| |
| |
| |
XII
Uit ‘Wilde Wingerd’. Londen 10 Mei.
Daar zitten we dan in 't land van belofte! Jenny en ik in Londen, en dat geen fantasie; maar pure werkelijkheid!
Toen we vanmorgen aan 't ontbijt zaten en onder 't gebruik van ham-and-eggs ons dagplan opmaakten, kwam ik met 't voorstel, om 't allereerst ‘aan de schrijverij’ te gaan, wat Jenny dadelijk goed vond. We begonnen met een brief naar huis en nu geven we onze Engelsche indrukken weer, Jenny in 'n piekfijn notitieboekje, ik in 't oud-bekende ‘Wilde Wingerd’.
Eergisteren zetten we voet op Engelschen bodem, na 'n heel prettige reis. Tot Vlissingen bleven we met ons beidjes. Daar gingen we van 't perron meteen naar de boot, die op korten afstand ligt.
Jenny liep met de bloemen. ‘Net iemand, die met den handschoen is getrouwd en op reis is naar manlief,’ plaagde ik.
‘Zeg,’ zei ze huiverend, toen we op de boot waren; ‘toch 'n griezelig idee, straks zoo midden op zee te zitten.’
‘Hè ja, en dan met man en muis te vergaan.’
‘Schei uit, Jet.’
‘Kind, wees toch niet bang.’ Ik schudde haar arm. ‘Juist zoo eenig, dat we nu wezenlijk op weg zijn, dat 't ècht gebeurt, waar je maandenlang op gevlast hebt... Kom, laten we onze sluiers omdoen... Hè, wat wapperen die gezellig in den wind...’
't Werd 'n unieke overtocht; de zee was heerlijk kalm; heel den dag scheen de zon. We konden voortdurend op 't dek blijven, dineerden er zelfs.
Buiten ons waren nòg eenige Hollandschen aan boord;
| |
| |
ook was er 'n gezelschap Duitschers; de meeste pasagiers echter waren Engelschen.
'n Oude heer, die te dutten lag in 'n vouwstoel, waartegen ik per ongeluk aanbotste, den heer in questie wakkerschuddend, hoorde mijn eerste Engelsche verzuchting: ‘O Sir, I beg your pardon’.
't Was 'n gemoedelijk soort heertje; hij keek geen seconde verstoord; doch riep maar: ‘Never mind, never mind’, en stond op, klaarwakker, om me te laten passeeren
In Queensborough werd onze handbagage gevisiteerd; daarna zochten we 'n plaats in den trein en ging 't in spannende verwachting naar Londen!
't Was nog ruim 'n uur reizen, door 'n tamelijk onbelangrijke streek. De trein ging telkens door ijzig-donkere tunnels. Toen eindelijk stopte hij aan ‘Victoria-Station’, waar we door Mr. Creech zouden worden afgehaald.
‘Zoo gauw je 'n zakdoek ziet waaien, vlieg je 'r maar op af,’ zei 'k tegen Jenny, die op 't perron stond, terwijl ik de bagage uitlaadde. Daar stonden we temidden van oorverdoovende drukte, zonder echter 'n spoor van 'n rooden zakdoek, welke als herkenningsteeken was opgegeven.
Jenny, gauw uit 't veld geslagen, agiteerde zich: ‘Wat beginnen we nou.’
‘We gaan met den eersten den besten trein terug,’ deed ik lakoniek, den spot drijvend met haar opwinding... ‘Kijk, daar gaan onze koffers, op die kar daar, vooruit er achteraan; ze worden gevisiteerd... diep je sleutel op.’ Ik troonde haar mee.
O, dat ontstelde gezicht van Jenny, toen de douaan met z'n grove handen in haar costumenschat grabbelde!
‘Daar heb je 'm!’
Ze schrok ineens op. ‘Wie? wat?’
‘Den zakdoek!... Creech!...’
| |
| |
‘Miss Hooydonk?’ werd ik even later met 'n beleefde buiging aangesproken. En tot Jenny klonk 't: ‘Miss Vermeulen?’
We waren 'n tikje verbouwereerd, wisten zoo gauw niet, hoe te zeggen, dat 't juist omgekeerd was. Toen opeens kwam 't er krek gelijk uit, van Jenny: ‘I'm Miss Hooydonk’, van mij: I'm Miss Vermeulen’. In ieder geval begreep de heer, wiens keurig rood-zij pochetje onze verwachting van 'n rooien boeren-zakdoek ver overtrof, aan 't goede kantoor te zijn beland. Hij stelde zich voor als Mr. Creech, en ratelde honderd half-verstaanbare excuses over zijn te-laat-komen. Ik ving zooiets op van ‘office’ en ‘business’, en vergaf hem natuurlijk van harte. Had ik 't in goed Engelsch kunnen omzetten, dan zou 'k hebben gezegd: ‘Zaken gaan vóór’.
Jenny mengde zich niet in dit eerste gesprek; maar scheen te peinzen op 'n vraag, die, toen ze er mee voor den dag kwam, uitstekend klonk. Of we hier konden telegrapheeren, dat we goed aangekomen waren.
Op stap naar 't bureau, waar zulks gebeuren kon, streed ik met m'n handen en alle vindbare woorden, om Mr. Creech tenminste 'n gedeelte onzer bagage afhandig te maken, wat echter niet lukte.
Onze gastheer maakte niet alleen 'n beleefden; maar ook 'n vaderlijken indruk met z'n grijzenden baard, z'n diepliggende oogen achter groote brilleglazen, met z'n langen neus en bleeke tint, met z'n beetje kaal hoofd. Welken indruk wij maakten op hem, blijft natuurlijk onbekend; hij vond zeker wèl, dat we er vermoeid en hongerig uitzagen, tenminste binnen 'n minimum van tijd zaten we in 'n lunchroom voor ‘tea and toast’. Of we zin hadden, boven op 'n bus naar Putney, 't einddoel onzer reis te gaan. 't Was zacht weer en dus bepaald aan te raden.
| |
| |
‘O yes!’ riep ik, zoekend naar 'n woord, wat nog sterker m'n ingenomendheid zou te kennen geven. ‘Delightful!’
‘Heeft 't hier geregend?’ vroeg Jenny, toen we langs 'n laddertje boven op 'n motorbus waren geklauterd.
Nee, 't asphalt zag altijd zoo glimmend, door 't voortdurend verkeer van auto's.
‘Vin je 't niet zalig, zeg?’ Ik pakte Jenny onder den arm en we keken over 't hekje in de drukke avondstraten.
't Was nog 'n heel eind naar Putney, éèn van de Zuid-westelijke deelen van Londen, aan den overkant van de Theems.
Toen we afgestapt waren, hadden we nog 'n minuut of tien te loopen, eerst door 'n lange winkelstraat; toen 'n stillen zijweg in: ‘Lower Park Fields’. Daar moesten we zijn.
't Bezorgde 'n kleine desillusie, zoo'n donkeren, eenzamen weg, terwijl je je hebt ingedacht te midden van Londens lawaai te belanden; maar toen we den volgenden dag Putney beter konden bekijken, raakten we ermee verzoend, vonden we 't een heel aardig stadshoekje van rustige villa-huizen, er vóór kleine tuintjes, waarin meidoorns, seringen en gouden regen heerlijk te bloeien stonden en reusachtige bouquetten leken.
Toen we aankwamen stond Mrs. Creech op den uitkijk. Ze leidde ons binnen in 'n gezellige ‘hall’, die met de eiken banken, de tafeltjes, planten en schilderijen deed denken aan 'n kamer.
Onze gastvrouw ontving ons allervriendelijkst, toonde zich dadelijk 'n moedertje-zorg. 't Viel ons op, dat ze er veel jonger uitzag dan haar man. In onze verbeelding hadden we haar hoog-blond gedacht, in werkelijkheid was ze tamelijk donker. Tenger en zwak zag ze er
| |
| |
uit; en toch vlug als 'n kievit, liep ze naar boven, maakte ze licht op de logeerkamer en schonk ze water in de waschkommen; want we wilden ons zeker graag opfrisschen. Toen ging ze naar beneden om toebereidselen voor 't souper te maken. Ze is 'n Iersche, heeft ze verteld, en dat ze met hart en ziel aan Ierland hangt, sprak uit 't enthousiasme, waarmee ze ons gisterenavond haar volksliederen voorzong en den weemoed, dien ze legde in andere, meer droefgeestige liedjes van haar geboorteland.
‘Prettige kamer, hè?’ zei Jenny rondkijkend, terwijl we ons opknapten.
‘Ja, en die Creechen lijken aardige lui, vin'je niet? zoo iets gemoedelijks hebben ze.’
Onze eerste indrukken waren dus heel contente.
Beneden in de ‘sitting-room’ vonden we 't ‘supper’ huiselijk-gezellig op de vierkante tafel onder de groengekapte lamp.
Mr. Creech vouwde z'n veelbladige courant dicht; Mrs. Creech schoof twee hooggerugde stoelen aan en ging thee schenken uit 'n nikkel potje, dat warm stond weggescholen onder 'n geel-gebloemde cody.
Ons eerste maal liet zich kostelijk smaken.
‘Ik voel me al heelemaal thuis hier,’ zei 'k 's avonds tegen Jenny, toen we op onze slaapkamer naboomben over den langen, afgeloopen dag.
Gisterenmiddag met Mr. Creech naar ‘the City’; weer boven op 'n bus, heerlijk! Wat 'n roezemoezige drukte en 'n kolossaal verkeer! Het bereikte z'n toppunt bij ‘Hydepark Corner’. Motor- en paardenbussen, auto's, karren en cabs gleden door de straten in breede rijen van zes of zeven, en op de trottoirs stroomde 'n lange file van menschen. 't Werd zóó 'n opeenhoping, dat de machtige
| |
| |
arm van 'n ‘policeman’ tusschen beide kwam, om 't verkeer 'n oogenblik stop te zetten. 't Was kostelijk, vanaf onze hooge zitplaats 't gejacht van zoo'n wereldstad gade te slaan.
Op ‘Piccadilly’ stapten we af en Mr. Creech liet 't prachtig standbeeld van Koningin Victoria bewonderen en 't Koninklijk Paleis. Toen naar 'n lunchroom: ‘Lyons Popular’, waar op de vier étages veel marmer, schitterende kronen warm-roode tapijten en elegante tafeltjes en stoeltjes 'n rijken indruk geven. We konden nauwlijks 'n plaats veroveren, zóó vol was 't er van smullend publiek!
Op onzen terugweg passeerden we Trafalgar Square’, 't grootste plein ter wereld en Mr. Creech wees met trots naar 't beeld van Nelson, bovenop 'n naald, hoog en droog.
Met den ondergrondschen trein ging 't huiswaarts, wat ook nieuwe, verbluffende indrukken gaf.
12 Mei.
Nu we eenmaal in Londen zijn geïntroduceerd en er niet meer als katten-in-vreemd-pakhuis staan, trekken we er, gewapend met 'n platten grond en aanwijzingen van Mr. Creech, alleen op uit. (Iets voor tante Louise, om van te sidderen!)
Vanmorgen bezochten we ‘Westminster Cathedral’, 'n heerlijk, monumentaal kerkgebouw. Nadat we er alle kostbaarheid en pracht hadden bewonderd, gingen we den toren beklimmen. Jammer dat de moeite maar half beloond wordt; 't gezicht op Londen is meestal nevelachtig...
Daar brengt de post 'n lang epistel van Truus, en voor ons beidjes 'n brief vol dwaasheden van T.O.P.!
| |
| |
Truus schrijft, dat tante Louise bij Vader beklag is komen indienen over mijn ‘verregaande brutaliteit’.
De beklaagde is over de grenzen ontvlucht! Ha, ha!
14 Mei.
't Groote warenhuis bezocht van Selfridge in Oxfordstreet. 'n Museum van duizend begeerlijkheden zoo'n warenhuis! We brachten er twee uur zoek en deden de noodige inkoopen. Bij 'n trap naar 't sous-terrain wees 'n handwijzertje: ‘To the bargains’.
‘O Jenn' kóópjes! iets voor ons!’ en wij de diepte in, waar we alweer in 'n formeele bazar belandden.
Ten slotte rustten we uit, op de vierde étage, waar 'n lunchroom is, en verzonden er - 'n brievenbus heb je ook in zoo'n warenhuis - 'n stapeltje ansichten, waaronder 'n exemplaar aan ‘van Tiel’ en één aan ‘Kemper’.
16 Mei.
Vandaag is Moeder jarig. Gefeliciteerd, Moedertje, van uit de verte! 't Zal vreemd zijn thuis, nu Jo en ik mankeeren.
Zou Moeder m'n brief en cadeautje al hebben ontvangen?
Vanochtend zijn we naar ‘British Museum’ geweest. Jenny interesseerde zich bizonder voor al die antiquiteiten en haalde massa's herinneringen op uit de lessen over Egyptische, Grieksche en Romeinsche kunst. Mij liet 't nogal koud; alleen de mummie's met de versteende grijnsgezichten konden m'n kil hart ‘verwarmen’!
21 Mei.
't Zal nooit den majestueuzen indruk vergeten, dien de St. Pauls’ me vanmiddag gaf. De ‘St. Pauls’ is de
| |
| |
beroemde Anglicaansche kathedraal, gebouwd naar de ‘St. Pieter’ te Rome. Toen we binnentraden, was juist 'n namiddagoefening begonnen. Volle, heerlijke orgelmuziek zwelde door de wijde ruimte, waar 't licht is getemperd tot plechtige somberheid. Boven de orgelaccoorden galmde helder en rein 't koorgezang; 'n genot was 't er naar te luisteren in die omgeving van trotsche pracht. Met meerdere toeristen gingen we stil rond, bewonderden den rijkdom en kostbaarheden, de prachtige monumenten en praalgraven, die aan de kathedraal 'n statige, geheimzinnige rust geven.
22 Mei.
Weer heel wat anders te vertellen:
We zijn op 'n ‘avondje’ geweest, en wel met Mr. en Mrs. Creech bij 'n familie Matton. Veel voorstelling hadden we er ons niet van gemaakt; och, vreemde lui, vreemde taal, alles vreemd, wat kon je verwachten. Maar 't viel verbazend mee. De Mattons - mijnheer, mevrouw, twee dochters: Dolly en Grace, en 'n zoon: Henry - zijn aardige, joviale lui. De avond vloog om, de oude lui speelden boston-whist en de jongelui organiseerden matches van table-tennis, waarbij Jenny 'n eersten prijs won, de gedichten van Longfellow.
Dolly en Grace, twee jolige blondjes, voor wie 'n bezoek aan Holland 'n illusie is, welke nog hoog in de lucht zweeft, moesten we veel vertellen over ‘dear old Holland’. Ik liet dit grootendeels aan Jenny over, daar die 'n matador in 't Engelsch is; mijn kennis lijkt er wel kindergebrabbel bij!
Vóór ons vertrek spraken we af om den volgenden dag met Dolly en Grace naar ‘Hamptoncourt’ te gaan.
Master Henry bood zich hoffelijk aan als cavalier.
| |
| |
‘'k Zou net zoo lief zónder hem zijn gaan,’ zei 'k vanmorgen tegen Jenny, toen we op 't afgesproken uur zaten te wachten.
‘Ach... waarom; 't staat beter, als 'n heer meegaat,’ vond zij, en ze speldde zich 'n anjelier op haar mantel, keek in den spiegel, hoe 't stond.
‘Om Henry?’ plaagde ik, mijn neus vergastend aan den zachten geur. ‘Om ons lief cavalier'tje?’
‘Hoe kòm je 'r op; kind, wat bezielt je!’
Meteen werd gebeld, hoorden we door 't open raam de rateltjes-stemmen onzer nieuwe Engelsche vriendinnen en daartusschen het gedempter, ernstiger geluid van onzen Engelschen... kennis.
Op ‘Hamptoncourt’, 'n kasteel met uitgestrekte tuinen, ver buiten Londen, amuseerden we ons uitstekend.
‘Chestnut-Sunday’ (Kastanje-Zondag) was 't; naar ouder gewoonte trekken dan duizenden Londenaars naar ‘Hamptoncourt’, om er den vollen bloei der vele kastanjeboomen te vieren.
23 Mei.
Vanochtend hebben we 'n cake gemaakt, die patènt is uitgevallen, getuige, dat er 's middags niets meer van over was! Voortaan wordt onze dagorde eenigszins gewijzigd, zullen we om den dag òf 's morgens in 't huishouden helpen òf 's middags koken.
24 Mei.
In ‘Richmondpark’ zitten handwerken en schoolherinneringen opgehaald. Lieve deugd, wat we gelachen hebben! Weet je nog dit, en weet je nog dat... En dan volgden lange verhalen!
| |
| |
28 Mei.
Naar 'n prachtig concert geweest in ‘Queenshall’. Ik stuurde er 'n verslag van - tenminste in zoover 'k bij machte ben als muziek-recensent op te treden - aan Jo en Charles, die 't volgens hun schrijven best kunnen stellen daarginder in Frankfort.
1 Juni.
Jenny maakte vandaag 'n pastei klaar, mijn persoontje marmeladepudding. Mrs. Creech was hoogst tevreden over onze kookproducten.
3 Juni.
'n Langen brief van Vader gekregen, zoo'n gezelligen, éénigen brief, als alleen Vader schrijven kan.
‘Ik hoop, dat je als up-to-date huishoudster, als 'n bezadigde jonge dame(?!), doorkneed in de Engelsche taal, naar 't vaderland terug zult komen,’ schrijft hij. ‘Doe je er je best voor?’
Ik heb geschreven van ja; alleen wat dat bezadigdejonge-dameschap betrof, daar kon ik m'n eerewoord niet op geven!
4 Juni.
Met Mrs. Creech, Dolly en Grace naar ‘the Quaker Girl’ geweest, 'n kostelijke operette.
5 Juni.
‘The Tower’ bezocht met z'n schatten van herinneringen aan de Engelsche geschiedenis. 't Was heel intressant; vooral stonden we in extase voor de kroonjuweelen.
6 Juni.
Jenny liet vanmiddag de groente aanbranden, zóó, dat
| |
| |
je 't drie huizen verder kon ruiken. Op 't kritieke oogenblik kwam Henry Matton; die moet 'n hoogen dunk van Jenny's kookkunst mee naar huis hebben genomen! Ik heb 'r zóó geplaagd, dat ze me ten slotte ‘naarheid’ noemde!!
8 Juni.
Met 'n motor-bus toerden we door East-End, de befaamde en beruchte volksbuurt van Londen.
Tante Louise, kom je nichtje toch te hulp, die zóó diep ‘wegzinkt’ in den modderpoel van 'n wereldstad, die zulke hyper-moderne dingen gaat doen!
12 Juni.
Met Mr. Creech de musea op ‘Trafalgar-Square’ bezocht: ‘National Gallery’ en ‘Portrait Gallery’. 'n Mooie verzameling schilderijen van Hollandsche meesters streelde ons hart; met rechtmatige trots vroegen we Mr. Creech, of ze niet pràchtig waren.
13 Juni.
'n Zondag. 's Morgens naar de plechtige Hoogmis geweest in ‘Brompton Oratory’. Toen naar Hyde Park, waar we ons verlustigden in de chique, die er flaneerde, in de ruiters en amazones, rondrijdend op fiere paardjes, in de ‘meetings’, welke, ook door suffragetten, gehouden worden in den omtrek van ‘Marble Arch’.
's Middags 'n kijkje genomen in ‘the Zoo’ of ‘Zoölogical Gardens’.
14 Juni.
De volgende week geeft de familie Matton 'n groote buitenpartij, waarvoor we vanmorgen 'n invitatie ontvingen. Wat 'n leventje toch!
|
|