| |
| |
| |
X
Uit Wilde Wingerd.
18 Augustus.
'k Heb gelogeerd in Utrecht bij Oscar en Nancy Hofberg.
Oscar heeft veel van Charles, maar hij is meer robuust, minder ‘artistlike’. Goed beschouwd is ook 't laatste eigenlijk 'n onmogelijke hoedanigheid in iemand, die agenturen heeft in heeren-modeartikelen; want hoe weidsch die titel ook klinkt, artistieke gevoelens zullen er niet door worden opgewekt.
Nancy, Charles' schoonzuster is een schat van 'n Engelsch vrouwtje. Ze heeft manieren, die dadelijk innemen, en grappig is 't, hoe ze met haar Engelsch-Hollandsch voor alles uitkomt. Ze heeft 'n prettig, gelijkmatig humeur, is vriendelijk tegen iedereen, en - al is ze drie jaar getrouwd en heeft ze 'n dochter van bijna twee - ze kan nog precies doen als een jong meisje. Nancy is iemand, om eeuwig-jong te blijven; zóó iemand oud, lastig en zeurderig, is niet voor te stellen.
'n Unieke gastvrouw had 'k natuurlijk aan haar. Wat hebben we dikwijls 's avonds lustig gedanst door de lange gang, terwijl Oscar de eene wals na de andere speelde; wat hebben we leuk getennisd en gezellige fietstochten gemaakt. Tusschen al die bedrijven door toonde zich Nancy óók 'n heel vlijtig huisvrouwtje.
Als ze met haar kleine Netty speelde, deed ze me denken aan de gravure daar tusschen de ramen: 'n jong moedertje, die haar kleine dreumes lachend de lucht in tilt.
‘'k Neem Netty mee naar Amsterdam’, plaagde ik den laatsten dag; want dat kleine ding was 'n snoes.
Maar Nancy vloog op haar af en 'r op den arm
| |
| |
tillend, riep ze: ‘Never! kleine Netty blijft altijd altijd bij little Mother, hè?’ En Netty schaterde 't uit, ofschoon ze er natuurlijk niets van begreep. 'n Eenig leuk kindje is ze, 't evenbeeld van 'r blond, fijn moedertje. Zoon kleine peuter moesten we thuis ook hebben, zoo'n kindje, dat geheel afhankelijk van je is! Ze mogen er gerust een te vondeling leggen op onze stoep; ik zal 'r wel voor zorgen.
3 September.
Ik heb aan de wasch moeten helpen; Truus is in Zandvoort. Lieve help, wat 'n doodend werk is dat! Lakens vouwen, bandjes uithalen, snuffelen, of er gaatjes in 't goed zitten, vouwen en op den koop toe 't compliment: ‘Nu Jet, mooi is toch anders,’ Om uit je vel te springen zooiets. Jo komt van al die dingen maar goed af; die gaat met Charles op stap. Makkelijk zoo'n aanstaande, bijwijze van bliksemafleider.
10 September.
Zus komt van school met 'n enorm gat in 'r kous; Moeder haalde er mijn vaardige hulp bij. ‘Je hebt zoo lang mazen geleerd, Jet; maak dat nu eens netjes.’ Maar op school kreeg je vierkante luikjes en dit was 'n opening, wel twaalf hoekig. 'k Bracht er gewoon niets van terecht 'n dikke knoet werd 't bovenop de knie. Moeder keek boos. ‘Is dàt nu werken; heb je 't zoo geleerd..’ Ik raakte uit m'n hum en bij Jenny, die op haar boudoirtje zat - 'n unikum van 'n boudoirtje, waar alles, tot voetenkussens toe, crême en lichtgroen is - slaakte ik de verzuchting: ‘kind, wees dankbaar, dat je zulk prozaïsch werk niet hoeft te doen. Ik zeg je: “'t is 'n crime.”’
| |
| |
Zondag 15 September.
Vanmiddag dienden zich Henri van Schaick en Wim Wolters aan. Zij willen 'n dansclub oprichten en kwamen vragen, of op mijn deelname gerekend mocht worden. Op heete kolen zat ik; verbeel'je, dat Vader ‘nee’ had gezegd! Maar 't liep op rolletjes en 'n loodzwaar pak tuimelde van m'n hart, toen Vader toestemming gaf.
Eens per week worden nu alle zorgen over afnemen van stof (die na 'n uur weer dik op de meubels ligt) over kapotte kousen, kopjes-wasschen etc. etc. er uit gedanst.
Woensd. avond 18 Sept.
'k Ben op den meer dan overtreffenden trap van woedend: àllerwoedenst.
'n Nare jongen, 'n groote plaag is die Charles! Maar hij zal er van lusten... nee máár...
't Is 'n flauwe streek en ik had nooit gedacht, dat zooiets gebeuren zou: m'n dagboek onderscheppen en er stilletjes met z'n tweeën in gaan lezen. 't Is zoo laf, zoo echt laf. Artisten heeten groote geesten; ik geef er geen halfje voor, geen rooie duit. Laat ze maar loopen met hun hooge kunstidealen!
Als ik Jo was geweest, 'k zou zoo iets onridderlijks en unfairs van m'n aanstaande niet geduld hebben. 'n Dagboek als dit, schrijft iemand natuurlijk voor zich zelf, niet voor 'n zuster en haar aanstaande, om er over te ginnegappen.
Voor één procent is 't eigen schuld, dat geef ik gewonnen; ik liet den sleutel van m'n kast slingeren. Maar dat ééne procent kent hun 't recht niet toe, zich 99 procent vrijheid te veroorlooven, m'n kast te openen, m'n dagboek te lezen en er den gek mee te steken.
| |
| |
Ik wil ze niet meer zien vanavond; spóken zijn 't!... Ik krijg 'n inval, 'n lumineus idee. 't Moet vlug gedaan, anders wordt 't te laat en is de kans verkeken.
Charles is ingekomen om met Jo te musiceeren. Sonates zouden ze instudeeren van Vivali of Viotti, enfin, wat kan 't me eigenlijk schelen van wien; maar dat pretje zal verhinderd worden, door Jet! 'k Zal toonen, dat ik me verdedigen kan, al ben 'k weggeloopen, zonder bijna 'n woord te zeggen. Stilletjes ga 'k naar beneden en verstop muziek en viool. Als 't kon, ik zou ook de piano verdonkeremanen...
Ziezoo, dat is klaargespeeld. Ongestoord heb 'k mijn wraak kunnen uitoefenen; niemand heeft er iets van gemerkt. De viool ligt bovenop de boekenkast in de zaal (de kist heb 'k laten staan); de strijkstok hangt aan 't nopje van de kroon. Welke halsbrekende toeren er bij te pas kwamen, mag de hemel weten! Onder de portemanteau in de gang ligt de muziek. Nu kunnen ze er van lusten!
Zoo zit de vork in den steel: Ik ben na 't eten alleen in de huiskamer. Er wordt geklopt. ‘Binnen’ roep ik en denk niet anders dan dat 't één van de meiden is; doch daar komen Jo en Charles naar binnen. Ze dragen iets geheimzinnig in 'n laken.
‘Jet,’ zegt Charles, met 't gezicht van 'n doodbidder, ‘je verlangt zoo naar 'n vondeling; die wensch zal vervuld worden; d'r lag een voor onze voordeur.’ Ze ontrollen 't laken... Onze kat springt er uit, rent weg als 'n bezetene...
Ze proesten, vinden hun mop bepaald dòl-komiek. Ik snap, wat er achter steekt en kijk ze, bepaald, op 'n venijnige manier aan; tenminste, ineens is hun lachen bedaard.
| |
| |
‘Valsche kinderen!’ val ik tegen hen uit en wèg ben 'k, de deur uit naar m'n eigen kamertje.
Hier blijf 'k; straks, als 't gevoeglijk kan, ga ik naar bed.
Huilen kan ik niet; excuses neem 'k niet aan. 't Is 'n ‘fait accompli’; niets ter wereld kan 't immers veranderen? Ik heb 't land, gruwelijk 't land... Nu weten ze 't misschien allemaal. ‘Houdt Jet 'n dàgboek??’ ‘Wat stond 'r wel in, zeg?’ Ik hóór 't ze zeggen!
Die twee zullen 't best in kleuren en geuren vertellen, alles.
Nu heb je 'n broer; nu heb je nòg wat. Ze kunnen me gestolen worden zulke exemplaren!...
Wacht daar wordt geklopt...
‘Jet, ben je hier?’ - Ik geef geen antwoord - ‘Jèèt, kom je niet beneden; wat voer je toch uit?’
Ik blijf zwijgen. 't Is Tientje.
‘Hoor eens Jet! Charles vraagt, waar z'n viool is en waarom, of je toch zoo kwaad bent?’
Great heavens, hij ziet z'n schuld niet in, begrijpt niet, dat 'k ‘spin’ ben?’ 'n Mooie, om Tientje er op af te sturen!
‘Zal 'k zeggen, dat je zoo-dadelijk komt?’
Wat 'n geduld van dat kind!
‘Néé.’ Als cayenne-peper zoo scherp is dat ‘nee’ als van die gemeene, rooie Spaansche!
Tientje gaat. Op de onderste trap hoor 'k roepen: ‘Nee hoor, ze doet 't niet.’
Ze laten me verder met rust, wat maar verstandig is ook. Buiten muziek kunnen ze wel, nu Jo en Charles zooveel hebben op te disschen, desnoods alles nog romantischer kunnen maken... Als ik morgenochtend verschijn, denken ze natuurlijk aan dit en dat en dat uit m'n
| |
| |
dagboek; 't zal op hun gezichten te lezen staan.
't Loop tegen negenen; er is niet meer gemaand. Even luisteren om den hoek van de deur...
Wat is dàt? vioolmuziek! Ze moeten dus hun zaakjes gevonden hebben! Nu zeg ik ook, wat tante Louise tot vervelens toe beweert: ‘hoe is 't in vredesnaam mogelijk!’
Wat ze daar spelen is 'n Menuet van Beethoven. Dat heeft Jo in haar bezit; de muziekboeken zijn dus niet terecht. Lèkker!
Nu, ik bonjour ze, ga naar bed.
Dond. 19 Sept.
Wat gek, gebeurtenissen schijnen dikwijls heel anders, als er 't daglicht op valt.
M'n temperament, dat gisterenavond stijf op kookpunt stond, was bij 't wakker-worden tot onverschilligheid bekoeld.
De zon scheen in m'n kamertje, straalde genoeglijk over het geelgebloemd waschstel, 't pompadour tafelkleedje, over den toiletspiegel, waarin de familielijst weerkaatst met 'n zwerm portretten en kiekjes er-in en er-om-heen, over het Lourdesbeeld met het roode lampje er voor, in één woord over alles in m'n knus hokje. En in die morgengezelligheid leek me de dagboekscène toch niet zóó ontzettend. Stonden er zulke groote geheimen in ‘Wilde Wingerd’? Ach nee!
Met één van de Engelsche uitdrukkingen, die ik me heb ingepompt: ‘let us make the best of a bad joke’, gooide ik 't dek van me af, stapte in de mollige terracotta vacht voor m'n bed, trok m'n kousen aan, 't gordijn op. Vooruit maar jongens, 'n staal gezicht zetten, doen of er niets gebeurd is, mij dunkt, 't is verstandigst; ongedaan maken kan 't je tòch niet!
| |
| |
Aan 't ontbijt vond ik een brief naast m'n bord en herkende onmiddellijk Charles' pootig handschrift. Gelukkig was niemand in de kamer dan de meid, die 't ontbijt had klaargezet. Vanwege de lange nachtrust was 'k toevallig vroeg beneden. Haastig scheurde ik de enveloppe open: wat zou hij te vertellen hebben?
‘Mijn beste zus Jet,
Je zult het niet ten kwade duiden, dat 'k even opheldering kom brengen over 'n zaak, waarin we elkaar, geloof ik, totaal verkeerd hebben begrepen. 'n Misverstand moet 't zijn; anders begrijp ik je verontwaardiging niet van gisterenavond en zou het 'n jammerlijke ontdekking vinden in je anders zoo vroolijke, prettige natuur, Je was erg kwaad en waarom? Omdat Jo en ik 'n schriftvel vonden, dragend den datum van 18 Aug., waarop je eenige indrukken weergaf omtrent het verblijf bij Oscar. Had jij, als je zooiets vond van 'n ander, 't niet gelezen? Biecht eens op! En is 't de moeite waard - of was soms dat onschuldig grapje van die poes zoo ergerlijk daarom m'n viool te verstoppen en 'n gezelligen muziekavond in duigen te gooien?
Hoe 't zij, van harte hoop ik bij 'n volgende gelegenheid weer je lachend gezicht te zien. Net als anders. Saluut!
Je a.s. broer:
Charles.’
Ik stond perplex! Ze hadden dus m'n dagboek niet gelezen! Zelfs niet in handen gehad?
Gossiemijne! In ontzetting greep ik naar m'n kin, draaide m'n onderlip tot 'n tuitje... 'n Bladzij over die dagen in Utrecht had 'k twéé maal geschreven; één keer met inktvlekken bemorst, uitgescheurd en... zeker laten slingeren! Daar had ik me zoo voor aangesteld!
| |
| |
Ineens stond 't vast: alles moet worden opgehelderd, vooral tegenover Charles, die, niettegenstaande de schuld heelemaal aan mijn kant is, zoo ridderlijk tot me komt. Ik stopte den brief in m'n handtaschje, ontbeet vlug, ging naar 'n vroegere Mis dan anders en uit de kerk de Leidsche straat door, wetend, Charles te zullen ontmoeten, op weg naar 'n leerling.
Op 't Leidscheplein zag 'k hem aankomen van uit de Hobbemastraat, met z'n licht-grijze demi en zwarte flambard, met z'n zwaaienden, haastigen loop.
‘Zoo Jet, jij daar?’ deed hij verbaasd, toen ik hem plotseling uit wie weet hoe verheven mijmering - Jo vertelt: hij is aan 't componeeren - deed opschrikken.
‘Ja ik.’ Ik draaide me om en nam de richting terug, waarvan 'k gekomen was. ‘Ik heb je briefje gekregen... Zie je, 't is 'n misverstand; ik wilde 't even ophelderen; maar... Er komt 'n groote ‘maar’ bij, hoor!’
‘Zoo, en dat is?’
‘Dat je niets aan Jo vertelt!’...
‘Bonjour!’ begroette hij 'n collega, die ons passeerde. Zich toen weer tot mij richtend: ‘Dat is 'n verbazend gróóte ‘maar’... Enfin, als 't moet, zwijgen zal 'k.’
Toen vertelde ik precies, hoe de vork in den steel zat en van m'n nijdigheid gaf ik de oprechte verklaring: ‘Ik dacht niet anders dan dat jullie m'n dagboek gelezen hadden, en dat vond 'k natuurlijk...’
‘Welnee, dat hebben we niet’, viel hij in de rede. ‘Nu je 't zegt, ik vermoedde zoo vaag, dat 't een bladzij uit 'n dagboek kon zijn; maar ik zei 't niet eens.
‘Vin'je 't gek?’ aarzelde ik, 'n beetje schuchter, meenend, dat hij, 'n jongen - laat ik zeggen: 'n man - 't idioot zou vinden.
| |
| |
‘Wat?’ vroeg hij.
‘Dat ik 'n dagboek hou.’
‘Waarom? honderden menschen houden dagboek. Zelf wel gedaan indertijd; maar laten varen om m'n studie.’
'n Zucht van verlichting ontsnapte me. Hij keek me lachend aan. ‘Nu mogen we 't zeker lezen, hè? tot vergoeding.’
‘Tja jongentje’ en ik knipte met m'n oogen; ‘dat kan je nèt denken. Ik 't jouwe??’
‘Al lang verscheurd. Op slot van rekening verscheur je die dingen tòch; dat zal jij later óók wel doen.’
We waren tot aan de Munt opgewandeld. ‘Nu adieu, zeg; 'k moet naar huis; anders vragen ze, waar 'k zoolang geweest ben.’
Ik bleef staan; we namen afscheid als de beste kameraden.
Hij kwam nog even terugloopen. ‘Zeg, jij moet 't niet verscheuren; maar uitgeven... Mémoires, van Henriëtte Vermeulen.’ ’
Lachend haastte ik me 't Rokin op, keek nog even om, hij ook, en we wuifden uit de verte.
Jo had 't moeten zien!
‘Heb je Charles' briefje gevonden?’ vroeg ze afgemeten, toen ik klokke half elf haar voor 't eerst zag.
‘Ja zeker.’
‘En wat heeft die malligheid van gisteravond te beduiden gehad?’ 't Klonk erg gepikeerd.
‘Dat is mijn zaak,’ antwoordde ik fier. ‘Jij had indertijd geheimen met Charles; nu heb ik ze.’
Ze lachte luid, net of ze zeggen wilde: alsof hij me niet alles vertelt! Dat kan 'r tegenvallen! Ik vertrouw tenminste op: ‘'n man, 'n man; 'n woord, 'n woord’.
| |
| |
De volgende week is Charles jarig. Hij zou 'n sigarenpijpje van me krijgen, 'n imitatie-barnsteen; nu geef ik 'n mooier, één met 'n zilver randje en onder vier oogen zal 'k zeggen: ‘'t Is extra fijn; maar 't dient óók als ‘amende honorable’.
Meer dan drie weken is ‘Wilde Wingerd’ niet uit z'n schuilhoek geweest. Waaròm, dat is niet in één adem te vertellen.
Als inleiding dient gezegd, dat Jenny, Toos Verhoeven, Dora Roeper, Truud van Well en ik 'n krans hebben opgericht, die ‘Top’ heet, of wel T.O.P. (‘Tot ons plezier’). Om redenen, die nogal voor de hand liggen, heeft Gusta Hoorn voor 't lidmaatschap bedankt. Nu doe je 't niet voor je plezier, blijf dan liever uit ‘Top’; anders kom je dadelijk al den titel te na. Jenny is onze presidente, Dora penningmeesteres, ik secretares. Met meerderheid van stemmen (zoo gewichtig, als je maar denken kunt!) zijn we gekozen tot die baantjes.
De eerste bijeenkomst had plaats bij de presidente. Jenn' onthaalde op delicieuse mokkataart, waarop in hazelnootletters 'n groote T. 'n O. en 'n P. bolden. Jenn' heeft altijd van die leuke ideeën.
Dora inde de contributie, twee dubbeltjes per hoofd, plus 'n dubbeltje extra van Toos, die óver half acht, dus te laat kwam opdagen.
Elken Woensdagmorgen ‘kransen’ we. Er wordt gehandwerkt, voorgelezen (in ‘School-idyllen’ van Top Naeff hebben we genóten!!) we musiceeren wat en praten natuurlijk honderd-uit. Zoo'n avond vliegt gewoonweg om en is 't half elf, vóór we 't weten.
Nu moet van de krans op 't verwaarloozen van ‘Wilde Wingerd’ gesprongen; let op!
| |
| |
De uitvoering van ‘Sprookjesprinses’ werd nog eens opgerakeld en de één voor de ander was gul in loftuitingen.
‘Wordt je nog schrijfster?’ vroeg Toos.
't Was een idee, wat me altijd blijft toelachen.
‘Hè ja’, vond Truud en ze stootte aan de tafel, zoodat de thee uit de kopjes waggelde over de schoteltjes; ‘schrijf nog eens wat, en geef 't dan uit!’
‘Je honorarium sta je dan edelmoedig af aan onzen kranspot’, kwam de penningmeesteresse dadelijk op voor haar groene varken met 'n gleuf, breed genoeg voor 'n rijksdaalder.
‘Ja, ja!’ riepen ze allemaal. ‘Hè doe 't, Jet!’
Ik voelde voor 't plannetje, toog denzelfden avond aan 't werk, maakte 'n vluchtige schets voor een Kerstvertelling. Voor thuis wilde ik 't verzwijgen, om bij plaatsing de verrassing des te grooter te doen zijn. ‘Wilde Wingerd’ lag in die dagen achteraf; de schets ging voor.
Tegen half November was mijn vertelling voor de vijfde maal overgepend en weggezonden in 'n groote, gele enveloppe - met vier bobbeldikke lakken, waarvan de geur verraderlijk hangen bleef in ‘m'n compartiment’ - naar de redactie van 'n maandschrift, waarvan Toos stellig wist, dat het 'n goed honorarium betaalde. De krans had m'n pennevrucht gelezen en ‘met goud bekroond.’
‘Vraag maar antwoord aan mijn adres’, zei de presidente.
‘En dring vooral aan op honorarium’, maande Dora.
‘Ja, ik zal ze 't mes op de keel zetten’, praatte ik, 't juist andersom meenend, want ik schreef een heel beleefd briefje met ‘WelEdelgestrenge Heer’ er boven en ‘Uw dienstwillige dienaresse’ voluit er onder.
| |
| |
Elken dag belde 'k bij Jenny aan, of er iets op gekomen was. Toen veertien dagen zonder resultaat ver liepen, begon me den moed te ontzinken en stelde ik de ‘Kerstvertelling’ niet anders voor, dan versnipperd in 'n noodlottige prullenmand. De dienstwillige dienaresse kon haar biezen wel pakken...
Toen op 'n avond werd luidruchtig gebeld; 't resoneerde woest door de gang.
‘Hemel’, zei Truus, ‘als 't ochtend was, zou je denken, dat de vuilnisman belde.’
Toen 'k er later over nadacht, leek 't me verwonderlijk, dat Jenny, vormelijke Jenn', de menschen zóó aan 't schrikken kon maken.
Want zij was 't.
‘Juffrouw Jet’ - sedert ik voorgoed thuis ben, noemen de meiden me ‘juffrouw’ - kwam Anne om den hoek der deur, ‘juffrouw Hooydonk vraagt u even te spreken; ze wil niet binnenkomen.’
‘Ik als 'n pijl uit den boog de kamer uit, de gang in, waar Jenny stond, onder de lantaarn.
‘Antwoord?’ riep 'k vragend.
Ze zei niets; maar toen ik bij haar was, hield ze 'n briefkaart vlak voor m'n oogen: ‘Lees’, en ze straalde van genoegen, alsof 't haar zelf gold.
Met 'n kleur van gelukzaligheid las ik de zakelijkkorte mededeeling, dat m'n schets was aangenomen en geplaatst zou worden in 't Kerstnummer.
Na 'n paar minuten wisten ze 't binnen, hoorden ze hun ooren doof, dat Jet 't wezenlijk meende met 'r ‘schrijfster-worden’.
Zoodra 't Kerstnummer verscheen, ik er een gekocht. (Typisch, je eigen werk in kleine druklettertjes te zien!) Ten overvloede kwam er den volgenden dag
| |
| |
'n present-exemplaar en... eind December 'n postwissel van zes vijftig! Rinkelend viel dit eerstverdiend geld den volgenden Woensdag in 't groene varken.
‘'t Heeft zelf pret in zoo'n vette gift’, gekscheerde Dora en den heelen avond liet ze haar ‘feestbig’ midden op tafel staan.
We begonnen al reisplannen te maken voor 't volgend voorjaar, als Jenny en ik van Londen terug zijn!
8 November heb ik m'n haar opgestoken. Wat 'n consternatie zooiets. 't Moet 'n gewichtig evenement zijn in 'n meisjesleven; iedereen bemoeit er zich mee en je mocht wel twintig hoofden hebben, om 't elk naar den zin te maken. Den eenen dag had ik scheiding in 't midden, den 2den opzij; den 3den niet op zij, niet in 't midden, dus halfweg. Eerst droeg ik m'n pruik glad; dit deed m'n hoofd op 'n voetbal lijken. 't Werd meer opgekuifd, m'n toetje verhuisde naar m'n nek; maar 't was geen dag uit te houden zoo'n benauwd, griezelig gevoel als dat was! De toet steeg weer, wat Jo ontlokte: ‘Krek de ‘Berliner bol’ van van Tiel!’
Dat klonk schril genoeg, om binnen tien minuten mijn kapsel weer 'n geduchte metamorphose te doen ondergaan. Dat echter m'n loopbaan was na te vorschen aan verloren haarspelden, en ik zoo gezegd weer liep met hangend haar, bleef aan de orde van den dag. Lag 't aan mij, alle dames liepen met jongenskoppen, zoo maar even den kam er door, en klaar ben je!
Gelukkig ben ik nu aan 't opmaken van mijn coiffure gewend, toover 't zelfs binnen 't kwartier klaar. Scheiding
| |
| |
in 't midden, 'n beetje bol opzij, 't haar vlechten en dan maar draaien, draaien, draaien.
15 November; bal bij Toos Verhoeven. Kostelijk geamuseerd, veel gedanst. Gusta Hoorn was er ook, groette me met zóó'n allergenadigst knikje,, dat ze me deed denken aan 'n keizerin en 'n kamenierster.
18 November. Jenny's Vader en Moeder inviteerden me, om naar ‘Freuleken’ te gaan, 'n schat van 'n stuk. Op zulke avonden komt altijd als 'n zalige verrassing over me, dat er geen lessen meer zijn te leeren. 'k Herinner me nog, dat ik 'n keer in den Schouwburg was en me voortdurend door 't hoofd speelde:
‘Bei durch, für, ohne, ûm,
Auch sonder, gegen, wider -,’
enfin, dat lijstje waarachter de Accusativ komt en 'n dito in betrekking tot den Dativ. 'n Nachtmerrie was 't, en 't stuk ‘Hofgunst’, waarin Emmy Morel zoo uniek speelt, was toch verbazend boeiend van 't begin tot 't eind.
Tegen St. Nicolaas met Truus 'n arm gezin bezocht.
In 'n nauw, donker straatje, waar de menschen nooit meer zien dan 'n streepje lucht, 'n straaltje zonneschijn, 'n nog nauwer donkerder trap op naar 'n moeder, die ziek lag op twee-hoog-voor.
‘Hemel Truus, wat griezelig’, huiverde ik, 'k zie geen hand voor oogen.’
‘Hou m'n rok maar vast’, kalmeerde Truus, aan wie je merkte, dat ze zoo'n smalle, steile trap, waarlangs 'n vettig koord slap neerhangt, niet voor 't eerst opklauterde.
| |
| |
Ik dacht aan onze trappen met breede, dikke loopers, waarin je stap verdooft; aan onze gangen, als wijde lichte tunnels.
Truus klopte aan 'n deur. ‘Mogen we binnenkomen, vrouw Raken? Ik ben 't - juffrouw Truus; m'n zuster komt mee vandaag.’
Ze draaide de deurknop om en we kwamen in 'n tamelijk groote, vierkante kamer, waar 'n nare lucht je tegenkwam van gewasschen goed, dat aan lijntjes te drogen hing. Benauwd-warm gloeide de kachel. Twee kleine schapen, 'n jongen en 'n meisje, kropen over den grond, schoten schuw weg onder de tafel toen ze ons zagen. 'n Grooter kind stond gebogen over 'n tobbe, en met 'n stuk goed in 't zeepsop te plonzen. Ze sloeg haar oogen even op, glimlachte verlegen, toen ze Truus herkende; naar mij ‘als vreemde in de bijt’, durfde ze niet opzien.
‘Dag Truitje, druk bezig?’ stelde Truus haar op 'r gemak,
Ik zei ook: ‘dag Truitje’ en tegen 't spannetje onder de tafel: ‘dag kindertjes’; maar 't klonk zoo onbeholpen, 't had lang niet dat innemend-lieve van Truus, die bemoedigend praatte, als 'n oude kennis, die van alle lief en leed hier af wist.
‘Wat beter, vrouw Raken?’ vroeg ze. ‘D'r moet meer kleur op je wangen komen, hoor.’ Ze boog zich over de donker-holle bedstee, waar ‘Moeder’ met uitgeteerd gelaat te snakken lag naar beterschap en zich nu dwong tot 'n melancholiek lachje, ‘'t Gaat juffrouw, die pijn in den rug wil 'r niet uit. O die rug... 't is me wat, altijd die pijn... En de kinderen bidden toch zóó, dat 't over mag gaan.’
‘O, dan komt de verhooring wel, ten slotte’, bemoedigde Truus.
Ik ontpakte onderhand wat we hadden meegebracht:
| |
| |
zakken met boonen, 'n worst, 'n pot jam voor de kleintjes, rijst, gort, turfkaartjes... 't Was 'n heerlijkheid de city-bag als 'n hoorn-van-overvloed uit te schudden over de vermolmde tafel en de oogjes der kleinen glans te zien krijgen en te hooren met 'n dankbaar hoofdschudden: ‘veel te veel juffrouw’, en ‘wéér sjem, moeder! van die lekkere rooie!’
Ik had de stumpers toen ineens op kunnen pakken, zooals ze daar stonden, loerend over 't tafelrandje, dat ze vastgrepen in hun roode knuistjes. Ik had ze kunnen knuffelen, vies als ze waren.
Maar 'k zei niets; d'r kon geen woord uit m'n keel, de tranen stokten er als 'n dikke prop. 'n Heel schuldig gevoel greep me vast, dat ik 'n leven had van weelde en geluk, en 't nauwelijks waardeerde, terwijl zoo vreeselijk veel ellende wordt geleden in buurten, waar 'k den weg niet kende, omdat 'k er nooit 'n voetstap zette. ‘Voortaan zal 'k altijd met Truus meegaan,’ werd m'n besluit. Op de krans stelde ik voor, te gaan naaien voor de armen. D'r zaten veel bezwaren aan vast; maar ik praatte ze allemaal weg. 't Moest en 't zou gebeuren. Waarom zoo'n nutteloozen avond van kletsen en theedrinken, terwijl zooveel arme menschen ziek lagen en honger hadden en verdriet. Ik heb 't nu zóóver gebracht, dat behalve in de ‘feestbig’, ook 'n gave in 'n nieuw spaarpotje wordt gedaan, waarop Dora geschreven heeft: ‘voor de armen’. Over'n poos beginnen we ook met naaien.
Op 1 Januari met Vader, Moeder en Truus naar de ‘Gijsbrecht’ geweest. Uniek zoo'n avondje ‘uit’!
10 Januari. De thermometer aan m'n vensterkozijn is
| |
| |
onder 0 gedaald. De club opende vandaag en ik haalde m'n hart op, zwierend over 't ijs met krans- of dansclublid.
8 Maart. 'k Ben schetsen begonnen voor 'n kinderboek. Stel je voor, dat 't in de étalages van de boekwinkels zal liggen, dat boek met mijn naam op den band. 't Is haast te dol om over te denken. ‘Wilde Wingerd’ beleeft weer 'n rusttijd.
3 April. 't Kinderboek schiet aardig op. Ik wil er plaatjes in hebben, leuke plaatjes. Dora Roeper heeft me 'n illustrator aan de hand gedaan; zoo gauw de copie gereed is, zal 'k met hem gaan praten.
27 April. We hebben 'n huis vol logé's. A.s. Dinsdag trouwt Jo. We leven van de eene festiviteit in de andere.
|
|