Betje Wolff & Aagje Deken
(1979)–P.J. Buijnsters, Hella S. Haasse, Daisy Wolthers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
174528 december: Aagje's vader, Pieter Teunisz. Deken, begraven; zijn vrouw Geertruy Bebber was kort tevoren al overleden. | |
174610 februari: het vierjarig weeskind Aagje Deken opgenomen in het deftige Collegianten-weeshuis De Oranje Appel te Amsterdam, op verzoek van haar oom en voogd Gerbrand Deken en diens moeder. Vriendschap o.a. met haar medewees Maria (‘Mietje’) Bavink, die in 1769 De Oranje Appel verlaat om in dienstbetrekking te komen bij de dichteres Lucretia Wilhelmina van Winter-van Merken. Eerste dichtproeven. 23. Een weesmeisje uit De Oranje Appel.
God deedt my in een Weeshuis woonen,
Wee hen, die zulke Huizen hoonen!
Zy zyn een zegen voor ons Land,
Aan 't welk zy nutte Burgers geven,
Die door een naarstig, schiklyk leven,
Ook eer doen aan den laagsten stand.
'k Heb spys en drank, huisvesting, kleding;
Ik word door vriendlyke overreding
Gestaadig tot myn pligt gebragt.
Ik heb gezelschap, ja vriendinnen,
Die my van gantscher hart beminnen,
En die ik ook bemin en agt.
De vroomheid word my aangepreezen,
'k Word in den Godsdienst onderweezen,
In Jezus Godsdienst, die gantsch vry
Van dwang is, en van overheering,
Van ydle menschelyke leering,
Van dwaaze, of norsche dweepery.
'k Had nooit zo veel van pligt geweten,
Of 't geen ik wist, al lang vergeeten,
In al 't gezorg, gewoel, gedruisch,
Van 't altoos sloovende onvermogen.
Een kind, armoedig opgetoogen,
Leert weinig in zyn's Vaders huis.
Ik zal naauwkeurig op de wetten
Van 't Huis ten allen tyde letten,
In myn beroep en in myn pligt.
'k Zal nooit myn dag onnut verspillen;
Nooit geemlyk zyn, nooit stuursch bedillen;
Ik zie op 't geen ik zelf verricht.
Als ik dit Weeshuys moet begeven,
Dan zal ik toonen door myn leven
Hoe deugdzaam ik ben opgevoed;
En steeds dit Huis met liefde noemen;
Zo zéér op myne Opvoeding roemen,
Als andren op geslagt, of goed.
Wat my hier ook op aard bejegent,
't Zy God met ramp of heil my zegent:
(Al wat God schenkt is zegening;)
'k Zal altoos toonen door myn werken,
Wat kragt, om 't hart ter deugd te sterken,
Ik in dit goede Huis ontfing.
Economische liedjes, 1781, III, uit: Het dankbaar weeskind, p. 235/242 (W & D) 24. Blad over Aagje uit het Dogtersboek van De Oranje Appel. Bij haar vertrek op 4 februari 1767 ontving zij ‘Een nieú Boek genaamt de zelfskennis’.
| |
[pagina 13]
| |
25. Weeshuis De Oranje Appel tussen de Keizersgracht (het smalste huis met plat dak; thans tussen nr. 345 en 347) en de Herengracht (de beide middelste panden; thans nr. 344 en 346). Uit het Grachtenboek van Caspar Philips, 1767.
26. Avondmaalsviering der Collegianten in De Oranje Appel. Gravure door Pieter Tanjé naar L.F. du Bourg.
27. De collegezaal in De Oranje Appel. Tekening.
| |
[pagina 14]
| |
28. Dompeldoop bij het Groote Huis der Collegianten te Rijnsburg. Gravure door Balthasar Bernaerts naar L.F. du Bourg, 1736.
29. Dompeldoop te Rijnsburg. Gravure door A. Hulk Jacobsz. naar A. Hulk Pietersz., 1782.
30. Agge Roskam Kool, 1714-1789, azijnmaker te Beverwijk, ijverig Collegiant.
31. Eén van de werken waarmee Aagje zeer vertrouwd raakte in De Oranje Appel.
| |
176023 augustus: Aagje ondergaat in de kring van de Collegianten te Rijnsburg de dompel-doop, haar toegediend door Agge Roskam Kool uit Beverwijk. Leert daar ook Adriaan Houttuin en Tjalling Tjallingius uit Hoorn kennen. | |
17674 februari: verlaat op 25-jarige leeftijd het weeshuis; treedt in verschillende dienstbetrekkingen; tracht, als dit geen succes wordt, door een koffie- en theehandeltje in haar onderhoud te voorzien. | |
17699 februari: ingeschreven bij de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Hartsvriendschap met Maria Bosch (geboren te Amsterdam in 1741), een ziekelijke dichteres van stichtelijke verzen. 32. Avondmaalsviering door de Collegianten in het Groote Huis te Rijnsburg. Gravure door Pieter Tanjé naar L.F. du Bourg.
| |
[pagina 15]
| |
Bij de Rhijnsburgers of Collegianten was nog een gebruik dat ten vollen aan mijnen smaak voldeed. Ieder Broeder had de vrijheid om voorgestelde gevoelens, zo die met de zijne verschilden, bedaarlijk tegen te spreken, of in sterker licht te plaatzen, of met meer bewijzen aante dringen. Men zong Psalmen en Liederen men bad nooit formuliergebeden. Daar verzogt men dat hij die zich het meest opgewekt voelde om te bidden en te danken dit uit aller naam verrichte. Dit 's oorzaak van dat ernstig krachtig bidden en danken, van de sterke indrukken die de Christelijke toehoorders van hunne plichten ontfingen, en behielden.
Voor ik mij bij deeze Gemeente voegde, had ik de volle overtuiging dat de Doop door indompeling de ware Christelijke oorspronkelijke Doop is. Of Jezus nu dien Doop van de Jooden al, of niet ontleent heeft doet niets ter zaak. ‘Dat wat meer of minder water niets doet tot de betekende zaak’ zegt men dikwijls; maar ook dit voldoet mij niet. Paulus immers leert dat de doop door indompeling de betekende zaak treffender uitdrukt. ‘Zijnde met hem begraven door den Doop in den dood, opdat, zo als Christus is opgewekt tot heerlijkheid des Vaders, wij ook zouden wandelen in nieuwigheid des levens’.
Zo was het niet toen ik van Rhijnsburg kwam. Dat Gezelschap hadt de sterkste indrukken op mij gemaakt. Mij dogt daar meede zoude ik altoos hebben kunnen verkeeren. Geduurende de eerste dagen na onze terugkomst was ik buitengewoon stil, niet werkzaam, had een zweem van zwaarmoedigheid en die beviel mij onuitspreekelijk. Ik verraschtte ook eens eenige zachte traanen die al vrij rijkelijk langs mijne wangen vloeiden op het uur dat wij tot onze Godsdienstoefening bij elkander kwamen. Altoos waaren mijne gedagten te Rhijnsburg - maar (en toen kende ik de mensch nog niet genoeg om mij daar niet over te verwonderen) - maar ik sprak niet over Rhijnsburg.
Fragmenten uit het onuitgegeven deel van het ‘Geschrift eener bejaarde vrouw’, ingeleid en met aantekeningen voorzien door Ina van der Liet, 1954 (W & D), opgenomen in Boeket voor Betje en Aagje, 1954, p. 127-158 33. Vroegst bekende handschrift van Aagje Deken.
| |
[pagina 16]
| |
1770Neemt als vriendin en verzorgster haar intrek ten huize van Maria Bosch en haar moeder op de Haarlemmerdijk (thans nr. 20). Wederzijdse steun, ook in de poëzie-beoefening. Komt in deze tijd in nader contact met allerlei vromen van gelijke piëtistische signatuur: Hendrik Reinhart, Maria Elizabeth (‘Betje’) Schreuder en haar broer Frederik Isaac Schreuder. Ook bevriend met de Lutherse suikerraffinadeur Jan Everhard Grave uit Amsterdam, eveneens dichter van vooral geestelijke gezangen. Meer op afstand onderhoudt Aagje verder relaties met de Amsterdamse kring rond het echtpaar Nicolaas Simon van Winter en Lucretia Wilhelmina van Merken. Door hun bemiddeling geraakt zij in de gunst van haar ongehuwde achterneef Hendrik Busserus (1701-1781), een rijke kunstverzamelaar uit Amsterdam. | |
177319 november: dood van Maria Bosch, enige dochter van wijlen Olphert Bosch. Aagje blijft voorlopig nog bij de weduwe Bosch inwonen, maar haar toekomst is nu onzeker geworden. | |
1774Steeds intiemer wordende vriendschap met Betje Schreuder. | |
1775Publiceert de Stichtelyke gedichten van Maria Bosch en Agatha Deken, opgedragen aan haar neef Hendrik Busserus. | |
1776mei: onverwacht huwelijk van Betje Schreuder met Hendrik Reinhart. november Betje Schreuder en Hendrik Reinhart zeggen Aagje Deken de vriendschap op wegens haar relatie met Betje Wolff. 34. Met titelgravure door Reinier Vinkeles.
35. Pieter van Winter Nicolaas Simonsz., 1745-1807. Portret door Johann Friedrich August Tischbein.
36. Debuut van Aagje, 1773.
37. Huis door Busserus bewoond op de Haarlemmerdijk. Tekening door H. van Hilten, 1773.
| |
[pagina 17]
| |
38. Sinds 1769 bezocht Aagje de Doopsgezinde Kerk 't Lam te Amsterdam. Gravure van het interieur door A. Veelwaard naar J. van Meurs, 1794.
39. Hendrik Busserus, 1701-1781, neef van Aagje, kunstminnaar te Amsterdam. Prent door P. Louw.
40. Jan Wagenaar, 1709-1773, geschiedschrijver, van 1745 tot 1750 regent van het Weeshuis De Oranje Appel. Portret door Tibout Regters.
Geen wildernis daar 't van gedrochten krielt,
Daar storm op storm den hoogen stam vernielt,
Doet my, schoon vrees my 't hart beneepen hield,
Den moed begeeven,
Mag ik, Vriendin! maar in uw liefde leeven,
Uw' troost, uw hulp, uw ondersteuning smaaken;
'k Ben dan, mag zich myn ziel met u vermaaken,
Eerst recht verheugd.
Maar zonder u schenkt my deeze aard' geen vreugd.
Wat ik hier smaak', het zoetst van 's waerelds zoet
Is, buiten u, my bitterer dan roet,
Myn zielsbeminde!
Dat ik in u alléén myn' wellust vinde.
Stichtelyke gedichten van Maria Bosch en Agatha Deken, 1775, Vriendschapsoffer aan myne hartelyk geliefde vriendinne Maria Bosch, p. 84 (D)
Ja, braave Neef! 'k word opgetoogen
Door 't staatige van uw gelaat.
Hoe spreekt uw ziel nog door uwe oogen!
Het schynt zelfs dat uw denkvermogen
Nog met de jaaren niet vergaat.
Stichtelijke gedichten, 1775, uit: De eerwaardige ouderdom, toegezongen aan mynen veelgeachten neef, den Heere Hendrik Busserus op zynen drieën-zeventigsten verjaardag, p. 373 (D)
Het denkbeeld van uw heil droogt onze traanen af.
Wy geeven u aan God, die u aan ons eerst gaf.
Myn drukgenooten! laat, de uitkomst van 's Mans leven
Ons krachtig noopen om zyn voorbeeld na te streeven:
Nog maar een jaar, een maand, een week, een dag misschien
En gy zult WAGENAAR voor eeuwig wederzien.
Lykzang, op het afsterven van den Heere Jan Wagenaar, 1773, slot (D) | |
[pagina 18]
| |
41. Een van de ruim 20 geschriften die Ds. A. Wolff tussen 1723 en 1775 publiceerde.
|
|