Betje Wolff & Aagje Deken
(1979)–P.J. Buijnsters, Hella S. Haasse, Daisy Wolthers– Auteursrechtelijk beschermd177729 april: dood van Ds. A. Wolff; Betje Wolff stuurt dezelfde nacht nog een overlijdensbericht op rijm aan Aagje Deken en verzoekt om haar overkomst. 30 april-3 mei: Aagje logeert bij Betje in de Beemster pastorie. juni: Betje Wolff publiceert een respectvol levensbericht van Ds. Wolff in Maandelykse Uittreksels of Boekzaal der Geleerde Waereld. begin september: Betje Wolff en Aagje Deken betrekken samen een huurhuisje in de Rechtestraat in De Rijp. Hoewel de onhygiënische omgeving hun gezondheid voortdurend in gevaar brengt, werken zij samen hard om van hun pen te kunnen leven. Zoeken daartoe een uitgever die meer mogelijkheden biedt dan Tjallingius in Hoorn. Komen zo terecht bij Isaac van Cleef in Den Haag, die hun trouwe vriend wordt. Met de uitgave van hun eerste bundeltje Brieven, bestaande uit enkele gelegenheidsgedichten naar aanleiding van het overlijden van Ds. Wolff en Adriaan Houttuin, brengen Wolff en Deken het publiek op de hoogte van hun samenwerking. 95. Joost Gerard Kist, 1756-1815, aangetrouwde neef van Betje, die haar ‘zyn waardste en liefste Tante’ noemt. Brief van 23-V-1777 van Betje aan Joost Gerard Kist, Student op 's Lands Universiteit te Leiden.
De goeye man is 67 jaar gezond geweest, zo dat hy is wat lastig, want hy weet van geen ellende. Maar ik heb ook niets te doen dan hem optepassen, zodat als hy maar weer beter word ben ik wel te vreden. Og die goeye man! lach waaragtig niet, ik zou veel aan hem verliezen: hy is al zo veel myn Vader als myn man.
Betje aan Dr. D.H. Gallandat, 3-IV-1774
Hy schreef verstandig, doch op den Predikstoel overtrof hy zich zelf. Hy was zeker een der grootste Redenaars zynes tijds. Zyne welsprekendheid was die van het hart; hy was overtuigd dat hy de waarheid verdeedigde. Zyne yver was de vrucht van de bewustheid die hy hadt van die waarheid, en geenszins het voortbrengsel eener verhitte inbeelding, noch onbeschaafde oplopenheid. Hy sprak zelf voor de eenvoudigen op eene wyze dat hy der verstandigen aandagt trok.
Levens-beschryving van Adrianus Wolff door Betje, opgenomen in Boekzaal der Geleerde Waereld, juni 1777, p. 681
Ik blyf, althans voor eerst, in dit Quartier, in Dec. is myn tyd uit. Dan ga ik woonen in de Ryp in een huis van Vader Carman & de zuster van myne ziel, myne waardste Deken, wagt ik, binnen weinige dagen om met my te leven & te sterven; wy brengen al wat wy hebben by elkander, en zullen daar van fatsoendelyk buiten leven kunnen. Beide hebben wy veel goed te erven & de bezitters daar van zyn 82 & 77 jaaren.
Betje Wolff aan Joost Gerard Kist, 23-V-1777
Toen wy deeze Brieven opstelden, hadden wy geen de minste gedagten om die ter Perse te leggen. Wy schreeven die in de schaduw der vriendschap; en wy schreeven die in vaerzen, méér om dat dit ons gemakkelyk viel, dan wél om dat wy vaerzen wilden maaken. Het schynt dat, als het hart waarlyk geroerd is door 't Onderwerp, dan ook Rym en Maat, by ons, ongezogt onder de penne koomen.
Brieven, 1777, p. III (W & D) | |
[pagina 35]
| |
96. Rechtestraat in de Rijp, waar Betje en Aagje van september 1777 tot begin 1781 hebben gewoond, eerst in vermoedelijk het vijfde huisje van rechts, daarna in het vierde van rechts, met puntdak. Foto Adriaan Blaauw, 1884.
97. De Doopsgezinde kerk in de Rijp. Tekening in O.I. inkt.
98. Een strofe van Betje en een van Aagje, overgenomen uit Brieven, 1777.
| |
[pagina 36]
| |
99. Uit de bundel kunstplaten van J. van Meurs, in 1794 uitgegeven om geplaatst te worden in de Economische liedjes van Betje Wolff en Aagje Deken.
| |
177820 april: huwelijk in De Rijp van de jonge notaris Gerrit van der Jagt, een vlam van Betje Wolff, door haar in gedichten soms aangeduid als Ernst. Hij figureert ook in haar ongedateerde Zendbrief Elisabeths, een verslag van haar ziekte en genezing in kwasi-bijbelstijl, gericht aan Ds. Cornelis Loosjes. 100. Uit Proeve over de opvoeding, Aan de Nederlandse moeders door Betje, 1779. Gravure door N. van der Meer Jr. naar I.G. Waldorp.
Straft zeer zelden, en, is 't mooglyk,
ei vóórkomt het zeedlyk kwaad.
Vraagt uw Kind U: lieve Moeder,
waarom wordt dit zo gedaan?
Waarom moet ik hier juist blyven?
waarom mag ik dáár niet gaan?
Waarom word my dat geweigerd?
waarom eischt gy dit van my?
Waarom mag ik nu niet speelen?
waarom staat dat my niet vry?
Geeft uw Kind van alles reden,
zo het reden kan verstaan.
Anders ziet het uw' bevelen
ligt voor eigenzinnig aan.
Of, zo 't blindlings U gehoorzaamt,
zal het, laf, in laater tyd
Denklyk ook een makker volgen
die hoogstnodig dient gemyd.
Nederlandsche Moeders! door Aagje, opgenomen in Proeve over de opvoeding, 1779, p. XVIII/XIX (W)
Nogmaals zeg ik, als ik myne gedachten laat gaan over den grooten Pligt der Opvoeding, dat eene Vrouw, Moeder zynde, zo zy hare Kinderen wel opvoed, onze hoogste erkentenis, onze hoogste achting verdient; dat zy der Maatschappy diensten doet, die, al wilde men die belonen, nooit te belonen zyn. Maar, het Gemeen van allen rang, is te onredelyk om dáár op te letten, ik laat staan om er met erkentenisse aan te denken.
Nu moet ik U een Kind weer eens in een ander licht doen zien - Geeft gy niet wel eens de naam van stout, aan het geen eigentlyk niets minder dan stout is? Een gezond en wel te vreden Kind, is druk, woelig, wil altoos spelen, ravotten, lopen, kortom het wil nooit stil zyn; dit noemt gy stout zyn - Is dit wel zo? geeft gy dit wel zynen rechten naam? Ik denk neen! en hierom denk ik dus: De wyze Natuur gaf aan uw Kind die onoverwinnelyke trek tot beweging - Verbiedt gy het te lopen? Het zal met zyn handen kloppen; wilt gy dat het dit laat? dan zal het met de kleine voetjes slingeren - Gy besluit daar uit, dat het Kind stout is; en 't kan alleen niet stil zitten.
Proeve over de opvoeding, 1777, p. 51/52 (W) | |
[pagina 37]
| |
101. Een dobbelspel, ook in het bezit van Betje en Aagje, uitgegeven na de Slag bij Doggersbank op 5 augustus 1781.
102. Begin van het gedicht van Aagje in Proeve over de opvoeding, 1779.
103. Vertaling van Proeve over de opvoeding, in 1785 verschenen.
| |
[pagina 38]
| |
104. Martinus Nieuwenhuijzen, 1759-1793, medicus en mede-oprichter van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1784.
105. Uit de bundel kunstplaten van J. van Meurs, in 1794 uitgegeven om geplaatst te worden in de Economische liedjes.
106. Gedicht uit Economische liedjes, 1781
| |
1779Wolff en Deken geven ter ondersteuning van de nationale nijverheid twee propaganda-brochures op rijm uit, getiteld Het nut der Vaderlandsche Maatschappye van Redery en Koophandel, opgerecht te Hoorn en: Nederlands verpligting tot het handhaaven der nuttige maatschappyen en genootschappen in ons vaderland, inzonderheid haare betrekking hebbende op den Oeconomischen Tak en de Vaderlandsche Maatschappye te Hoorn. | |
1781voorjaar: Wolff en Deken verhuizen naar een naastbijgelegen pand in de Rechtestraat te Rijp. Publiceren hun Economische liedjes, zo genoemd omdat ‘Rymen’ en ‘Vaerzenmaken’ de enige ‘affaire ter bevordering van het algemeen welwezen’ was die Betje en Aagje ter hand konden nemen ‘ten beste onzes Vaderlands’. 107. Eerste van de drie delen Economische liedjes, 1781.
| |
[pagina 39]
| |
108. Vergadering van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in de Lutherse Oude Kerk te Amsterdam, 10 augustus 1790. Gravure door J. de Wit naar J. Bulthuis.
109. Vergadering van de Economische Tak in het Diaconiehuis te Haarlem op 15 september 1778. Gravure door S. Fokke naar V. van der Vinne.
Wij woonen in een Land druipende van walvisch traan, vloejende van melk en booter; dan eenige Leer bereiders hebben het hier stinkende voor ons gemaakt, hunne handen hebben putten gegraaven, dezelven met lellen en vellen opgehoopt, die daar in laaten rotten en dus een Lym bereid, zonder welken uwe stad niet bestaan kan, dus doen wy onze zintuigen geweld aan om uwe stadgenooten te verplichten, o wat is dat groot!
Aagje over het verblijf in De Rijp aan J.E. Grave, 6-II-1779
Laat toch zo veel arrebeiders
op de markt niet ledig staan!
Kwynen niet een aantal steden?
Zyn uw dorpen niet ontbloot
Van uw nuttigste Ingezeten?
is 't verval niet droevig groot?
Zullen zy de rykste Bronnen
(dit bekommerd leeven moê)
Niet naar andre Staaten leiden?
Dit's te vreezen; ziet wel toe!
Krielt het in de groote steden,
daar men schaars te werken heeft,
Niet van winkels, daar men dikwyls
in fatzoenlyke armoê leeft?
Worden deeze Huisgezinnen,
hellend naar hun' ondergang,
Niet genoodzaakt om te daalen
in een zéér véél laager rang,
Dan waar in zy zyn geboren?
Nederlands verpligting tot het handhaaven der nuttige maatschappyen en genootschappen in ons vaderland, 1779, p.33 (W & D)
Ik durf u ook zeggen, dat zo onze vriendin opgeleid waar tot studie, ik meen die studiën die de vrouw passen, & geene afgetrokkene oeffeningen of methafisische bespiegelingen, zy zou v. M[erken] & mij agter zich laaten. Haar geest is veel grootscher als die der eerste, & hy is veel bedaarder dan die van de krabbelaarster deezes.
Betje over Aagje aan J.E. Grave, 8-II-1777 | |
[pagina 40]
| |
110, 111, 113. Het werkvertrek van Betje, het rieten kluisje, het woonhuis en het prieel op Lommerlust in Beverwijk. Gravures naar en door C. Philips Jacobsz.
112. Op 6 februari 1783 tekende Aagje een kwitantie voor een voorschot van 8000 gulden op haar erfenis, waarvan zij het inmiddels betrokken buitentje Lommerlust kon betalen.
| |
[pagina 41]
| |
1781 (vervolg)18 augustus: dood van Aagje's rijke neef Hendrik Busserus; zij erft van hem ruim 13 000 gulden. Wolff en Deken raken intiem bevriend met Leentje Greeger (geboren 1757) en haar even oude man Christiaan Adriaan Nissen (gehuwd op 14 september van dat jaar). Hij is een onstuimig levend koopman, woonachtig te Amsterdam. | |
178216 maart: Aagje Deken koopt ten overstaan van notaris Gerrit van der Jagt in De Rijp van de heer en mej. Remmers voor 6500 gulden het nu verdwenen buitentje Lommerlust, gelegen aan de Peperstraat in Beverwijk. 29 april: overdracht van Lommerlust middels koopbrief; kort hierna verhuizen Wolff en Deken van De Rijp naar Beverwijk.
Lommerlust, is, ja, myn alles!
'k Wensch niets meer; 't voldoet myn' smaak;
'k Blyf verliefd op eene wooning,
Hoe eenvoudig, my zo waard'!
Mengel-poëzy, 1785, I, p. 207/208 (W)
Wil ik u eens zeggen, hoe ik myn tijd besteede & verdeele? Des morgens, als het goed weêr is (want hoe frisch ik ben, ik ben niets dan een Barometer door myn aandoenlyk lichaam), dan vroeg op, & ontbijt in myn rieten huisje alleen, terwijl ik myne gedagten zo eens wat ernstig by een roep. Vervolgens wandel ik eens om, zie naar de groentens, ordineer wat er gegeten zal worden, ga schryven tot tien uuren; dan word ik opgemaakt, & ga weêr tot twee uuren aan 't werk; dan eeten, dan wat verkleeden, dan ryden of wandelen of in den Coupel by Aagie, die zoo goed is van voor my te lezen. Zo gaat de eene dag aan de andere met weinig variatiën.
Betje aan Coosje Busken, 27-V-1778
Zy die wy hoog waardeeren,
Om zonderlinge gaaven,
Een vast, een wikkend oordeel;
Om aangenaame zeden;
Zo ernstig in haar denken!
Zy, die wij billyk roemen,
Om strikte deugdsbetrachting,
Verhaalt my duizendmaalen:
‘Nooit sluit de slaap myne oogen,
Of 'k heb de raarste droomen,
De grappigste, de gekste,
Ja de ongehoordste droomen;
Ik lach my zelve ook wakker;
'k Ben moede van het lachen:
Ik droom van duizend zaaken,
Gevallen en persoonen
Waaraan ik nimmer denke:’
'k Beken, het zyn maar droomen;
Maar is 't niet onbegryplyk?
Mengel-poëzie, 1785, I, p. 160/161 (W), met ‘zy’ wordt Aagje bedoeld | |
[pagina 42]
| |
1782 (vervolg)rond 1 oktober: de verschijning van Sara Burgerhart betekent het eerste grote succes voor Betje en Aagje samen, ook in financieel opzicht. 114. Hun eerste roman, in briefvorm.
115, 118. Samuel Richardson, 1689-1761, schreef, met de bedoeling een brievenboek voor ongeletterden samen te stellen, een roman in briefvorm Pamela, Or virtue rewarded, 2 delen, 1740 en 1741; invloed op o.a. Rousseau, Lessing èn Betje en Aagje. Portret door Joseph Highmore, 1750.
| |
Nederlandsche Juffers!Maar, my dunkt, ik hoor hier en daar een jong Juffertje, dat niets meer van ons land overheeft, dan met negotie gewonnen schatten, en eenen ouden deftigen Hollandschen naam, met een opgeschort neusje, dus spreken: ‘Een Hollansche Roman! Hede, ma chere, wel hoe vindt gy dat?’ (En ma chere vindt het even ridicul als ons Juffertje.) ‘Ik lees geen Hollandsch; ik geloof ook niet, dat ik het zou kunnen lezen, maar ik ben toch nog al benieuwt; willen wy er nu en dan eens een verlegen uur aan geven?’ Mag ik u bidden, doe het niet; waarlyk, gy zult er niets aan hebben. Gy hebt immers Romans, die u aanstaan! Gy hebt immers uwe Canapé Coulurs de Rose, uw Gris, Gris, uwe... maar wat hoeft Papa ook alles te weten? Dat is immers divin! Lees dit Boek niet. Men vindt in deeze Roman geen wandaden, die een Engelschman zelf met rilling leest; geen zo overdreven deugden, dat zy voor ons zwakke116. Vertaling in het Nederlands uit 1744.
menschen onbereikbaar zyn. 't Is waar, er is een verfoeilyke Heer R. in; maar wy vrezen te moeten zeggen, dat men in ons Vaderland zelf wel eens zo een schelm aantreft. Tomeloze drift, de gewoonte om altoos te overwinnen; hoeft er iets meer, om zulk een karakter uittemaken? Daar wordt in dit gehele werk geen een Duël gevogten. Eens echter wordt er een oorvyg uitgedeelt. Er wordt noch geschaakt, noch vergif gedronken. Ons vernuft heeft niets wonderbaarlyks uitgedagt. Alles blyft in het natuurlyke; de uitvoering zal alles moeten goed maken.
Meer, lieve jonge Juffrouwen, zullen wy hier niet byvoegen. Voldoet uwe nieuwsgierigheid, en vergeet niet, wat het hoofddoel deezer Historie is.
Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, 1782, I, p.XI/XII/XIV (W & D) | |
[pagina 43]
| |
117. Hun vriend, de Rotterdamse kunstschilder Gerrit van Nijmegen, 1735-1808. Gravure door J.E. Marcus.
119, 120, 121. De drie illustraties uit het eerste deel van Sara Burgerhart. Gravures door C. Bogerts naar J. Buys.
| |
[pagina 44]
| |
178323 juni: Wolff en Deken benoemen bij akte van procuratie ad negotia Christiaan Adriaan Nissen te Amsterdam als hun zaakwaarnemer. 20 juli: Aagje Deken ontvangt een legaat van 500 gulden van de op 8 maart 1783 overleden Adriana van Rijssen-van Eems, een vriendin uit de kring der Rijnsburger Collegianten. 22 augustus: Betje Wolff's vader begraven; zij erft ongeveer 22 000 gulden. 122. De Breestraat in Beverwijk. Gravure naar en door H. de Leth, 1728.
123, 125. Vertalingen van Sara Burgerhart.
124, 126, 127. De drie illustraties uit het tweede deel van Sara Burgerhart. Gravures door C. Bogerts naar J. Buys.
| |
[pagina 45]
| |
Hoe dikwyls, dou lompen Kaerel, zal ik u dan moeten zeggen, dat my alles verveelt, en gy met uwe weêrgaze aapenkuren, kwakzalvers loopjes, en zotte uitnodiging, met een paar onzer Lievertjes, nog wel het allermeest? Wat kan ik, arme duivel, doen; waarom denken, dan aan de bevalligste meid, die ooit met een paar schone oogen de halve waereld in oproer stelde? - Gek, ja, stapel zot ben ik na haar; en ik moet myn rol van Huichelaar spelen, om haar ooit zo naby te komen, dat ik haar kan influisteren: ik bemin u. Vrouwen, Vrouwen! Wat staat 'er niet voor uwe rekening! Nu, wy zullen afrekenen, myn trotsch Meisje! dat: ‘ik snuif niet; ik neem nooit geen presenten aan:’ zult gy my betalen. Dit is de eerste oorvyg, welke myne eigenliefde, die waarlyk tegen de uwe wel opmag, nog ooit van eene schone hand ontfing. En ben ik niet een schone vent? Kan ik niet beuzelen met de zottinnetjes? redeneeren met de wysneusjes? Erger ik ooit een Vrouw, die achting verdient, door het allerminste dubbelzinnig woord? Sloeg ik ooit taal uit, die blozen doet; (ook maar uit welstaans halve?) Er moet een eind aan komen: zó leef ik eigentlyk niet. Maar welk een einde? Vraagt gy dat, Ligtmis? Ik een man van geboorte, van middelen; zy een Burgermeisje, met een stuiver goed? Gy zyt een driedubbelde Uilskop; of gy wilt my aan 't praten krygen. Trouwen? Zyt gy dan razent dol? Ik zal, denk ik, tot zulk een disperaat uiterste nooit komen. Vrijheid is de prikkel der liefde: dit weet gy is myne spreuk. Als myne Maitres zal zy Sultane Favorite zyn; maar myn Wyf! Wel foei! Zie daar, dat was al reden genoeg, by un homme, de mon goût, om haar ondraaglyk te vinden. Trouw gy haar over een maand of vier. Zo lang, dunkt my, zal ik haar beminnen kunnen; en gy zult myne genietingen nieuw leven byzetten, door my die dan wat moeilyk te maken. Gy weet wél, ‘dat een Ligtmis geen recht heeft op eene eerlyke Vrouw?’
Sara Burgerhart, begin van het tweede deel | |
[pagina 46]
| |
128. Begin van het dichtstuk De natuur is mijne zanggodin door Betje, 1784.
| |
1784De eerste vier delen van Willem Leevend verschijnen; Wolff en Deken op het toppunt van hun populariteit; de journalist Lieve van Ollefen (1740-1816) bezoekt hen op Lommerlust en brengt verslag uit in een lang lofdicht: Het riete kluisje van Mejuffrouw Elizabeth Wolff, geb. Bekker, op Lommerlust, in de Beverwyk; het verblyf dier dichteresse, en van haare vriendinne, Agatha Deken. 129. Boekhandel en woonhuis van Adriaan Loosjes aan de Gedempte Oude Gracht te Haarlem. Schilderij van Joh. Reekers, circa 1818.
130. De dichter Adriaan Loosje, 1761-1818, boekverkoper te Haarlem, met wie Betje en Aagje bevriend waren. Gravure door R. Vinkeles naar W. Hendriks.
Willem Leevend hebben wy in achttien maanden begonnen & geëindigd, en dat gaf ons een honorair van ƒ6000.
Betje aan Coosje Huet-Busken, ongedateerd
De braave nijvre Landman
Is dom, noch ongevoelig.
Hij, Mensch en Vrijgebooren,
En meester van het zijne,
Bemint ook boven alles
De Vaderlandsche Vrijheid!
Hij leest den Nieuwsvertelder;
Hij leest ook de Couranten;
De Post, zo wél geschreven
Als algemeen gelezen.
Hij kent de braave mannen,
Die 't Vaderland beminnen;
Hij noemt ook hunne namen
Met eerbied en met liefde
Maar wien hij ook eerbiedigt,
En wien hij is genegen,
capellen is zijn Heilig.
Den Edelen capellen!
Hij deed de Drostendiensten,
Van slavernij het teken,
't Versmaadlijk, drukkend teken,
Van vrije menschen heffen;
Vernietigen, verfoeien.
De natuur is mijne zanggodin, 1784, p. 82/83 (W)
Groeid Aagt nog zo? wel zeer zeeker, hoe belachlyk hoe mismaakt zou haar anders die vreeslyke lange Neus staan, die zy van u ontvangen heeft; nu past hy by haar Lichaam of hy voor hetzelve gemaakt was. Ja myn vriend, men sal van ons in de jaarboeken getuigen dat wy het zo lang aangenomen en verdedigd gevoelen, alsof in een groot, log, dik, zwaar lichaam een kleine domme ziel woonde, proefondervindelyk wederlegd hebben. Wie toch die ons daar met onzen wel doorvoeden, ouden uitwendigen Mensch, als een welgemeste trapgans door dit traanendal ziet waggelen, en onze volschoone werken van verstand, vernuft en smaak leest, zal de bovengemelde ouderwetsche dwaaling nog langer kunnen voorstaan?
Aagje aan Adriaan Loosjes, 4-XI-1785 | |
[pagina 47]
| |
131. J.D. baron van der Capellen tot den Poll, 1741-1784. Gravure A. Hulk, 1787.
132. Jonker van der Capellen tot den Pol verschynt, by het afschaffen der drosten diensten, in Overyssel opnieuw in de vergadering van Ridderschap en Steden, den 1sten November 1782. Gravure door M.D. Sallieth naar W. Kok met onderschrift.
133. Begin van een roman in brieven door Betje en Aagje, 8 delen, 1784-1785.
134, 135. ‘Lieve Leevend’ bij het gedicht Leevend en Chrisje door M.P.E.g. W. in de Almanak voor vrouwen door vrouwen, 1801. Gravure door L. Portman naar Kamphuyzen.
| |
[pagina 48]
| |
1784 (vervolg)najaar: verbeterde heruitgave van Walcheren, bedoeld als eerste deel van Betje Wolff's verzamelde gedichten, met algemene voorrede hiervoor. 136. Stéphanie-Félicité Ducrest de Saint-Aubin, Comtesse de Genlis, 1746-1830. Gravure door F. Lignon naar Madame Cheradnme.
Twéé vriendinnen, die haar leven der oeffening, en, zo wy hoopen, ten besten haarer Landsgenooten wyden, schynen zulke Rariteiten, dat men, als 't waar, niet gerust kan sterven, ten zy men haar in haar huizelyk leven eens gezien heeft.
Brieven over verscheiden onderwerpen, 1780, I, p. 281 (W & D)
Hoe! is 'er geen Genie nodig, om in den Geest eenes Schryvers intedringen? of is het hier genoeg, dat men de taal waar uit, en die waar in men schryft, wél verstaat? is 'er, kan 'er geene navolging zyn, waar in iets origineels blyft?'
Fabelen, 1784, Voorberigt, p. XII, (W & D) 137. Eerste van een vijftal door Betje vertaalde werken van de hand van Madame de Genlis, 1782-1783.
Wy behoeven in ons Land niet zeer verre boven den rang onzer deegelykste Burgers te zyn doorgeworstelt, om met de Levenswys der Franschen bekent te zyn. Waarin geeven wy hen toe? Wy dejeuneren, dineren, souperen iederen dag die wij beleven. Wy hebben gout; ennuieeren ons. Onze Meisjes hebben haar beaux jours comme il faut. Onze Jongens hunne bonnes fortunes. Onze Vrouwen zyn Menageres. Onze petites Maitresses hebben haare Boudoirs. Wy gaan naar de Spectacles. Wy worden alle uur geenchanteert, wy vinden alles mignon, affreux, bete, sec, Divin! Onze Kinderen hebben Gouverneurs, Gouvernantes, Bonnes, enz. enz. Wel waarom zal ik dan affecteeren, om zulke by ons in gebruik zynde woorden te vertaalen? Zou men die beter verstaan? Zyn zy altoos te vertaalen? Coquette, Courtisane; heeft onze oorsprongelyke Taal woorden die men daar voor kan wisselen? Wie, die de genie der Fransche taal wel kent, zal my betwisten, dat het woord Galant, Galanterie, ooit wél in onze taal is over te brengen, en dan noch meer noch minder zal betekenen? De kinderen houden des hier hunne Bonnes, de Jongelieden hunne Gouverneurs en Gouvernantes. De Petites Maitressen haar Boudoirs zo wel als haar rouge. Alle de ajustemens hun eige benamingen, en dat juist om des te beter verstaan te worden. Want de Bonnes in Goedens te herdoopen; de Gouverneurs en Gouvernantes, in Zedenvoogden en Zedenvoogdessen te veranderen - daar zie ik niet door... En zou dit hunne bedieningen dan beter uitdrukken?...
Het schouwtooneel voor jongelieden, 1786-1788, 3 delen met 18 toneelstukken door Mevrouw de Genlis. Uit het Frans vertaald door Betje. Uit: voorbericht, p. VI-VIII (W) | |
[pagina 49]
| |
138. Veertig bewerkingen van fabels van o.m. Jean de la Fontaine, Magnus Gottfried Lichtwer en Johann Wilhelm Ludwig Gleim, 1784.
139. Begin van een bewerking van een fabel door Jean de la Fontaine. Aan elke fabel gaat een kopergravure vooraf door A. Cardon naar J. Buijs en R. Vinkeles.
140. Het zgn. dubbelportret, verschenen als frontispice in Fabelen, 1784. Gravure door A. Cardon naar W. Neering.
| |
[pagina 50]
| |
178611 maart: dood van Betje's stadgenoot Jacobus Bellamy; Aagje Deken wijdt aan hem een dichterlijk in memoriam. Geïntesiveerde vriendschap met Fransje Baane, Bellamy's geliefde (logeert in oktober op Lommerlust). 5 september: de stadhouderlijke troepen veroveren Elburg en Hattem; geschokt door deze tirannieke ‘gruweldaad’ wenden Wolff en Deken zich nu af van Willem V, om duidelijk partij te kiezen voor de burgerpatriotten. Betje en Aagje hevig gekrenkt door het anonieme Aanhangzel op Willem Leevend, hoogstwaarschijnlijk geschreven door Willem van Ollefen, broer van Lieve van O. oktober: de intieme vriendschap van Betje Wolff voor de aanzienlijk jongere Jacoba Adriana (‘Coosje’) Busken uit Vlissingen (1759-1841) bedreigt de relatie Wolff/Deken; niettemin droomt Betje in een brief van 27 mei 1787 aan Coosje nog van een soort mariage-à-trois. 141. Begin van het gedicht van Aagje bij de dood van Bellamy, 1786.
142. Vaderlijke onderhandeling van burgemeester Hooft met de Amsterdamse burgerij op 26 februari 1787. Gravure door N. van der Meer naar G. Grijpmoed.
143. Jacobus Bellamy, 1757-1786, evenals Betje in Vlissingen geboren. Student theologie in Utrecht, publiceerde in 1782-1783 negen stukjes patriottische poëzie Vaderlandsche gezangen van Zelandus. Gravure naar en door R. Vinkeles.
144. Francina Baane, 1757-1837, zijn geliefde. Gravure naar en door R. Vinkeles.
Het woest, het dom, 't misleid Gemeen
Moog' elders dól en uitgelaaten,
Het recht, - de menschlijkheid vertréen;
Terwijl verfoeide Aristocraten,
En vrienden van 't Oranjehuis,
Beschermers zijn van dit gespuis:
Aan de Amsteldamsche burgers op den zesentwintigsten February 1787, 1787, eerste strofe (W) | |
[pagina 51]
| |
145. Plundering van het huis van de prinsgezinde burgemeester Joachim Rendorp aan het Singel te Amsterdam op 29 mei 1787. Gravure door S. Fokke naar C. Brouwer, 1787.
146. Plundering van het huis van de patriottische dokter Lucas van Steveninck te Middelburg op 1 juli 1787. Gravure door M. d'Sallieth naar J. Arends, 1787.
147. Betje's reactie ‘Ex tempore’ op het optreden van burgemeester Hendrik Hooft in de Amsterdamse vroedschapsvergadering van 26 februari 1787.
| |
[pagina 52]
| |
148. Oranjegezinde afbeelding van Pruisische troepen onder leiding van Hertog Karel Willem Lodewijk van Brunswijk, die in september 1787 de patriotten verdrijven uit de geboorteplaats van Aagje, Amstelveen, niet ver van Lommerlust in Beverwijk. Duitse gravure.
| |
178728 juni: prinses Wilhelmina, gemalin van stadhouder Willem V, aangehouden bij Goejanverwellesluis; directe aanleiding tot de Pruisische interventie in september. 149, 152. Twee vermaarde patriotten: Mr. E.F. van Berckel en Cornelis de Gijselaar. Gravures door A. Hulk, 1787.
150. Begin van het gelijknamige dichtwerk van Betje, 1786.
151. Overrompeling der batterij te Halfweg bij Haarlem. Links patriotten, rechts Pruisische soldaten. Gravure door Reinier Vinkeles en C. Bogerts naar J. Buijs.
| |
[pagina 53]
| |
In een tijd waar in men zo veel spreekt van Patriotten, en dit woord zeer onderscheiden wordt verstaan, kan het mij zeker niet kwalijk geduid worden, dat ik zeg wat ik versta door dat beruchte woord - zo ik de zaak wèl bevat, dan is een Patriot, en een overtuigd Christen, een veel zeldzamer verschijnsel dan men doorgaands denkt - men kan, naar mijn inzien, zig den tijtel van Patriot niet toeëigenen, indien men geene groote ziel, geen verlicht verstand, en geen deugdzaam hart bezit - voor 't overige: ieder Burger is verpligt der Maatschappije, waarin hij leeft, zijne kundigheden, zijne bekwaamheden, hoe oneindig onderscheiden, getrouwlijk medetedeelen; zij heeft een onbetwistbaar recht op alle onze ziels- en ligchaams-vermogens; de Wijsgeer moet voor haar denken, de Geleerde moet voor haar arbeiden, de Dichter voor haar zingen, de Krijgsman voor haar zijnen moed, de Zeeman zijne onverschrokkenheid ten besten geeven, even zo wel als de werkende classe van Burgers hunne vlijt en naarstigheid, zij heeft, ik herhaal het, zij heeft het onbetwistbaarste recht op alle onze vermogens: werkeloosheid, en onverschilligheid omtrent het algemeen welzijn, zijn ondeugden der Burgeren; het zijn slechts de goede hoedanigheden der slaaven.
Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798, inleiding, p.XX/XXI (W & D) 153. Feestelijke intocht van Willem de Vijfde in Den Haag. Het rijtuig, getrokken door burgers, passeert de schouwburg, 20 september 1787. Gravure door A. de Bernardis.
Maar wat is nu eigenlijk vrijheid? - vraagen wij het aan denkende menschen - en aan wien anders kunnen wij dit toch vraagen? - zij komen allen hierin overeen: ‘Vrijheid is het vermogen om zulke noodzaakelijke middelen in 't werk te stellen, als noodig zijn tot ons welbegrepen geluk, en ter verkrijginge, of handhavinge van ons recht’ - Vrijheid wordt des beperkt door de Reden - door het belang dat wij hebben in ons zelfbehoud; ook dan, als wij ons geheel afgescheiden van de groote menschlijke Maatschappij beschouwen - maar, in die Maatschappij vinden wij de grenzen der Burgerlijke Vrijheid onveranderlijk vastgesteld; 't was de natuurlijke billijkheid, die deeze perken sloeg; zij immers verbood ons allen, op straffe van haare ongenade, anderen in hunne omstandigheden te benadeelen; zij schrijft ons die wetten voor, die niets bedoelen dan onderling geluk. Zouden wij hieruit niet mogen besluiten: Dat Land is vrij, waarin elk ingezeten, beschermd door de wetten, zijn eigen geluk mag bedoelen, en het veilig genieten - Vrijheid, dien naam waardig, zal hierin bestaan: Elk Burger mag zijn geluk zoeken, indien hij dat van een ander niet benadeelt.
Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798, inleiding, p. XI/XII (W & D) 154. De professorale hoveling, patriottische spotprent op de Rotterdamse predikant prof. Petrus Hofstede, 1716-1803. Gravure.
| |
[pagina 54]
| |
155. Fragment van een landkaart met bovenaan Trévoux, gelegen aan de Saône, waar Betje en Aagje zich vestigden. Zgn. Cassini Kaart, tweede helft 18de eeuw.
156. De veilingcatalogus, 1789.
157, 158. Trévoux tussen 1804 en 1815 en tussen 1815 en 1830. Gravures.
| |
1788eind maart-begin april: uit onvrede over de politieke situatie in hun vaderland verlaten Wolff en Deken de Republiek per eigen reiskoets, vergezeld van een Franse juffrouw van gezelschap (wellicht Mlle Ravanel). Hun tocht voert hen over Brussel, Maubeuges, Avennes, Guise, Laon, Rheims, Châlons, Vitry, Châlons-sur-Saône, Langres (geboorteplaats van Diderot!), Dijon, Tournus, en Macon tot aan Trévoux en Dombes, gelegen aan de Saône in de nabijheid van Lyon. Hier besluiten zij te blijven wonen. Aanvankelijk waarschijnlijk inwonend bij de familie Ravanel. Hun precieze adres is niet bekend. Zeer bevriend met het echtpaar Michalet en met de familie Renau[l]d, bij wie ze vaak logeren op het château de Corcelles. 30 augustus: Chr. A. Nissen verkoopt als gemachtigde van Aagje Deken haar buitentje Lommerlust voor 6500 gulden aan Andreas Vijvers te Beverwijk (het geld houdt hij met de rest van Wolff en Deken's kapitaal onder zijn beheer). | |
178926-28 maart: bibliotheek van Wolff en Deken te Amsterdam geveild bij H. Gartman en W. Vermandel. 11 mei en volgende dagen: Wolff (en Deken's) prentenverzameling over vaderlandse geschiedenis en over Amsterdam geveild bij dezelfden. | |
[pagina 55]
| |
Wees gerust, myne vriendin & ik zyn dezelfde ieverige vrienden der waarde Vryheid, die wy waren, toen myne personeele veiligheid my een reis van 200 mylen verpligtte te doen. U te melden welke tooneelen van schrik en verwoesting van bloed en moord wy bewandelt hebben, is niet mogelyk.
Betje aan Coosje Huet-Busken, ongedateerd Saone! vreugde van Trevoux!
Luister van een aantal steden!
Wie werd uw gezichte moê;
Saone! vreugde van Trevoux!
Wat schenkt gij genoeglijkheden!
Wat voert gij al af en aan,
Wie zoekt gij niet te gerieven,
Schepen, schuiten, zwaar belaên,
Voert gij daaglijks af en aan,
Laat ge uw golvend water klieven:
Sterke paarden, wèl doorvoed,
Zien wij op ondiepe plekken,
Door uw breeden, stillen vloed,
Hijgende, hoe wèl doorvoed,
Volbevrachte schuiten trekken.
Wandelingen door Bourgogne, 1789, p. 154 (W & D)
Wy leeven allen gezond, geacht, bemind en vroolyk, gaan 's Morgens ontbeiten by onze vrienden, dan de heerlykste wandelingen doen, dan schryven, dan eeten, dan wat rusten, dan weder goeteeren, dan op den een en andere hun buitengoed dansen, of naar de Commedie, want wy hebben hier thans een zeer goede troep commedianten, zeer fatsoendelyke lieden, en voor zes Hollandsche stuivers de beste plaats. Alle dagen wenschen wy u duizendmaal hier, dit zou een leeven zyn 't geen u zou aanstaan, regt geschikt voor uw vrouwtje, maar onkostbaar, ordentelyk en eenvoudig vermaak.
Aagje aan het echtpaar Nissen-Greeger, 3-VII-[1789?] 159. Begin van het eerste deel van hun roman Brieven van Abraham Blankaart, begonnen op Lommerlust en voltooid in Trévoux, 3 delen, 1787-1789.
| |
[pagina 56]
| |
1789 (vervolg)14 juli: val van de Bastille in Parijs markeert het begin van de Franse revolutie. 160. Een dichtbundel over de streek waar Betje en Aagje zich hadden gevestigd.
161, 162. Twee glazen met gestipte portretten van Betje in Aagje naar het dubbelportret uit Fabelen, 1784. Het graveerwerk wordt toegschreven aan D. Wolff (geen familie van Betje); tussen 1784 en 1798.
163. Château de Corcelles, huis van de familie Renau(l)d in Trévoux waar Betje en Aagje gastvrij ontvangen werden. Foto Joop Scheltens, 1975.
| |
[pagina 57]
| |
Waarom verlaat gy een land niet als ons voor ons helaas verlooren vaderland? Aagt zegt dikwyls ‘Wolffje wy hebben hier meer vreugd in een week dan ik in al myn leven had’. & welk eene vreugde! onkostelyk, ontbyten in 't groen, ieder brengt het zyne mede, dat is om het uit te gieren als al die fransche potjes & pannetjes voor den dag komen.
Betje aan het echtpaar Nissen-Greeger, 3-VII-[1789?]
Men legd Maaltyden aan om te Lachgen maar schryfd Brieven om te genieten.
Aagje aan Coosje Huet-Busken, 4-IX-1801
Nu zijn we op uw Landhuis,
Dat heerlijke Landhuis!
Zo eenzaam gelegen,
Omringd door gebergten,
Door bosschen, fonteinen,
Door dalen, en rotzen -
Gij maakt uw toilet niet;
Een huislijke kleding
Is al onzen opschik -
Wat zijn wij hier veilig!
Geen lastig bezoeker
Ontpraat ons de dagen,
De weinige dagen
Die wij nog vertoeven.
Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798, p. 228/229 (W & D)
De kleine Wolf word zo dik en vet dat gy haar haast niet kennen zoud, is vroolyk en gezond, maar heeft dikwyls tandpyn; Dutje moet koomen om een klein Spaansch vliegje agter het kleine oortje te leggen. Aagt wordt magerder, haar goed word allemaal te wyd, doch zy is er blyde om en leeft veel gezonder.
Aagje aan het echtpaar Nissen-Greeger, 3-VII-[1789?] 164. Brief van Betje van 3-VII-(l789?) uit Trévoux aan het echtpaar Nissen-Greeger.
| |
[pagina 58]
| |
179125 juni: Wolff en Deken trekken bij notariële akte hun volmacht aan Nissen in en verlenen procuratie aan de Haagse boekverkoper Isaäc van Cleef. | |
179324 januari: de Franse koning Lodewijk XVI onthoofd. najaar: heftige strijd in Lyon tussen de meer gematigde Girondijnen en de radicale Montagnards; deze laatsten krijgen de stad in handen en vestigen een schrikbewind; Wolff en Deken diverse malen gedagvaard voor het Comité Révolutionnaire. 165. Door Betje vertaald werk in twee delen.
Ik heb een natuurlyken afkeer van slavenkoopers. Ik ben zo naar vaste beginsels Patriottisch, dat de huiselyke verkeering met vrienden en aanhangers eens laagen vyand zyns Lands, dat hunne beleeftheden ondraaglyk voor my zouden zijn, zo ook voor myne waardige vriendin Deken.
Betje aan Coosje Huet-Busken, [VIII-1798]
Geheel Europa is in oproer, en Frankryk deeld er rykelyk in; hoe het gaan zal moet de tyd leeren. God verhoede een binnenlandsche kryg! Schoon wy, gelukkig, zo diep in Frankryk, en in zulk een kleine stad woonen, dat wy niet veel van gewelt te duchten hebben.
Aagje aan het echtpaar Nissen-Greeger, 3-VII-[1789?]
Wy leefden echter als in Soär: als respectable vrouwen waaren wy altoos veilig, hoe dikwyls men my ook voor het gruwelyk Committé Revolutionair riep.
Betje aan Coosje Huet-Busken, [VIII-1798]
Ik zie Lyon ten zuiden blaauwen -
O trotsch Lyon! 'k bemin u niet!
Uw pracht, uw weelde, en uw vermaaken,
Zijn niet berekend voor mijn' geest:
Gij trokt o Stad! thans niet mijne oogen,
Had ik ook vrienden in uw' muur;
De Vriendschap schonk mij haare gunsten,
Bij u - maar ze is u onbekend.
O trotsche vijandin der Vrijheid!
Gij haat haar met een bittren haat:
Word wijs! uw terging is onzinnig!
Zij werkt aan uwen ondergang:
Lyon! kan ik mijne oogen wenden
Naar u, dat niet herinnering,
Mij voert op al die schriktooneelen...
Ik keer mijne oogen van u af.
Gedichten en liedjens vaar het vaderland, 1798, p. 217/218 (W & D) 166. Slavenmarkt. Illustratie uit P.I. Benoit, Voyage à Surinam, 1839.
| |
[pagina 59]
| |
167. Fusillades voor het stadhuis in Lyon onder commando van Collot d'Herbois, 1750-1796, lid van het Comité du Salut Public, 4 september 1793. Gravure door Choffard naar Duplessis-Bertaux.
168. Aanmeldingsplicht, ook voor Betje en Aagje, tijdens het schrikbewind, 1793-1794. Gravure van het Intérieur d'un Comité Revolutionnaire door Malapleau naar Fragonard fils.
169. Beleg van een revolutionair leger om het koningsgezinde Lyon, een 25 km van Trévoux gelegen, oktober 1793. Gravure door Berthault naar Swebach Desfontaines.
170. Brief van 3-VII-(1789?) door Aagje aan het echtpaar Nissen-Greeger.
| |
[pagina 60]
| |
171. Begin van het pleidooi om onderstand aan de geruïneerde schrijfsters, gericht tot de Franse Nationale Vergadering door de afgevaardigde Merlin, advocaat te Trévoux, 11 oktober 1794. Er werd een voorschot van 1200 livres uitgekeerd. Vertaling van de rede (met onjuiste toeschrijving aan Merlin de Douay) opgenomen in Vaderlandsche historie, ten vervolge van J. Wagennar, deel 28, 1802.
| |
179426 februari: Chr. A. Nissen failliet verklaard; Wolff en Deken verliezen in een klap vrijwel hun totale vermogen van 32 500 gulden. Slechts tien procent hielden zij over, nèt genoeg om in Trévoux te blijven wonen. Wanneer door een nieuwe Franse wet het wisselverkeer met het buitenland wordt gestremd, raken Wolff en Deken in acute geldnood. 11 november: de advocaat Merlin uit Trévoux verdedigt als volksvertegenwoordiger van het département de l'Ain tijdens de zitting van de Nationale Conventie te Parijs de belangen van Wolff en Deken; vraagt en verkrijgt voor hen een voorschot van 1200 livres. | |
1795januari: de Fransen trekken Nederland binnen; Willem V vlucht naar Engeland; vestiging van de Bataafse Republiek. 8 juli: Betje Wolff verzoekt aan de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland om uitkering van haar achterstallig predikantsweduwe-pensioen ten bedrage van 800 gulden; request wordt 5 november 1795 ingewilligd onder voorwaarde van repatriëring. | |
17967 augustus: Wolff en Deken ontvangen een paspoort te Trévoux, geldgebrek belet hen vooralsnog naar Nederland terug te keren. Ja, Coosje, ik ben door het schurkachtig Bankroet van Nissen totaal geruïneerd, en leef thans van eenige edele Vrienden die ons bystaan. Wy hebben niets behouden dan, zo Zeeland betaalt, 600 a 700 f.; doch die betaalt niet, & wy hebben des eene nieuwe beproeving. Wat is het goed als men met Philosophie en Religie vroeg kennis maakt; ik geloof, dat, zo zy ons niet nu & dan een handje leende, ik het niet goed zond maken.
Betje aan Coosje Huet-Busken, [VIII-1798]
Nog eens vaarwel, mijn Fransche vrienden!
Hoe roert dit scheiden mijne ziel!
Ik zie u aan door mijne traanen...
Nog eens, vaarwel, geliefd Trevoux!
Waar zijn, waar zijn die vijfpaar jaaren,
Die ik bij u heb doorgeleefd?
Zij zijn verdweenen als een schaduw!
Een droom, die nimmer wederkeert.
Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798, p. 212 (W & D)
Burger Representanten! reeds meermaalen heeft de ondergeschrevene zig door Requeste vervoegt by de voorige Regeering, om het pensioen 't welke zy als weduw eens Predikants der Gereformeerde kerk, konde eischen, & ook genoot tot de Omwenteling te ontfangen, & het welk 's jaarlyks honderd guldens bedraagt; maar zulks is haar (de reden laaten zich gemakkelyk gissen!) altoos & volstrekt geweigerd. Thans neemt zy, met hoop op een beter gevolg, nog eens de vryheid om ditzelfde billyk verzoek voor te stellen. Word dit haar toegestaan, dan moet zy hier byvoegen, dat zy zeedert het jaar 1787 niets van de Gecommitteerde Radden van Noord-Holland heeft ontvangen; dat haar dus, als Weduw eens Predikants toekomt, de som van 800 guldens.
Betje aan de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland, 8-VII-1795 | |
[pagina 61]
| |
Ik heb Vrankryk door nood geperst verlaaten, geruïneert door de papieren, zo als misschien zes of agt Millioenen ingezetenen. Maar ik verliet het met tranen van vriendschap, van dankbaarheid; er ging een weeklagen op toen wy vertrokken; dat afscheid roert my nog te sterk, om er meer van te zeggen, & nooit, neen, nooit, denk ik aan Vrankryk dan met weemoedigheid.
Betje aan Coosje Huet-Busken, [VIII-1798] 172. Coosje Busken, 1759-1841, ‘uitverkore vriendin’ van Betje en Aagje, echtgenote van Samuel Théodore Huet, Waals predikant in Vlissingen, grootmoeder van Conrad Busken Huet.
173. Ontvangst van een delegatie vrouwelijke kunstenaars door leden van de Nationale Vergadering te Versailles, 7 september 1789. Naar een tekening van Bord.
174, 175. Paspoorten van Betje en Aagje, uitgegeven te Trévoux op 7 augustus 1796, ruim een jaar voor hun vertrek naar Nederland.
| |
[pagina 62]
| |
1797september: Wolff en Deken keren in hun vaderland terug, financieel daartoe in staat gesteld door J.P.A. van Canter uit Wolvega. Zij nemen voorlopig hun intrek in de pastorie van Ds. Adrianus van Crimpen - gehuwd met Betje's nichtje Johanna Laurina (‘Jansje’) Teerlink - te Ossendrecht. najaar: Wolff en Deken huren kamers op het Plein te 's-Gravenhage; moeten door vertaalwerk in hun onderhoud voorzien; hun eigen geschriften als Cornelia Wildschut vinden weinig aftrek meer. | |
1798mei-juni: Wolff en Deken schrijven ter ondersteuning van het radicale Uitvoerend Bewind, dat door de staatsgreep van 22 januari aan de macht is gekomen, een tijdschriftje, de Politique Afleider. zomer: reis naar Friesland; bezoek aan hun weldoener J.P.A. van Canter te Wolvega, aan wie hun in dat jaar verschenen bundel Gedichten en liedjens voor het vaderland is opgedragen; te Leeuwarden schildert Pieter C. Groenia hun portret in miniatuur. | |
1799zomer: logeren vele weken op het Huis te Warmond bij de familie Van Leyden, die hen op allerlei manieren ondersteunt. 176, 177. Betje en Aagje in 1798 toen zij op uitnodiging van hun weldoener Jan Poppo van Canter, 1722-1800, in Friesland logeerden. Miniaturen door Pieter C. Groenia, 1798.
Wy hebben het thans verbaazend druk zo met schryven als Huisselyke bezigheden die de winter, voor lieden die geen dienstbooden hebben om tegen te zeggen: Gaat, en doed dat!, althoos vermeenigvuldigen, wil men geen zotte savante slordevodden weezen en zich schuldig maaken aan die verwaarlozing zyner zaaken die zo wel gescheurde kleederen doed draagen als de Luiheid.
Aagje aan de weduwe J. Dóll, 3-XI-1800
Wy betuigen u dat wy tot schreyens toe bewoogen waaren, om dat wy in ider stuk Huisraad uw geheel gevoelig open hart voor ons zagen. Dat hart verdiend het voor het zelve aangenaam bericht, dat een oud Fries Heer, ons by zyn overleiden zyn Bibliotheek, en vyfhonderd guldens jaars, zo lang wy beiden leeven gemaakt heeft, 't geen inderdaad een groote steun is voor onzen ouden sukkelende dag waarin met schryven by na niets te winnen is, en de Auteurs zugten onder de inhaaligheid van laage, domme, baatzuchtige Boekverkopers.
Aagje aan Coosje Huet-Busken, 2-VIII-1800
Hij die, door de ongeschikte hand
Des Toevals, of van 't Onverstand,
Een post, waarvan hij niets kan weeten,
Is, onbezonnen aanbetrouwd,
En, onbeschaamd, dien post behoudt,
Verdient geen Patriot, maar dief van 't Land,
te heeten.
Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798, p. 84(W & D)
Men kan niet zeggen dat hy van zyn schip een afgod maakte; men zou hem lasteren indien men hem van Friesche of Hollandsche kraakzindelykheid beschuldigde. In het huis van een philosoof kan het zo beestig morsig niet zyn als het in dezen cajuit was. De Bedden? - o myn vriend, geen vyf minuten hadden wy ons hoofd op dezelve nedergeleid, of het kleine vee wandelde zo parmantig over ons Lichaam, als onze Kapitein met zyne Domestieken op het verdek.
Aagje over de terugreis uit Friesland aan Volkert van der Plaats, 15-IX-1798 178. Een bundel gedichten van Betje en Aagje uit 1798.
| |
[pagina 63]
| |
179. Het dorp Wolvega waar Betje en Aagje logeerden bij hun vriend Jan Poppo van Canter; zijn huis dat uitspringt in de rij links, staat bij het tweede boompje. Gravure.
180. Het Plein in Den Haag waar Betje en Aagje van 1799-1800 enkele kamers bewoonden in het tweede huis rechts van het huidige Ministerie van Defensie. Litho door A.P. van Langenhuijsen.
181. Kerk te Ossendrecht, met pastorie onder één dak, waar Betje en Aagje direct na hun terugkomst in Nederland, herfst 1797, hebben gelogeerd bij Ds. Adriaan van Crimpen, 1757-1802, en zijn vrouw Johanna Laurina Teerlink, dochter van Betje's enige zuster. Foto, 1961.
182. Het huis te Warmond van de familie Van Leyden. Litho door Jobard naar A. Howen.
| |
[pagina 64]
| |
180024 maart: dood van J.P.A. van Canter; legateert Betje Wolff 6000 caroliguldens, welk bedrag 21 maart 1801 wordt afgekocht voor een jaargeld van 500 caroliguldens aan Wolff en Deken samen. mei: Wolff en Deken verhuizen naar de Spuistraat te 's-Gravenhage, waar zij in de woning van het echtpaar Weber het achterhuis betrekken. | |
180123 januari: kalfskoppartij ten huize van Jan Arnold aan het Westeinde in Den Haag; Betje en Aagje trakteren hun vrienden als dank voor alle trouwe hulp. juli-augustus: verblijven negen weken in Zeeland en Brabant; heenreis op het jacht van de heer Loïzen, koopman te Vlissingen; bezoeken Ossendrecht (waar zij logeren bij de van Crimpens), Breda, Sas van Gent, Lillo en Antwerpen. oktober: bij Betje Wolff manifesteren zich de eerste verschijnselen van het ingewands-carcinoom, dat haar leven voortaan tot een kwelling maakt. Aagje werkt nu voor twee. | |
18022 april: Ds. Adrianus van Crimpen uit Ossendrecht krijgt vervroegd emeritaat, verhuist nu met zijn vrouw naar Den Haag (adres: Nobelstraat), waar hij reeds op 19 april komt te overlijden. mei: Wolff en Deken gaan inwonen bij Jansje Teerlink, weduwe A. van Crimpen, op het adres Herderinnenstraatje pand 437 (thans nr. 22) te 's-Gravenhage. 183. De Nationale Vergadering van de Burger Represanten in Den Haag, 1 maart 1796. Gravure naar en door G. Kockers.
Maar hebben wy een Naatie? Ach, zo het land met redenvoeringen, Bals, Dinees en Soupees te redden is, dan zullen wy weldraa weder een groot volk worden. Ik weet het, wy kunnen zonder koophandel niet bestaan, maar nog minder zonder onderlinge Liefde, maatigheid, spaarzaamheid, eerlykheid en vlyt. Dan genoeg hier van, wy kunnen hier over niet verschillen. Lieve beste Heintje, hoe Gy ook denken moogd, blyft patriot, bemin en werk voor uw Vaderland.
Aagje aan Mr. H. Vollenhoven, 16-XI-1801 't Zou jammer zyn, dat wy niet geruïneerd waaren; want dan hadden wy nooit geweeten, welk een schat van deelneemende vrienden & onbekende weldoeners wy hebben. O, dit gaat alles te boven!
Betje aan Mr. H. Vollenhoven, 23-I-1801 | |
[pagina 65]
| |
Zeeker is het dat wy zeer treurige tyden beleeven, zeeker dat ons Vaderland ten val neigd, zeeker dat onze Fransche Broeders ons geld kosten; maar dit zouden de Engelschen ons ook doen indien zy onze Bondgenooten waaren, en het geen nog meer zegd: Vrankryk, Engeland, zouden door ons niet minder worden uitgeput, indien zy de zwakke, wy de magtige Bondgenooten waaren; de door de Deugden onzer Vaderen overwonnene Coloniën zyn daarvan de treurige bewyzen. Elke Negerslaaf is het zegel aan deeze den Mensch onteerende Waarheid.
Aagje aan Coosje Huet-Busken, 8-I-1801
Ik heb haast geen tyd om myne - met permissie by 't kostelyke eeten - myne nagels te knippen. Niet dat ik keunegin van Baratana geworden ben; maar omdat ik, zal ik nog een duitje verdienen, moet vertaalen dat ik kikhals.
Betje aan Mr. H. Vollenhoven, 24-VI-1800 184. Een dichtwerk van Aagje uit 1799.
185. Vertaling van de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen van 26 augustus 1789. Gravure door L.A. Claassens, 23 juni 1793.
| |
[pagina 66]
| |
186. Verdichte mémoires van Betje en Aagje in twee delen, 1802.
| |
18045 november: dood van Betje Wolff; wordt 10 november begraven op Ter Navolging in Scheveningen (thans gemeente Den Haag). 187. Mr. Maurits Cornelis van Hall, 1768-1858, ‘uitverkoorne onder de uitverkoorene’, vriend uit de Haagse jaren. Gravure naar en door R. Vinkeles.
188. Een gedichtenbundel van Aagje.
't Is nu haast 23 jaar, dat Aagtje & ik vriendinnen en huisgenoten waren, & dit heeft ons zo zeer bevallen dat wy geen grooter verdriet kunnen vooruitzien dat dat zy my of ik haar waarschynelyk zal overleven.
Betje aan Mr. H. Vollenhoven, 23-III-1800
het geen meer tot lof van onze sexe strekt is, dat wy, naar eene, byna vyfentwintigjaarige te zaamenwooning, nog zo grootsch op elkanders roem zyn, als het Engelsche Ministerie, op des zelf grooten Staatsman Pit, en de Fransche Republiek op Haaren Bonnaparte.
Aagje aan de uitgeefster Dóll, 8-XII-1800
Juffrouw Doll krygt my niet meer; & van Hall, die alles voor my had opgeloopen & geconditioneert, vloekt struiken uit den grond, wyl zy my te leur stelde; ik, die om het lieve brood zit te vertaalen, dat ik groen en blaauw word & zonder goede menschen het niet zoude redden, te meer daar Aagt meest altoos in doktors handen is en voorleden jaar in de 60 f verdoctord heeft. C'est egáál, zeid de Engelschman; ik hou, even als de Zeeuwsche leeuw, al worstelend het hoofd booven, & zal toonen dat in deezen bespiegeling betrachting is. Jonge wat ben ik in myn tuin omdat ik zo al zachtjes naar myn eeuwig huis pampel, & rusten zal van al den arbeid die ik onder de zonne heb gearbeid. Gy gelooft niet welk eene milionaire ik ben in teleurstellingen & ondervindingen. Het resultaat, daar uit getrokken, is - 't is alles wiske de waaske, en niet waard dat een wys mensch daar zyn hoofd meede breekt.
Betje aan Mr. H. Vollenhoven, 13-VI-1800
Indien de elende myner vriendin niet zo groot en haar schreeuwen, kermen en Brullen, zoude ik wel moogen zeggen, niet zo zonder tusschenpoozing was, ik had al lang myne poogingen aangewend, om u een vaersje voor uwe Almanack te zenden.
Aagje aan de dochter van de weduwe J. Dóll, 28-VI-1804 | |
[pagina 67]
| |
189. Brief van 5-XI-1804 van Aagje aan Mr. M.C. van Hall over de dood van Betje op 5 november 1804. Negen dagen later deelt een nicht van Betje, de weduwe A. van Crimpen geb. Teerlink, aan Van Hall mee dat ook Aagje is gestorven.
| |
[pagina 68]
| |
1804 (vervolg)14 november: dood van Aagje Deken; wordt 16 november in hetzelfde graf als Betje Wolff begraven. Het graf is in 1852 geruimd; hun gebeente is toen geborgen in verzamelgraf nr. 100, waarboven in 1895 een gedenksteen werd aangebracht. 190.191. Betje en Aagje. Stippelgravures door L. Portman volgens tekening van A. Teerlink naar de portretminiaturen van Pieter C. Groenia, 1805.
| |
[pagina 69]
| |
Denk nooit aan Betje Wolff of denk aan Aagje Deken.
Betje aan J.E. Grave, 16-X-1776 192. Verzamelgraf op Ter Navolging te Scheveningen, de eerste om hygiënische redenen buiten de stad aangelegde begraafplaats in Nederland. Foto Joop Scheltens, 1975.
|
|