolgen (IX); beren, glasschilderen, hofnarren (X); ‘De Nederlandsche Gevangenissen en hare bewoners’, in 1845 ongeveer vierduizend in getal (XII, 137-142); Pestalozzi (XIII) en J.H. Campe (XIV). In deel XII, p. 303, vernemen we nog dat de bevolking van Nederland per 1 januari 1846 3.019.766 inwoners telt. Het is allemaal hoogst informatief maar zelden amusant. Als Laarman in 1845 het Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd overneemt, verandert er een en ander: er komen plotseling meer verhalende stukken, de illustraties worden beter en het blad wordt iets minder anoniem. Deze elfde jaargang bevat bijvoorbeeld een beschrijving van ‘Het balslaan’, die aldus begint: ‘Ik mag u zoo gaarne zien spelen, o lieve jeugd’. Het artikel is ondertekend: O.G.H. en dit is zowat de eerste keer dat een gesigneerd stuk voorkomt en dat kleine lezers hier uitdrukkelijk worden aangesproken. Jaargang XII (1846) opent weer met een stuk - ‘De arme Hoenderik, in de Betuwe’ - van dezelfde, nu voluit ondertekend: ‘Hemmen, 12 dec. 1845. O.G. Heldring’. Diens warme, uitnodigende toon contrasteert wel sterk met alle droge informatie waarmee het Hollandsch Penning-Magazijn in zijn beginjaren voor de dag kwam. ‘Gij, mijne lieve kleine vrienden, [aldus Heldring] zult ditmaal eens eene wandeling met mij doen, om eens eene huttenkolonie met mij te bezoeken’. Dat gehucht heet de arme Hoenderik, en er wonen doodarme mensen die slechts boerenmoes en knollen eten en voor wie een stuk brood al een tractatie vormt. Heldring trekt zich hun lot aan en roept op tot hulp voor lotsverbetering. Enige nummers verder komt hij nog op de zaak terug. Ook jaargang XV (1849) begint met een verhaal van Heldring: ‘Schrikkelijke gevolgen der onbarmhartigheid’, maar pas in jaargang XVI (1850) wordt de koerswijziging evident met een vervolgserie ‘Nieuwe verhalen van Christoph von Schmidt’. En dan, met jaargang XVIII, houdt het tijdschrift ineens zonder nadere verklaring op te bestaan. Onduidelijk blijft wie dit alles bij elkaar bracht of schreef. Voerde de uitgever zelf de redactie, zoals Rietveld-van Wingerden vermoedt? Opvallend is wel de lof op het personeel van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag in een artikel over deze instelling: ‘De vriendelijkheid, gedienstigheid en uitgestrekte kunde der van 's Konings wege hier aangestelde boekbewaarders maken elk onderzoek gemakkelijk’ (IV, 322). Kreeg de redactie van hen soms hulp voor haar tijdschrift? Zeker is alleen dat Heldring in de jaren 1845-1850 als medewerker zijn stempel heeft gezet op het Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, ook al worden zijn bijdragen aan dit tijdschrift in de vele aan Heldring gewijde studies niet eens vermeld. Otto Gerhard Heldring (1804-1876), sinds 1827 predikant in het Betuwse gehucht Hemmen, was een persoon van formaat: bevlogen Réveil-man, amateurarcheoloog en vooral geëngageerd christen-filantroop, wiens naam voorgoed verbonden bleef aan de door hem gestichte instelling voor ‘gevallen vrouwen’ te Zetten.Ga naar eind7. Heldring was bovendien een actief publicist. Zo redigeerde hij samen met C.P. Robidé van der Aa De Volksbode (1839-1847), schreef geregeld in de door hem in 1835 gestichte Geldersche Volks-Almanak en publiceerde in 1841 het kinderboek Oom Koenraad en zijne lievelingen.Ga naar eind8. Hij lijkt daarmee misschien ook de ideale kandidaat-redacteur te zijn geweest voor het Hollandsch Penning-Magazijn, althans in de periode 1845-1850. Maar zijn overbezette leven liet hem hiervoor vermoedelijk toch te weinig tijd, terwijl de vlak-neutrale geest van dit tijdschrift weinig strookte met Heldrings permanente behoefte aan getuigenis. Desondanks kreeg ook het Hollandsch Penning-Magazijn door zijn bijdragen pas de kleur die het daarvoor altijd ontbeerd had. | |
Het Prenten-Magazijn voor de Jeugd (1841-1849) van Schuitemaker en Van SandwijkDe geschiedenis van dit kindertijdschrift begint eigenlijk bij de firma D. Broedelet & Co. van de Purmerendse emeritus predikant en boekverkoper D. Broedelet. Deze gaf van 1839 tot 1841 onder de titel ‘Prenten-Magazijn voor de Jeugd’ een reeks didactische centsprenten in het gewone folioformaat uit met bijschriften van de plaatselijke onderwijzer Gijsbert van Sandwijk.Ga naar eind9. In totaal | |
[pagina 229]
| |
‘Joris Prop’ uit: G. van Sandwijk, Prenten-Magazijn voor de Jeugd. Zevende Jaargang. Purmerend, J. Schuitemaker, 1848.
verschenen zo vierentwintig (ongekleurde) prenten over vaderlandse en bijbelse geschiedenis, aardrijkskunde en natuurkunde. De onderneming liep blijkbaar niet goed, want per 1 januari 1843 nam J. Schuitemaker te Purmerend de leesbibliotheek, drukkerij en boekhandel van Broedelet over, inclusief diens vaste medewerker Gijsbert van Sandwijk. Schuitemaker pakte de zaken meteen krachtig aan. Hij herdrukte Broedelets reeks van vierentwintig prenten in gewijzigde volgorde en breidde die in de komende jaren steeds verder uit tot 192 stuks. De Prentenfabriek van Schuitemaker werd een gigantisch succes. Volgens eigen zeggen had hij alleen al in 1853 binnen drie maanden een miljoen prenten verkocht en het totale aantal verkochte exemplaren wordt door Maurits de Meyer op enkele tientallen miljoenen geschat. Je kon ze los kopen, in thematische sets met een bedrukte omslag, of als complete folio-uitgave in één deel onder de titel Groot en Goed.Ga naar eind10. Tegelijk echter - en dat was het slimme - gebruikte Schuitemaker die prenten voor een nieuw driemaandelijks tijdschrift in kwartoformaat met houtgravures: het Prenten-Magazijn voor de jeugd (1841-1849), waarvan in totaal acht jaargangen verschenen; prijs: f 1,25 per deel.Ga naar eind11. Anders dan bij de folio-uitgave lag hier het accent op de uitgebreidere, door Van Sandwijk geleverde tekst. Elke aflevering was thematisch opgebouwd. Zo kwamen afwisselend volgende onderwerpen aan de orde: vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde, kinderspelen,
‘De Beer’ uit: G. van Sandwijk, Prenten-Magazijn voor de Jeugd. Tweede Jaargang. Purmerend, J. Schuitemaker, 1843.
kinderdeugden, ambachten, bijbelse geschiedenis, natuurkunde, spreekwoorden, Nederlandse uitvindingen en ontdekkingen, natuurlijke historie, levensbeschrijving van voorname Nederlandse mannen, straatnering en zangkunst. Alleen de zevende en achtste jaargang openden met een uitvoerige fictionele tekst: de ‘Avonturen van Joris Prop’ en ‘Spookhistorien, medegedeeld door Meester Penneschacht aan zijne kostleerlingen’. Maar Schuitemaker buitte de mogelijkheden | |
[pagina 230]
| |
van zijn kindertijdschrift nog verder uit door de diverse rubrieken later weer te bundelen tot aparte kinderboekjes onder andere titels. Dat kon des te gemakkelijker omdat de oorspronkelijke afleveringen van het Prenten-Magazijn met opzet ongepagineerd waren. In 1860 heeft Schuitemaker zijn Prenten-Magazijn overgedaan aan D. Noothoven van Goor te Leiden, die hiervan op zijn beurt weer een flink aantal heruitgaven uitbracht, waarvoor hij een hele reeks bewerkers aanzocht als Willem Antonie Elberts, ds. Abraham Rutgers van der Loeff, Jan Hendrik van Dale, P.J. Andriessen en Jan Goeverneur. Maar dat zijn niet de oorspronkelijke schrijvers, zoals Rietveld-van Wingerden meent. Het Prenten-Magazijn voor de jeugd was uitsluitend het werk ‘van den geestigen van Sandwijk’,Ga naar eind12. wiens naam dan ook terecht op alle titelbladen staat vermeld. De in 1794 geboren Gijsbert van Sandwijk werd 1 juli 1819 vanuit Schermerhorn benoemd tot onderwijzer aan de Stad-Burgerschool te Purmerend, waar ds. Broedelet toen deel uitmaakte van het schoolbestuur.Ga naar eind13. Hij bleef er tot zijn dood in 1871 wonen en publiceerde een twintigtal school- en kinderboeken op velerlei gebied in proza en rijm. Daar zaten, wat illustraties betreft, pareltjes bij als Letterbloempjes voor de lieve jeugd, in poëzij (Purmerend, J.P. Bronstring, 1826) en het Fabel-spel voor de jeugd naar Gellert (bij dezelfde, ca. 1820) met gekleurde insteekplaatjes. Maar Van Sandwijk voelde zich ook niet te goed voor een Korte geschiedenis van ons vaderland, in vragen en antwoorden (Leiden, D. du Mortier en Zoon, 1830). Hij was daarmee de aangewezen man om een tijdschrift als het Prenten-Magazijn voor de jeugd te redigeren. Op grond van zijn overwegend leerzame inhoud komt dit Prenten-Magazijn dicht in de buurt van het gewone school- en leesboek. Als zodanig werd het trouwens ook gebruikt, tot verdriet van uitgever Schuitemaker, die het in advertenties ‘voor alle standen en jaren’ geschikt achtte. Van Sandwijk zelf benadrukte in deel I dat het Prenten-Magazijn ‘voor kinderen van onderscheiden leeftijd’ was ingericht, waardoor ook de inhoud van het ene blad meer kinderlijk moest zijn dan het andere. Sommige rubrieken als vaderlandse geschiedenis lijken inderdaad voor de oudere jeugd bestemd, de schrijver heeft het hier steeds over ‘mijne weetgierige lezers’. Maar bij de kinderspelen wekt hij de indruk van een onderonsje met ‘mijne kleine Prentenmannetjes’. Anders dan het Hollandsch Penning-Magazijn biedt Van Sandwijks Prenten-Magazijn verbazend veel diversiteit in presentatie. Die kan variëren van beschrijving, vertoog, samenspraak, brief, versvertelling en verhaal tot toneelstukjes voor de poppenkast. Oudere jongens vertellen elkaar per brief of mondeling over hun beroep, als hielden zij een Nutsvoordracht, maar ook de meisjes komen volop aan hun trekken. Voor ons levert het Prenten-Magazijn in elk geval een schat aan informatie over alledaagse dingen als: kinderspelen voor in huis (schaduwbeelden, optica, toverlantaarn, schimmenspel) en op straat, ambachten, straatventers, Amsterdamse kermistaferelen (jrg. IV, 1845), topografische bijzonderheden, zegswijzen, zeden en gebruiken. Dat alles weer rijk geïllustreerd met houtgravures van onder anderen de broers Dirk en Antonie Tollenaar, A.F.C. Hoffmann en Willem Bal - de Nederlandse Bewick.Ga naar eind14. De toon van het blad is algemeen-christelijk, tolerant tegenover ‘Roomsen’, positief ten opzichte van vrijmetselaars, daarentegen ongegeneerd denigrerend met betrekking tot negers, bosjesmannen en buitenlandse straatventers. Ook voor dieren heeft Van Sandwijk nog weinig gevoel, getuige de wijze waarop hij in jrg. II een Pool met kermisbeer beschrijft: Kom, lustig vriend Polak! laat thans uw' Beer eens springen
En dansen om u heên, terwijl uw knapen zingen.
Laat ook uw baviaan of aap zijn kunsten doen,
Dan komt de landjeugd op en krijgt gij rijklijk poen.
Verder is hij ongeremd chauvinistisch: ‘Wijst mij in de geschiedenis een klein volk aan, dat zich zoo groot vertoonde!’ (jrg. II). Literair gesproken is hij een navolger van Van Alphen, wiens echo we beluisteren in teksten over de leerzaamheid en over de drijftol: ‘Neen! 't leeren gaat toch boven spelen’,
Zei Frans, ‘het spel kan mij vervelen,
Maar 't leeren dat verveelt mij niet:
Zou ik den nutten tijd verspillen?
Ik leer, wat ook mijn makkers willen,
Wijl dit me een' rijken zegen biedt.’
Ongewild komisch zijn soms de notities van ‘De kleine Reiziger’, volgens wie Friesland alleen kromme wegen heeft, zodat zelfs de inwoners herhaaldelijk verkeerd lopen. Gelukkig treft hij er ook ‘eene menigte van schoone vrouwen’ (jrg. II). Even frappant zijn schoolmeesterachtige definities en ‘weetjes’ uit de natuurkundeles als: ‘De mensch is een tweehandig, regt opgaand zoogdier’ met 239 beenderen en 446 spieren (jrg. III). Slechts eenmaal wordt de schrijver persoonlijk en zelfs emotioneel, namelijk in zijn ooggetuigenverslag over de Napoleontische tijd (jrg. IV, 1845). ‘Wij, Nederlanders van meer dan middelbaren leeftijd’ herinneren ons nog maar al te goed, schrijft de dan | |
[pagina 231]
| |
eenenvijftigjarige Van Sandwijk, die terreur na de inlijving bij Frankrijk. Zelf stond hij als jongeman al op de nominatie om ‘na weinige dagen ter slagtbank te worden gevoerd’. Gelukkig voor hem kwamen net op tijd de Russische bevrijders. Wat waren dat geharde kerels: hij zag er een Kozak die volgens eigen zeggen 104 jaar oud was. De toverlantaarnplaatjes in jrg. III vertonen onder andere Pieter Spa's reis naar Londen en de ‘fameuze geschiedenis van Jurgen Bessestruik’, die om ganzen te vangen ze dronken voert met in jenever gedrenkt brood, maar later, als deze beesten weer bij hun positieven komen en wegvliegen, mee in de lucht wordt getrokken. Ook de kermisattracties in jrg. IV bieden gelegenheid om enkele berijmde verhalen als ‘De chinesche schimmen’ en ‘De Gebroken Brug’ te presenteren. Maar pas vanaf jrg. VII komt er meer ruimte voor dit soort amusement met het ‘Avontuurlijk leven van Joris Prop’. Het is een stripverhaal van twaalf ambachten, dertien ongelukken in de trant van Leven en bedrijf van Daniel Dom (1858) door Lambrecht van den Broek en Schenkmans Het Leven van Jan Klaassen uit 1859. Aparte aandacht ten slotte verdienen de ‘Spookhistoriën’ van Meester Penneschacht, wiens naam onmiddellijk denken doet aan een satirische roman door H. Essenberg: Levensgevallen van Joachim Penneschaft, in leven Schoolmeester en Voorzanger, te Y. (Amsterdam 1801).Ga naar eind15. Aan de hand van enkele ‘casestories’ wil Penneschacht de kinderlijke angst voor spoken wegnemen. Doel was te laten zien ‘hoe een gering toeval, geholpen door eene verhitte verbeelding, de verwonderlijkste verschijnselen kan te weeg brengen.’ Zo luidt de ideologisch-correcte slotzin van deze verlichte schoolmeester. Maar intussen heeft hij zijn ‘lieve prentenvriendjes’ wel weken lang lekker laten griezelen. | |
De ‘Kinder-Courant’ (1852-1905)De door de Haagse uitgever en drukker Koenraad Fuhri opgezette Kinder-Courant. Lectuur voor de Nederlandsche Jeugd. Met platen en vignettenGa naar eind16. is in de negentiende eeuw het langstlevende kindertijdschrift geweest en dat getuigt op zichzelf al van kwaliteit. In een openingswoord voor deel XXI (1872-1873) kijken uitgevers en redactie dan ook met voldoening terug op het geleverde werk: In troonreden staat gewoonlijk niets dan goeds, in onze toespraken is eveneens en te recht alles goud wat blinkt. De Kinder-Courant toch heeft reeds 21 jaar lang duizende jonge lezers bezig gehouden en nog nimmer is de belangstelling verflauwd. Zij heeft in dien tijd vele mededingsters zien
Originele band voor de Kinder-Courant. Deel I. 's Gravenhage, K. Fuhri, 1853. S. Lankhout Lith.
sneven, doch is zelve frisch en gezond gebleven en hoopt haar zilveren feest waardig te vieren. Die tevredenheid werd, gelukkig voor hen, vrijwel algemeen gedeeld door kritici en recensenten. Het blad verscheen vanaf 1852 wekelijks in vier folio pagina's en was te koop voor f 3,90 per jaargang bij de boekhandelaar. Per post bedroeg de prijs f 4,25. Hoofdredacteur was de onderwijzer en kinderdichter J. van Weerden, aan wie Fuhri, toen hij drie jaar later naar Amerika uitweek, zijn Kinder-Courant verkocht. Uitgever Van Weerden bleef evenwel werkzaam als redacteur, daarbij bijgestaan door Gerard Keller, stenograaf en literator. Vanaf 1868 vormde Johan Gram, eveneens stenograaf en schrijver, de redactie samen met D.A. Keuskamp, terwijl Antonie S. Reule Nz. laatstgenoemde in 1884 verving. Als opvolger van Fuhri en | |
[pagina 232]
| |
‘Mechanieke plaat’ voor ‘De Parijzer Scharenslijper’ uit: Kinder-Courant. Deel I. 's Gravenhage, K. Fuhri, 1853.
Van Weerden gaf A. van Hoogstraten van 1868 tot 1884 de Kinder-Courant uit, waarna H.L. Smits de onderneming voortzette tot 1905, toen het blad ophield te bestaan. Het tijdschrift richtte zich voornamelijk op kinderen uit de betere millieus in de leeftijd van zeven tot vijftien jaar. Tussen de tekst stonden veel kleine en grotere houtgravures van de vroegere Haagse Graveurschool, waarschijnlijk afkomstig uit het bezit van Fuhri. Daarnaast was aan elke aflevering een paginagrote plaat los bijgevoegd, wat neerkwam op een totaal van 52 (litho's) per jaargang. Verschillende in die tijd bekende illustratoren leverden in de loop van het ruim vijftigjarig bestaan plaatjes: P. van Groningen, W.H. Stam, E. Verveer (de maker van de rebussen), G.J. Bos, C.C.A. Last, A.J. van Arum, W. Bal en J. Hilverdink. Ook betrok uitgever Smits vaak prenten uit het buitenland. In 1882 begon de Kinder-Courant aan een ‘Nieuwe Serie’ op iets kleiner formaat onder redactie van Johan Gram en Antonie S. Reule Nz. Vanaf toen werden de grote platen ook niet meer los toegevoegd maar maakten zij integraal deel uit van het weekblad. De Kinder-Courant bood zowel onderricht en informatie als amusement. In de rubriek ‘Geschiedenis van den dag’ horen de lezers bijvoorbeeld iets over de opening van de Staten Generaal, de wereldtentoonstelling in Londen of over geld en belasting. Bij de ‘Geschiedkundige herinneringen’ komt het vaderlands verleden meer aan bod in korte stukjes als ‘Leyden ontzet 1574’ of ‘Erasmus, geboren te Rotterdam in 1467’. Uit alles blijkt een sterk nationale en oranje-gerichte belangstelling. Zo wordt in deel twaalf (1863) veel aandacht besteed aan vijftig jaar Nederlandse onafhankelijkheid: een dubbele kleurplaat met portretten van koning Willem I, II en III, apart door Ant. L. De Rop vervaardigde oranje-liedjes, gegevens over het prinsdom Oranje, ja zelfs een eigen ontwerp voor een Nationaal Gedenkteken! In de ‘Almanak’ vestigde de redactie de aandacht op verschijnselen in het planten- en dierenrijk of aan de sterren aan de hemel. Ter ontspanning diende de afdeling ‘Rijm en Onrijm’, later getiteld ‘Mozaïk’. Hieronder vielen verhaaltjes, versjes en toneelstukken. Bij de charaden en action moest de lezer/kijker raden welk thema er werd uitgebeeld. De meest diverse onderwerpen komen in dit ‘Rijm en Onrijm’ ter sprake. | |
[pagina 233]
| |
‘Vaderlandsche legkaart’ uit: Kinder-Courant. Deel II. 's Gravenhage, K. Fuhri, 1854.
Zo pleit een vers in vierentwintig strofen met de titel ‘Dr. Hufelands kleine macrobiotiek’ voor een macrobiotische levenswijze om zo het menselijk leven te verlengen. Een ander stukje (bij een prent van een boer en drie andere personen in een kroeg) laat al in 1853 een kritisch geluid horen over communisten en hun ideeën, terwijl het ‘Manifest der Kommunistischen Partei’ uit 1848 nog nauwelijks in tijdschriften voor volwassenen was opgemerkt.Ga naar eind17. Toch kunnen de schrijvers zich evenzeer verplaatsen in de kinderen zelf, zoals blijkt uit het gedicht: Jongens Verontwaardiging
Wat was de meester vanmiddag weêr vals,
Om Piet zoo sterk in zijn ooren te knijpen.
Als men onschuldig is, smaakt dat niet malsch;
Dat moest zoo'n valsche mossieu toch begrijpen.
Ik had 't gedaan, en aan Piet gaf hij straf.
Dat ging te ver; ik dacht Jan wordt geen saaijen,
En ik bekende ook, want flauw is 't en laf
Om er 'n ander voor op te doen draaijen.
Toch gaf hij Piet nog een kneep en een klap;
Want hij kon nog zijn genieptheid niet staken.
Het eindigt ermee dat Jan met een flink stuk zoethout het geleden onrecht van Piet zal vergoeden. De verhalen in de Kinder-Courant vertonen grote variatie. We vinden er sprookjesvertellingen, gebeurtenissen uit de oorlog tegen Napoleon, fabels en geschiedenissen met een meer moralistische inslag maar ook het verslag van ware gebeurtenissen uit de dagelijkse realiteit. Zo brengt Herman de Ridder een bezoek aan Elisabethstrasse 17 te Berlijn.Ga naar eind18. Daar woont de beroemde knipkunstenaar Karl Fröhlich (1821-1898), wiens papieren knipsels over heel Europa verspreid werden en die we al tegenkwamen in het hoofdstuk over Goeverneur. Vanaf de eerste jaargang heeft de Kinder-Courant een brievenbus, maar daarvan maakte hoofdzakelijk de redactie gebruik. In latere jaargangen verdwijnt deze rubriek nagenoeg. Nogal schoolmeesterachtig zijn de ‘werkzaamheden voor elken dag der week’ die tot 1868 een vast onderdeel vormden, in de volgende trant: Maandag. Schrijf twintig éénlettergrepige woorden, die ieder uit vijf letters | |
[pagina 234]
| |
‘Mechanieke plaat’ van schoolmeester die jongen een pak voor de billen geeft uit: Kinder-Courant. Deel VIII. 's Gravenhage, J. van Weerden, 1859-1860.
bestaan. Dinsdag. Maak twaalf volzinnen, waarin een bepaling van tijd voorkomt. Woensdag. Hoe berekent gij de inhoud van een kubus, een prisma, een cylinder? Donderdag. Wat weet gij te verhalen van Mirjam, Mozes zuster? Vrijdag. Welke uitvindingen weet gij op te geven door Nederlanders gedaan? Zaterdag. Schrijf met drukletters, zoo groot als middelsoort, een alphabet hoofdletters en met gewone letters. Het meest in trek zal de rubriek ‘Vermakelijkheden’ zijn geweest. Hierin gaf het tijdschrift ‘een ruime voorraad van kunststukjes en middelen tot tijdverdrijf voor de jeugd. Deze rubriek vooral - zo vervolgt de redactie aan het begin - gelooven wij dat door de nieuwheid en verscheidenheid van het daarin opgenomene onzen jongen lezers menig genoeglijk uur zal opleveren’. Daaronder hoorden bijvoorbeeld de rebussen, charades en een wedstrijd die het tijdschrift elk jaar organiseerde. Onder het kopje: ‘Voorstellen ter oplossing’ werden per aflevering enkele vragen gesteld tot een totaal van circa 150 à 200, die de kinderen moesten proberen te beantwoorden. Dat deze vragen niet altijd gemakkelijk waren, laten de volgende voorbeelden zien: ‘Ik ben meest een bruine drank en smaak aan velen goed, snijdt gij het hoofd mij af, dan ben ik vleesch en bloed’ ‘Ziet gij kans om het getal 360 zodanig in vier deelen te verdelen, dat het eerste deel plus 5, het tweede deel min 5, het derde maal 5 en het vierde gedeeld door 5 gelijke uitkomsten geven?’ Zo'n wedstrijd maakte het blad heel attractief. De winnaars werden met hun naam in de Kinder-Courant vermeld, terwijl de uitgever voor drie leeftijdscategorieën (tot 11 jaar, van 11 tot 13 en beneden de 15 jaar) elk tien prijzen beschikbaar stelde. Die geschenken varieerden van boeken, verf- of bouwdozen, een portemonnee, verrekijker, stereoskoop, reistas of mondharmonika tot spellen of een staand penduletje. Maar niet alle abonneetjes wonnen een prijs en om de kinderen toch elke week naar steeds iets anders te doen uitzien voegde de uitgever (tot 1882, als gezegd) een grote plaat toe. Juist deze losse platen, die overigens bij veel jaargangen in openbare bibliotheken ontbreken, maken het bijzondere uit van de Kinder-Courant. Op zeer beperkte schaal had de Mimersbron hierin al het goede voorbeeld gegeven, maar nu kon elk kind, van iedere leeftijd iets van zijn gading vinden. Het is dan ook werkelijk verbazingwekkend hoe inventief en origineel deze platen soms zijn samengesteld. En dat jaar in, jaar uit. Naast een aantal tekenlei-voorbeelden, kleurplaten van de Vesuvius of de brand van Sebastopol en landkaarten om plaatsen en rivieren in te vullen, vindt men anamorfosen, geheimschriften, schaduwbeelden om uit te knippen en op de muur te projecteren, optische draaischijven, patronen voor poppenkleding, illuminatieprenten van bijvoorbeeld een oosterse moskee, bloemenmandjes, een komplete keuken met gootsteen, kachel, meubeltjes en een meisje dat aardappels schilt of handpoppen voor de poppenkast. Vaak moesten de kinderen de plaat eerst kleuren, dan op karton plakken, laten drogen, uitknippen en in elkaar zetten. Er zaten vele bordspellen bij zoals domino, loterijspel, een pand- en wedrenspel, een Letter schaakbord, een doolhof, een rekenkundig spel ‘de Waag’ of een metamorfose-spel. Ook bood het blad verschillende taferelen voor het vervaardigen van | |
[pagina 235]
| |
Trekpop uit: Kinder-Courant. Deel XII.'s Gravenhage, J. van Weerden, 1863-1864.
legkaarten [platte puzzles]. Heel fraai is bijvoorbeeld de ‘Vaderlandsche legkaart’ uit deel II, p. 14 en 74, met een aantal hoofden van mannen en vrouwen, genomen uit Mr. J. van Lennep's Herinneringen uit den worstelstrijd met Spanje. Deze hoofden van onder anderen Alva, Philips II of Charlotta van Bourbon staan in een zeshoekig kader en zijn te verdelen in zes driehoeken. De moeilijker te vervaardigen zaken als een ‘Chineesch schimmenspel’, ‘mechanieke [beweegbare] platen’ van een scharenslijper, van een zieke die zijn drankje inneemt of van een meester die een kind een pak voor zijn billen geeft, waren gereserveerd voor de oudere lezers, die hun tanden ook nog konden stukbijten op een veldslag van soldaten op een brug, kijkkasten met koorddansers en een echt toneel met podium, coulissen en spelers. In de 21ste jaargang (1872-1873), p. 14, geeft het tijdschrift naast een plaat met modellen zelfs ‘Eene handleiding bij het werken met de draaizaag’ van zes kolommen lang, die eindigt met de mededeling: ‘Wie nu onder u lust mocht hebben zich aan die zaagliefhebberij te wijden, kan bij de uitgevers der Kinder-Courant volledige doozen met gereedschap krijgen, van zes tot veertien gulden.’ Juist met dit soort werkzaamheden maakte de Kinder-Courant volledig haar beginselverklaring waar, waarmee zij in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van juni 1852 adverteerde: ‘De Redactie wenscht het doelloos daarheenloopen der jeugd, zonder spel of eigenlijke bezigheid, te voorkomen. Zij wil onze jongens en meisjes door inspanning uitspanning bezorgen en zou gaarne de voldoening genieten hierdoor den ijver der vaderlandsche jeugd op te wekken en levendig te houden’. Vanaf 2 april 1883 verscheen bij Thieme te Soerabaja ook nog een Indische Kinder CourantGa naar eind19. onder redactie van Nellie van Kol, maar die ging na haar vertrek in maart 1884 snel weer ter ziele en heeft weinig sporen nagelaten. | |
Voor 't jonge Volkje (1875-1934)Toen in augustus 1875 bij Joh. IJkema te 's-Gravenhage de eerste aflevering van Voor 't jonge VolkjeGa naar eind20. verscheen, had niemand kunnen denken dat dit ‘Geïllustreerd tijdschrift voor de Jeugd’ het langer nog zou uithouden dan zijn voornaamste concurrent de Kinder-Courant. Het blad was niet bepaald intercommunicatief en bovendien moest redacteur P.J. Andriessen al na anderhalf jaar afhaken: hij stierf 19 maart 1877.Ga naar eind21. Andriessen presenteerde zich aan zijn lezers met een weinigzeggend voorwoord: ‘Lieve Vriendinnetjes en Vriendjes! Ziet hier nu het eerste deel van een werk, dat opzettelijk voor u geschreven is. [...] Voor mooie plaatjes zorgt de Uitgever; voor prettigen inhoud uw Vriend.’ Die ‘prettige’ inhoud bestond uit stukjes over de olifant en andere dieren, verhalen en poëzie, afgewisseld met enige raadsels en spreuken. Slechts bij hoge uitzondering vinden we een gesigneerde bijdrage als ‘De treffende, ware geschiedenis van de drie honden Wakker, Fee en Turk’ door O.D.A. Deze eerste jaargang bevatte ook ‘Wat Gijs in de vacantieweek deed, en hoe 't hem bekwam’ (p. 150-153), een Struwwelpeter-achtige versvertelling over een ondeugend jongetje dat net zo lang met een schroevendraaier aan een kastdeur zit te morrelen tot die losschiet en bovenop hem valt. Wanneer vervolgens de ouders op zijn gegil afkomen, zien ze Gijsje eerst niet en de ‘kippige’ vader loopt per abuis zelfs nog over de deur, waardoor Gijsje totaal verpletterd | |
[pagina 236]
| |
Portret van P. Louwerse door Johannes Walter uit: Voor 't jonge Volkje. Een geïllustreerd tijdschrift voor de jeugd. [jrg. 10]. 's-Gravenhage, Joh. IJkema, 1885.
wordt. In dezelfde lijn ligt ‘De treffende en aandoenlijke geschiedenis van den wilden Piet’, die door een molenaar aan de wieken van zijn molen wordt gebonden om lekker uit te razen. Alleen loopt het hier met de delinkwent beter af. Na Andriessens dood werd zijn taak als redacteur overgenomen door Ant. L. De Rop (1837-1912), hoofd van een openbare school in Den Haag. Maar ook deze hield het maar een paar jaar vol,Ga naar eind22. ondanks medewerking van R. Koopmans van Boekeren (1832-1896), Gerard Keller (1829-1899), Agatha (Reintje de Goeje) en P. Louwerse. Pas in 1880 kwam Voor 't jonge Volkje op vaste koers onder de ‘onbeperkte’ leidingGa naar eind23. van Piet Louwerse, die vooral na zijn ontslag wegens doofheid als onderwijzer in juli 1888 zijn niet geringe werkkracht geheel kon wijden aan zijn tijdschrift. Louwerse had eerder al incidenteel meegewerkt aan de Kinder-Courant en was in de jaren 1875-1877 redacteur geweest van De Kleine Huisvriend. Met deze journalistieke ervaring maakte hij nu Voor 't jonge Volkje tot een jeugdblad dat overal in Nederland en onder alle gezindten - van rooms, joods, protestants en liberaal tot socialistisch - duizenden lezers vond. En dat terwijl de abonnementsprijs f 4,40 per jaar bedroeg (of per post toegezonden f 4,70), wat voor een modaal gezin toch een flinke uitgave betekende. Wat was de sleutel van dit succes? Allereerst de talloze illustraties, aanvankelijk meest van buitenlandse oorsprong maar naderhand ook door Nederlandse kunstenaars als Otto Eerelman en J.L. Scheidel. Verder de gevarieerde inhoud, bestaande uit verhalen, gedichten, leerzame stukjes over geschiedkundige onderwerpen of over vreemde dieren en landstreken en niet te vergeten de raadsels, rebussen en de correspondentierubriek, waarmee eerst uitgever Johan IJkema en later Louwerse zich persoonlijk belastte. Maar bovenal de nauwe band met de lezers die Louwerse - in tegenstelling tot eerste redacteur Andriessen - eigenlijk al meteen wist te scheppen. D.L. Daalder memoreerde veertig jaar na dato nog in zijn geschiedenis van het Nederlandse kinderboek wat dit blad en deze redacteur voor hem persoonlijk had betekend: Ik herinner mij geen enkele gebeurtenis uit mijn kinderjaren, die een zo regelmatig weerkerende vreugde veroorzaakte als de ontvangst van dit maandblad. Ik heb het gelezen van de eerste tot de laatste regel, zelfs, plichtsgetrouw, als de oude schoolmeester niet alleen wilde boeien, maar ook leren; hij heeft mij aan het raden en rekenen, aan tekenen, plakken en knippen gezet, ik heb hem mijn kinderlijke brieven geschreven, die in de brievenbus altijd even vriendelijk werden beantwoord en een enkele keer zelfs particulier. [...] ik heb de man als een tweede vader aangehangen, jaren lang.Ga naar eind24. Voor de stokdove Louwerse zelf vormde die correspondentie met zijn lezers een haast apostolische opdracht en tegelijk een welkome compensatie voor het gemis aan mondelinge conversatie, zoals hij in een brief aan Nicolaas Beets verklaarde: Als U elke maand eens het aantal briefjes zag, dat ik van de kinderen en ook van de Ouders krijg, als U zag hoeveel briefjes ik aan kinderen en Ouders schrijf, hier moed-, daar raadgevend, elders deelnemend, dan zou U begrijpen dat ik buiten de drie tijdschriftjes om door die particuliere briefjes mogelijk nog meer invloed uitoefen dan door de tijdschriftjes zelf. En vraagt Ge mij nu wie die kinderen en Ouders zijn? Onder anderen een dochter van Dr. Abraham Kuyper, maar ook de dochters van de streng Roomse mevrouw van Baerle-Bosch van Drakestein uit Utrecht.Ga naar eind25. | |
[pagina 237]
| |
Louwerse was werkelijk de ziel en de motor van het blad. Hij schreef of bewerkte ook verreweg de meeste bijdragen, al dan niet gesigneerd of onder diverse schuilnamen om geen verkeerde indruk te wekken. Daarnaast mobiliseerde hij zijn dochter Corrie en - om ons tot de negentiende eeuw te bepalen - allerlei bekende en minder bekende jeugdboekschrijvers als J. Hendrik van Balen, Justus van Maurik, P. Jansz de Looier en P. de Zeeuw. In het voorbericht tot het tweede deel van jrg. 1880 verklaren uitgever en schrijvers dat hun lezers/lezeressen in leeftijd zeer uiteenlopen: ‘Er zijn er van zeven en acht jaar, die er wat in zoeken, en er zijn er van vijftien en zestien jaar, die er in lezen.’ Dat maakte het voor de redactie niet makkelijk om steeds elk wat wils te bieden. Vandaar dat Louwerse in 1883 voor de allerkleinsten een eigen tijdschrift Voor de Kinderkamer begon, tien jaar later nog gevolgd door De Kinderwereld voor weer een andere specifieke leeftijdsgroep. Voor alledrie die tijdschriften gold dat ze (net als de Kinder-Courant) op levensbeschouwelijk gebied bewust neutraal waren. ‘Een uitsluitend Protestantsch beginsel voorop te zetten zou [aldus Louwerse] Voor 't jonge Volkje alleen in handen van geestverwanten brengen en, laat ik het gerust zeggen, ik houd te veel van Roomsche en Israelitische kinderen ook om dezen van mij af te stooten.’Ga naar eind26. Men zal in Voor 't jonge Volkje dan ook geen enkel godsdienstig gekleurd artikel aantreffen, laat staan bijdragen met een christelijk getuigeniskarakter - een groot verschil met veel andere negentiende-eeuwse jeugdtijdschriften. Deze ideologische neutraliteit (die mede het brede onthaal verklaart) stuitte soms op onbegrip. Zo wekte een stukje in dl. 27, p. 76-82, over Vincentius à Paulo enige kritiek van Beets, maar Louwerse vond dat onterecht. Waarom wel te schrijven over Czaar Peter of Napoleon en niet over een r.k. geestelijke die een weldoener voor de armen was geweest? ‘Dat de Roomsche kerk hem heilig verklaarde kon hij niet helpen’. Toch meende zelfs zijn (katholieke) biograaf Hageraats Louwerse later om die neutraliteit nog te moeten berispen: ‘'t Zou immers niemand hebben gehinderd, zoo hij in zijne verhalen meer over God gesproken had.’Ga naar eind27. Wie nu in een bibliotheek de vijfentwintig jaargangen (tot 1900) van Voor 't jonge Volkje in de bekende blauwlinnen banden doorbladert, krijgt eigenlijk een vertekend beeld. Hij mist dan de bij het inbinden meestal weggesneden omslagen voor elke aflevering, aan de binnenzijde waarvan de rubriek ‘Brievenbus’ stond plus de voorwaarden voor de diverse prijsvragen en rebussen. Daar kwam namelijk nogal wat bij kijken. Hoe een en
‘Boontje komt om zijn loontje’ uit: Voor 't jonge Volkje. Een geïllustreerd tijdschrift voor de jeugd. [jrg. 11]. 's-Gravenhage, Joh. IJkema, 1885.
ander precies in zijn werk ging, blijkt uit volgende brief van uitgever Joh. IJkema in jrg. IX (1880): | |
Jonge Vriendjes en Vriendinnetjes!Bij deze aflevering is, zoals Ge ziet, de beloofde rebus. De oplossing er van wordt franco ingewacht vóór den 15den Februari aan mijn adres te 's-Gravenhage. Uwe ouders of voogden zullen zeker wel zoo goed willen zijn om telkens, als ge eene oplossing inzendt, er een briefje bij te doen waarin zij verklaren dat de oplossing geheel Uw werk is. Ook zou ik graag Uw ouderdom willen weten en den naam van den boekhandelaar bij wien Ge ingeteekend hebt op ons tijdschriftje. Ontvangt Ge het per post, meldt dan alleen Uwe woonplaats. En opdat gij-zelf overtuigd moogt zijn dat alles eerlijk in zijn werk gaat, verzoek ik U Uwe oplossing niet met Uw naam, maar met eene spreuk te onderteekenen. De verklaring Uwer ouders, Uw ouderdom en den naam van Uwen boekhandelaar of woonplaats stopt Ge in eene enveloppe, Ge sluit die, doet er dan Uwe oplossing los bij en stopt deze twee dingen dan in eene tweede enveloppe, die Ge weer sluit, van mijn adres voorziet, behoorlijk frankeert en dan per post verzendt. Begrepen? De bij een wedstrijd te behalen prijzen waren niet gering: voor de twee beste inzenders een gouden en zilveren medaille op naam of desgewenst een gouden en zilveren horloge. Daarnaast diverse prachtboeken. Maar ook voor de gewone abonnees lagen er regelmatig verrassingen in het verschiet. Zo ontvingen alle lezers jaarlijks in december een almanak, die na 1890 vervangen werd door een premieboek. | |
[pagina 238]
| |
Jaargang 1885 opende met een lang programmatisch gedicht van Louwerse bij zijn portret in staalgravure door Johannes WalterGa naar eind28.: Aan het Jonge Volkje
‘Helaas, er zijn geen' kinderen meer!’
Is de algemeene klacht,
En zelf heb ik in vroeger tijd
Zoo dikwijls ook gedacht.
Maar 'k denk er anders over thans;
Want sinds den blijden tijd,
Dat ik aan 't Jonge Volkje trouw
Met lust mijn' krachten wijd,
Weet ik dat in ons Vaderland
Een tal van kindren leeft,
Dat smaak in kinderboeken vindt,
En pret in 't spelen heeft,
Dat nog, op ouderwetsche wijs,
In 't ongekunsteld hart
Een plaatsje heeft voor andrer vreugd,
Voor andrer leed en smart.
Hoe sprak er in zoo menig brief,
Dien gij in eenvoud schreeft,
Aan mij, Uw' onbekenden vriend,
Dat Gij nog kindren bleeft!
Sinds ik dat weet, sta ik met lust,
Wat God mij mildlijk gaf,
Den vollen schat van hoofd en hart,
Aan zóoveel kind'ren af! [...]
Jong Volkje, Uw roem is ook mijn roem.
Uwe eer is ook mijne eer!
Dat klinkt erg pathetisch maar in de praktijk presenteerde redacteur Louwerse zijn jeugdige lezers een overvloed aan leuke of op zijn minst interessante bijdragen. En elk kwartaal zat er een mooie titelplaat in kleurendruk bij. Het is natuurlijk niet mogelijk om hier een samenvattend beeld te geven van twaalfduizend pagina's tekst met al die zeer uiteenlopende stukken van diverse auteurs. Hoofdbestandeel was altijd een lang historisch vervolgverhaal, dat later meestal apart in boekvorm verscheen. Het aardigst echter zijn misschien nog de kluchtige versverstellingen met houtgravures versierd, bijvoorbeeld ‘Boontje komt om zijn loontje’ over een mislukte diefstal door P. Jansz de Looier (1885-II), ‘De Bashoorn en de Inktpot’ over een feestrijmelaar en een hoornblazer die elkaar met hun kunsten dwarszitten, of ‘De gefopte Oudheidzoekers’ door Leonard (dl. 44, 1900). Tegen het eind van de eeuw maken de karakteristieke houtgravures plaats voor veel minder scherpe foto's. Tegelijk verschuift de inhoud steeds meer in de richting van het leerzame. Zo schrijft P. van Es Jr. over oude zeden en gewoonten en informeert Louwerse's vroegere schoolhoofd J. Schmal het jonge volkje over het magnetisme (dl. 33, 1895) en de geheimen van de electriciteit (‘Koning Electron’, dl. 34, 1896). ‘Een Oud-Onderwijzer’ (vermoedelijk Louwerse zelf) vertelt in dl. 44 (1900) uitvoerig over de fabricage van fietsen, waarbij hij als goed vaderlander enige reclame maakt voor Burgers rijwielen in Deventer, die het zo moeilijk hebben tegenover de Duitse megafabrieken. Ongewild komisch door zijn onbenul is het stuk van P. de Zeeuw in dl. 43 (1899) ‘over automobielen’. Volgens hem is dit vervoermiddel vooral geschikt voor dokters die visites afleggen, omdat hun paard dan niet telkens gevaar loopt kou te vatten. Maar verder voorspelt hij die nieuwe uitvinding geen lang leven. Overigens, ‘Hoe zoo'n motor werkt valt ook moeilijk te verklaren. Het beste zal zijn, dat ge door iemand, die eene automobiele heeft, U de machine eens laat zien en verklaren.’ (p. 238). In Louwerse's verhaal ‘Odin en het kruis’ (1885-I) is sprake van zes jongens die samen intekenen op ‘Voor 't jonge Volkje. de Kinder-Courant en het jongensblad Bato (1864-1883) en daar wekelijks in een soort leesclubje over discussiëren. Dat is, terloops, een van de zeldzame gevallen waarin een kindertijdschrift naar de concurrentie verwijst. Deze voorstelling van zaken lijkt eerder een vorm van wensdenken dan dagelijkse realiteit. Maar het verhaal bewijst opnieuw hoe idealistisch Louwerse dacht over zijn jeugdige lezers, voor wie inderdaad - om zijn lijfspreuk te citeren - het beste niet genoeg kon zijn. | |
Voor de Kinderkamer. Geïllustreerd maandblad voor het kleine volkje (1883-1934)Voor de Kinderkamer verscheen als maandblad bij Joh. IJkema te 's-Gravenhage en na diens overlijden in 1893 bij Schillemans & Van Belkum te Zutphen. De abonnementsprijs bedroeg f 1,80 per jaargang.Ga naar eind29. Het tijdschrift was min of meer een nevenprodukt van Voor 't jonge Volkje door dezelfden, bestemd voor kinderen die nog enige moeite hadden met lezen. Vandaar de groteletterdruk, de eenvoudige woordkeus en de overvloed aan illustraties (meest houtgravures van buitenlandse origine). Zodra een jaargang voltooid was, werd deze opnieuw in boekvorm uitgegeven onder de titel Rijmpjes en vertelseltjes voor het kleine Volkje: de twee hoofdbestanddelen van dit kindertijdschrift. Aanvankelijk verscheen Voor de Kinderkamer zonder naam van redacteur, maar vanaf 1885 meldde zich P. Louwerse als zodanig op omslag en titelblad. Deze derde jaargang was ook de eerste met diens motto: ‘Het | |
[pagina 239]
| |
beste is voor onze kinderen niet goed genoeg’, in jrg. 7 gevolgd door een andere lijfspreuk van Louwerse: ‘Wat ik heb, dat geef ik u’. Maar Louwerse gaf nog nadrukkelijker blijk van zijn betrokkenheid. Jaargang 3 opent zelfs met een drievoudige presentatie van de nieuwe redacteur. Eerst door een gedicht: Van Oom Piet
Wat staat daar nu toch: ‘Van Oom Piet’?
Een Oom, die zóó heet, heb ik niet. [...]
Zoo spreekt licht menig kind; maar, hoor,
Ik stel U allen dan wat voor:
Mijn naam is Piet, en 'k gaf wel wat,
Als 'k Oom was van de heele stad,
Ja, van heel 't land. O, kindren-mijn,
Wat zou ik dán gelukkig zijn
Want welkom is toch steeds een Oom,
Waar hij ook ga, waar hij ook koom',
Als hij maar zorgt, dat hij door 't land,
Zijn' wand'ling doet met volle hand.
Melieven, zegt, wat is het nu?
Wilt Gij dat wel of liever niet?
Bij voorbaat noem ik me
Uw Oom Piet.
Aansluitend vinden we dan een gegraveerd portret van Louwerse door Walter (hetzelfde dat ook in Voor 't jonge Volkje van 1885 stond) met twee bladzijden toelichting. ‘Misschien - zo begint de nieuwe Oom - hebben mijne kleine lezertjes en lezeresjes wel eens gedacht: ‘Welk een man zou die meneer Louwerse toch zijn?’ Welnu, zó zie ik er uit. En: Val ik u tegen, val ik mee?
Ik ben het, stel u maar tevree!
Kijk ik wat donker of wat zwart,
Of zijn mijn trekken grof en hard,
Och, denk eraan, mijn lieve Kind,
Wat moois of leelijks gij ook vindt
Aan 't menschlijk lijf of aangezicht
Dat zegt niet veel. Het beste ligt
In hoofd en hart. En als u dan
Dat beste nu maar vinden kan
In wat ik schreef, dan ben 'k tevree,
Al valt mijn beeltnis u niet mee.
Dan hoop ik, dat ik jaar en dag
Voor u, mijn kind, nog geven mag,
Van 'tgeen mijn hoofd en hart bevat,
Het allerbest. - Gelooft gij dat?
Originele band bij P. Louwerse, Voor de Kinderkamer. [jrg. XI]. Zutphen, Schillemans & van Belkum [1893].
valt moeilijk te zeggen, omdat het in dit tijdschrift zonder correspondentierubriek altijd bij eenrichtingsverkeer bleef. Voor de Kinderkamer was overigens een uitstekend verzorgd tijdschrift, vol aardige plaatjes en amusante stukjes. Zo bevat jrg. 2 ‘Hein Warrebos’, een prozabewerking van de Struwwelpetriade ‘Wat Gijs in de vacantieweek deed, en hoe 't hem bekwam’ uit Voor 't jonge Volkje (jrg. I) met dezelfde illustraties. Van heel andere aard is ‘Gelukkig met weinig’ uit jrg. 6 (1888). De verteller bezocht eens de buitenplaats van rijke mensen: De kinderen daar ‘hadden een schat van speelgoed, prachtig mooie prentenboeken [...], een mooi bosch om in te wandelen, een keurig hitten-wagentje om uit rijden te gaan en een sierlijk bootje om er mede te varen. En - die kindertjes verveelden zich; ze wisten niet wat ze doen moesten. Toen dacht ik aan Toontje, het jongste zoontje van eenen vrachtrijder, die hard moest werken om den kost te verdienen en dus geen geld had om speelgoed te koopen. Maar, als Toontje uit school kwam, | |
[pagina 240]
| |
verveelde hij zich daarom nog niet; het lijkt er niet naar.’ Toontje maakte eigenhandig van houtafval een paardje dat hij Napoleon noemde. En de verteller besluit: ‘Als [die rijke kindertjes] eens een paar uurtjes naar Toontje gingen, wie weet of ze dan van hem niet zouden leeren, hoe een tevreden kind met weinig gelukkig kan zijn.’ Dit lijkt verdacht veel op een moralistische vertelling, zij het zonder de gebruikelijke godsdienstige ondertoon. Louwerse, onderwijzer op een Haagse armenschool, wist waarover hij sprak. Maar hij was ook te zeer een man van het behoud om enige kritiek op die ongelijkheid van fortuin te laten doorklinken. Dat zou ook moeilijk gekund hebben, want de kleine vriendjes en vriendinnetjes voor wie hij schreef behoorden zelf tot de gesettelde burgerij, vertrouwd al met het moderne comfort. Daarop wijzen ook de afbeeldingen, bijvoorbeeld bij het gedichtje ‘De nieuwe gasfabriek’: Papa is wat een knappe man,
Een fabrikant! Begrijp,
Hij maakt een' mooie gasvlam van
Wat steenkool in een' pijp.
En als er nu in heel ons huis
Geen druppeltje olie was,
Wij zouden niet verlegen zijn;
Wij maakten zelf dan gas.
| |
De Kinderwereld (1894-1934)Het laatste blad waar Louwerse bij betrokken was, De Kinderwereld. Geïllustreerd Tijdschrift voor Jongens en Meisjes, verscheen van begin af onder zijn redactie.Ga naar eind30. Uitgever was in de hier behandelde periode de firma Schillemans & Van Belkum te Zutphen. Prijs per jaargang: f 3,60. De Kinderwereld richtte zich op lezertjes van acht tot elf jaar, voor wie de twee andere tijdschriften van Louwerse - Voor 't jonge Volkje en Voor de Kinderkamer - te moeilijk dan wel te simpel waren. Elke jaargang bestond uit vier deeltjes en ieder deeltje weer uit vier afleveringen, tot 1900 hoofdzakelijk gevuld met verhalen en versjes zonder veel verband met het dagelijkse leven. Alleen in jrg. 5 (1898) klinkt iets door van de actualiteit en wel op een voor Louwerse kenmerkende wijze. 't Is om in de Courant te zetten, zo heet zijn ‘feestvertelling’ over twee jongens die op de dag van de intocht van de jonge Koningin Wilhelmina in Den Haag zich in een hoge boom hebben verschanst om alles goed te kunnen bekijken. Na zeven uur wachten worden ze echter ontdekt en door de politie gesommeerd om naar beneden te komen. Met als gevolg dat ze nu niets meer te zien krijgen ‘dan een halven huzaar en een half paard’. De Kinderwereld heeft door de afwezigheid van correspondentie- en knutselrubrieken meer het karakter van een boek in afleveringen dan van een echt tijdschrift. En als tijdschrift lijdt het aan het hoofdgebrek dat wel Das Elend der Jugendzeitschriften is genoemd: ‘Die Tendenz zu sentimentaler Verharmlosung der Wirklichkeit’.Ga naar eind31. Niettemin vormde het vanaf 1894 samen met Voor 't jonge Volkje en Voor de Kinderkamer een elkaar aanvullend trio, waarmee Louwerse tot zijn dood in 1908 vrijwel de hele Nederlandse jeugd kon bereiken. Dat heeft geen andere tijdschriftredacteur daarvoor of daarna hier klaargespeeld.
Het bovenstaande vormt slechts een kleine, zij het representatieve keuze uit onze negentiende-eeuwse jeugdtijdschriften, waarbij gestreefd werd naar een zo breed mogelijke spreiding over het gehele tijdvak 1800-1900. Selectiecriteria waren: importantie en attractiviteit, reden waarom zeer kort bestaan hebbende tijdschriften, schoolbladen en godsdienstig of politiek gekleurde periodieken, die hoofdzakelijk voor een bepaalde groep van geestverwanten bestemd waren, buiten beschouwing zijn gebleven.
Een chapiter apart vormen eigenlijk de negentiende-eeuwse kinder- en jeugdalmanakken, die daarom door Rietveld-van Wingerden ook terecht niet in haar bibliografie van jeugdtijdschriften zijn opgenomen. Ze verschillen van deze door hun jaarboekvorm met kalenderachtig voorwerk en de afwezigheid van alles wat een tijdschrift tot een interactief gebeuren kan maken, zoals opgaven, prijsraadsels, spelletjes of een correspondentierubriek. Een almanak heeft meer het karakter van een geschenkboekje, dat rond kerstmis en nieuwjaar kopers lokt met een aantrekkelijke verpakking. Populair zijn ze altijd geweest en ze waren er voor iedere doelgroep.Ga naar eind32. Specifieke kinder- en jeugdalmanakken verschijnen hier echter pas sinds 1760 of daaromtrent, waarbij enkele de eeuwgrens passeerden, zoals de Almanach voor Meisjens, door Meisjens (Amsterdam, J. van Gulik, 1795-1806), de Almanak voor de beschaafde Jeugd (Amsterdam, Wed. J. Dóll, 1799-1804) en de extreem zeldzame Prentjes Almanak voor Kinderen (1795-1840) van de firma Houtgraaf te Amsterdam.Ga naar eind33. Vooral deze laatste biedt een kostelijk beeld van echt Hollandse straattypen, beroepen, locaties, gewoonten, festiviteiten en (kinder)vermaken. Ter illustratie geef ik de inhoud van de Prentjes-Almanak, voor Kinderen; | |
[pagina 241]
| |
‘De luchtballon’ uit: Prentjes-Almanak, voor Kinderen; voor het Schrikkeljaar 1836. Amsterdam, De Erve H.M. Houtgraaf.
voor het Schrikkeljaar 1836 (Amsterdam, De Erve H.M. Houtgraaf).Ga naar eind34. Na titelblad en stereotiep almanakgedeelte volgen eerst vijftien handgekleurde plaatjes met bijpassend versje: ‘De Spelende Kinderen’ (1); ‘De Boomsnoeijer’ (2); ‘De Nieuwe Haring’ (3); ‘De Apotheek’ (4); ‘De Prijsuitdeeling’ (5); ‘Het Postkantoor’ (6); ‘De Paraplui Koopman’ (7); ‘De Oosterdoksluis’ (8); ‘Het Doolhof’ (9); ‘Ganzen en Eenden te Koop’ (10); ‘De Boekekast’ (11); ‘Entrepot-Dok’ (12); ‘De Groenvrouw’ (13); ‘De Teerkokery’ (14); en ‘De Luchtballons’ (15). Dit alles aangevuld met enkele gedichten en prozastukjes zonder plaatjes (16-32). De bloeiperiode van de Nederlandse almanak ligt in de periode 1800-1860, waarbij de praktisch-informatieve functie steeds meer plaats maakt voor (literaire) ontspanning.Ga naar eind35. Toch zijn er maar betrekkelijk weinig jaarboekjes die echt voor kinderlectuur kunnen doorgaan, zoals de Miniatuur-Almanak voor Kinderen (Schoonhoven, S.E. van Nooten, 1843-1852), onder redactie van T. van Spall en de lutherse predikant-kinderdichter P.J.V. Dusseau (1807-1853), die samen deze almanak grotendeels vulden.Ga naar eind36. Het bekendst is de elders besproken Almanak voor de Jeugd, het fraai opgetuigde paradepaardje van uitgever G.J.A. Beijerinck, onder ‘bestier’ (1827 tot 1849) van Mevrouw A.B. van Meerten-Schilperoort en Mr. C.P.E. Robidé van der Aa.Ga naar eind37. Maar ook hier passen soms vraagtekens bij het kinderboekkarakter. Zo bevat de almanak voor 1843 het toneelspel ‘De Stiefmoeder’, waarin twee vriendinnen van de achttienjarige Rosalie haar nieuwe kamer komen bewonderen: Pauline (rondziende). Hierna verwondert het niet meer te lezen dat de pas van kostschool thuis gekomen Rosalie reeds voor de volgende avond is uitgenodigd om te verschijnen op een thé dansant bij de Franse ambassadeur. Duidelijk is in elk geval dat dergelijke lectuur slechts bedoeld kan zijn geweest voor negentiende-eeuwse dametjes en heertjes in den dop - niet voor het kroost van de gewone man. En deze typering geldt wel voor de meeste negentiende-eeuwse literaire kinder- of jeugdalmanakken, inclusief die van Kate Greenaway.
Bij een verhaal van mevr. A.B. Meerten uit: Almanak voor de Jeugd. Voor het jaar 1843. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck.
|
|