| |
| |
| |
VI
Dat is zeker, 't had heel wat voeten in de aarde, er viel 'n massa te bedisselen, eer het tooneelstuk in elkander stond. Dat was nog wat anders dan 'n opstelletje maken!
Rusteloos zat Jet te werken, òf alleen in 'n schoollokaal, òf thuis op 'r eigen kamertje voor 't openstaand raam, waaruit tot hilariteit van de heele familie op 'n goeien dag de inktpot naar beneden duikelde, en Jet beduusd neerstaarde op de scherven, drijvend in 'n zwarten plas.
Op 'n middag, nadat voor 't etensuur was gegongd, hoorde men Jet op 'n drafje naar beneden komen, kwam ze de eetkamerdeur opengooien en met 'n zwaai van haar arm uitroepen: ‘'t Is klaar, hoor!’ En na dagen van ongekenden ernst werd ze weer de oude, dolle Jet, voerde ze weer aan tafel den boventoon, wat Vader ontlokte: ‘zeg aan juffrouw van Tiel, dat ze ons 'n enormen dienst bewijst, je nog zoo'n tooneelstuk te laten maken; we hebben onze rust de laatste dagen werkelijk niet gekend...’
Den volgenden dag kreeg Jet permissie om met Toos Verhoeven en Jenny Hooydonk de rollen uit te schrijven.
‘Fijn, we ontduiken de Fransche vertaling.’ Jet wreef zich vergenoegd in de handen.
‘Je hebt er alle eer van; 'n kostelijk effect zal 't maken...’ ‘'t Is kunstig in elkaar gelapt...’ ‘'t Zal pakken,’ prezen Jenny en Toos om strijd Jets comediestuk, en onderwijl krasten de pennen druk over 't papier. 't Stuk was ‘Sprookjesprinses’ gedoopt, 't zou spelen in het tooverland temidden van kabouters en feeën.
| |
| |
‘Haal je d'r jongens bij?’ Toos porde Jet, die de hoofdrol copiëerde, in den rug.
‘Bèn je... De kleintjes uit de tweede en enkelen uit de eerste moeten voor kabouters fungeeren.’
‘Dolleuk; en wie voor feeën?’
‘Die nemen we (Jet doelde familiaar op de directrice en eigen persoontje) uit de hoogste klassen.’
's Middags sprak ze over dat chapiter juffrouw van Tiel aan. ‘Kiest u maar’, vond ze; ‘je kunt niet weten, hoe er onaangenaamheid van komt; dan sta ik er liever buiten.’
‘Voorstandster van den vrede,’ glimlachte juffrouw van Tiel.
‘Ze kan toch aardig zijn,’ schoot 't vergoelijkend voor veel straf en standjes door Jets brein, en haar blik viel 'n beetje meelijdend op de ivoorkleurige wangen, zonder eenige tint van gezondheid, op de grijzende haren, die met 'n lichte golving over het hoofd in 't midden tot 'n stijf toetje (in de wandeling ‘Berliner bol’ geheeten) waren bijeengewrongen. ‘Eigenlijk je-baantje-wel, aan 't hoofd van zoo'n school te staan; je bent aan de heidenen overgeleverd...’
‘Hoe dacht je de feeën te kleeden?’
En ineens weer vuur en vlam voor haar stuk, flapte Jet in één adem er uit: ‘In verschillende tinten - veel goud vooral -; kroontjes op 't hoofd en stafjes in de hand.’
Juffrouw van Tiel verwerkte het in gedachte, de nijdige punt van 'n lang potlood tegen haar onderlip gedrukt.
‘De costumes konden gemaakt worden op de handwerkles,’ kwam er ten slotte langzaam uit, als iets van groote beteekenis. (Met het oog op juffrouw van Tiel's vasthoudendheid ten opzichte van den gewonen werkrooster was 't trouwens 'n zaak van gewicht.)
| |
| |
Jet verheugde zich op de variatie van 't gewone, saaie thema: kousen mazen, stukken inzetten en fijn-linnen stoppen. De andere meisjes hadden er ‘hardanger’ bij; maar zij had 'r kleedje verknipt en, haar neus door 't noodlottig gat, geroepen: ‘juffrouw, kijk es, wat 'n gàt!’ met het gevolg, dat fraaie handwerken voor haar van 't program was geschrapt.
‘'n Prachtig idee, juffrouw,’ zei ze verrukt.
‘Goed; we zullen 't daarbij houden; ik zal er juffrouw Wikhorst over aanspreken.’
Jet genoot bij de gedachte mét ‘Kikvorsch’, ja over ‘Kikvorsch’ te bazen, te regeeren: ‘zóó wil 'k het hebben,’ dit vind 'k mooi en dat is leelijk.’
‘Nu moet u nog zeggen, wie de hoofdrol zal spelen. 't Liefst één van m'n klas.’
‘Jij zelf.’
Jet gooide 't voorstel ver van zich af. ‘O nee, 'k dènk er niet over.’
‘Dan moeten jullie maar loten.’
‘Ja... maar verbeeld u eens, dat Dora Roeper het treft. Die heeft totaal geen figuur, om voor sprookjesprinces te fungeeren... Of Truud van Well; die kan niet reciteeren.’
‘Ja, daar heb je gelijk in.’
‘Gusta Hoorn en Toos Verhoeven zijn geschikter,’ vond Jet; ‘maar 't best komt mij Jenny Hooydonk voor. Ze heeft 'n mooie, klankrijke stem.’
‘Dan geven we Jenny de hoofdrol,’ vond juffrouw van Tiel.
‘Als Gusta maar niet jaloersch is; die heeft er om gevraagd.’ Jet schuifelde met haar voet over den plankenvloer.
‘Kom, geen praatjes; met jaloersche menschen houdt
| |
| |
'n schouwburg-directeur ook geen rekening.’ Juffrouw van Tiel opende de klasdeur. ‘Laten we 't maar bij Jenny houden; op mijn verantwoording.’ Bij die woorden zag Jet haar kleine gestalte wegdraaien, de gang in.
Ze pakte haar boekentasch van de lessenaar, keek op de groote, ronde klok, hard-tikkend boven den grijsmarmeren schoorsteen, door het stil lokaal, waar de banken zich stijf aaneenreiden, als soldaten, stram in 't gelid.
‘Dat muisje kan 'n staartje hebben,’ overdacht ze, het tulen gordijn optippend, om te zien, of Jenny nog wachtte buiten.
‘Ik kom,’ wees ze, toen ze haar zag ijsberen aan den wallekant.
Den volgenden dag had je de poppen aan 't dansen!
‘Wat voer jij uit?’ richtte zich Gusta Hoorn, de klas binnenkomend tot Jenny; die handen onder 't hoofd, lippen in volle actie, over 'n cahier zat gebogen.
‘Ik leer m'n rol.’
‘Je rol?’... Gusta tuurde met priemende oogen in Jenny's schrift. ‘Heb je de hoofdrol; die van de sprookjesprinses??’
‘Ja; wat zou dat?’
‘Dàt staat je gemeen,’ keerde zich Gusta driftig naar Jet Vermeulen, die 'n verbazenden warboel in haar lessenaar tot orde bracht.
Jet begreep direct.
‘Làf van je’ ging Gusta op 'n toon van meerderheid voort; ‘gisteren lief praten: “ik zal er over spreken”, nu de hoofdrol stikum aan 'n ander geven... Bij jou is 't Jenny - voor, Jenny - na.’
‘Gut, ben je jaloersch? moet 't zijn: Gusta - vóór, Gusta - na?’ smaalde Jet.
| |
| |
‘Volstrekt niet.... Verbeel-je vooral niet, dat 'k om je vriendschap verlegen zit,.... al schrijf je tooneelstukken.’
Dàt was 't hetgeen Gusta - verwend, eenig kind - dwars zat: Jet Vermeulen was uitgekozen voor 't schrijven van 't stuk, zij was voorbijgegaan. En... onder haar opstel: ‘Oud- en Nieuwjaar’ had van Tiel niets minder dan ‘uitstekend’ gezet... Doch, daar had je weer 'n bewijs: Jet Vermeulen was 't lievelingetje van àlle juffrouwen. Wat ze toch voor bizonders in dat kind zagen? Ze gaven d'r straf, alleen als ze zoo de beest uithing, dat 't er onmogelijk langer mee door kon.... En dat nu zoo'n nuf van Hooydonk je de hoofdrol aftroefde, 't was niet uit te staan!....
‘Kind, maak je niet zoo druk,’ kalmeerde Jet, haar blauw-gekafte boeken opstapelend van groot tot klein. ‘Jenny is door juffrouw van Tiel-zelf uitgekozen.’
‘Op jou aanraden hé?.... Je hebt je niet zoo'n klein beetje door Jenny laten influenceeren, toen ze gisteren aan 't overschrijven was.’
‘O nee, mààr.... Jenny, hoor 's even!’
‘Ja?’
‘Heb jij om die rol gevraagd?’
‘Heelemaal niet, ik....’
‘Maak jullie je praatjes 'n ander wijs,’ viel Gusta snel uit.
‘Hemel Guus, hoe kóm je 'r toch op.’ Jenny trok gejaagd aan de schouderbanden van haar schortje. ‘'t Kan me niet eens veel schelen. Neem jij 'm als je er zoo op gesteld bent.’
‘Daar meen je veel van,’ zei Gusta met 'n schamper lachje.
‘Dan zou ik 't niet zeggen.’ - Jenny nam 't schrift van de bank - ‘Hier, neem 't gerust; ik zal er m'n hand niet om verdraaien.’
| |
| |
Gusta griste 't schrift naar zich toe.
Jet kon 't niet uitstaan, verbeet zich in stilte. Echt iets voor Gusta, gevierd te willen worden, te willen geuren en het 'n ander niet te gunnen. ‘Je hadt 't niet moeten doen,’ fluisterde ze Jenny in. ‘Zoo'n kat....’
‘Jenny,’ maande juffrouw van Tiel, toen ze haar 's middags op de trap toevallig tegen kwam, ‘zorg dat je je rol gauw kent; 't is Maandag de eerste repetitie.’
‘Ik heb de rol niet meer.’
‘Wat is dat nu?’ Juffrouw van Tiel bleef staan, 'n tree hooger dan Jenny. ‘Wie dan?’
‘Gusta Hoorn.’
‘Gusta Hoorn? daar begrijp 'k niets van.... Enfin, ga naar boven en stuur dadelijk Jet Vermeulen bij me.’ Juffrouw van Tiel ging de trap verder af, optippend haar sleepje tusschen duim en wijsvinger.
Jet kwam.
‘Waarom heb je niet, zooals afgesproken was, de hoofdrol aan Jenny Hooydonk gegeven?’
Jet vertelde ronduit, hoe Gusta zich had aangesteld.
‘We zullen zien, wie hier baas is: Gusta Hoorn of ik,’ sprak de directrice gekrenkt en op hoogen toon. ‘Ga naar de klas en laat Gusta hierkomen; mèt de rol.’
Jet had 't land. Had ze zich maar nooit bereid verklaard. Eigenlijk had je van 't heele tooneelstuk niets dan moeite en akeligheid.
De klas was nog niet begonnen. Gusta keek 'r aardrijkskundeles na, toen Jet de boodschap van juffrouw van Tiel kwam overbrengen.
‘Laffe klikspaan!’ woedde Gusta, en haar lessenaar openkleppend greep ze de rol, gooide die met 'n pats
| |
| |
voor Jets voeten. ‘Hier!... Van Tiel kan lang wachten, eer ze me beneden ziet!’
't Gaf ineens 'n consternatie.
Verbaasd stonden de meesten op; vragend keken aller oogen naar Gusta en Jet.
‘Wat bezielt 'r?’ fluisterde Dora Roeper, verbluft over Gusta's kwaad-bleek gezicht, onder den krans van kroezend haar.
Tranen stokten in Jets keel, ze wou onverschillig praten; maar 't klonk zenuwachtig, ‘'t Sop... is eigenlijk... de de kool niet waard.’
‘Qu'est ce que c'est ici?’ Juffrouw Kemper kwam tusschen beide, raapte 't schrift op, begreep waar 't om ging.
‘Rien du tout,’ brutaalde Gusta kort.
Juffrouw Kemper, bevreesd voor 'n scène op 'n dag als vandaag, waarop ze zich voelde, oververmoeid, afgetobd van veel zorgen in haar vroeg-oud leven, liet 't er bij, wees den meisjes te gaan zitten. Ze had trouwens meer dan eens Gusta's onmógelijke driftbuien meegemaakt. Inwendig lachte ze over de opwinding om zoo'n bagatel... 't Leven zou later heel wat strengere eischen stellen en grootere offers vragen... O God, zoovele...
De les begon. Onverschillig klakten de zware atlassen open.
‘Cato Verhoeven;’ begon juffrouw Kemper op matten toon, ‘noem jij de groote en kleine Soenda-eilanden... Zònder op de kaart te kijken, as je blieft.’
Toos, blij met zoo'n makkelijke beurt, liet dreunend hooren: ‘Groote Soenda-eilanden: Java, Sumatra, Borneo en Celebes. De kleine: Bali, Lombok...’
De deur ging open; juffrouw van Tiel kwam voor de klas, gejaagd trekkend aan 't kettinkje van 'r lorgnet, verward om 'n blouse-knoopje. Haar blik zocht Gusta Hoorn.
| |
| |
Gusta deed, of 't plotseling overvallen van juffrouw van Tiel midden onder 'n les, met háár niets kon te maken hebben. Ze keek omlaag, als verdiept in den Oost-Indischen archipel.
‘Gusta Hoorn, venez avec moi.’
Gusta, haar vuist tegen 'r wang, die begon te gloeien, bleef zitten. ‘Non, je ne viens pas.’ 'n Woedende knik bevestigde het.
‘Je ne viens pas?...’ Juffrouw van Tiel's stem sloeg over van verontwaardiging. ‘Je ne viens pas?’ Quelle impertinence!’ Haar vuist klopte neer op de voorste bank. ‘Dès auyourd'hui jusqu'aux vacances vous serez chaque jour une heure en retenue. Vous comprenez?’
‘Oui...’ ‘Liever straf, dan buigen,’ lag in den klank van dat nijdig ‘oui’.
'n Gespannen verhouding drukte op de hoogste klassen heel den middag. Elk oogenblik, dat de kans vrij was, werd 't geval besproken. Er ontstonden twee partijen: één pro, één contra de schrijfster; maar de meesten namen 't toch voor haar op.
's Middags, bij 't uitgaan der klassen, stond naar gewoonte juffrouw van Tiel in de gang, door haar statige, stille tegenwoordigheid rust brengend in 't woelig gewarrel van de vrijgelaten jeugd. Jet ziende, wees ze haar in 't spreekkamertje te gaan.
'n Paar kleintjes kwamen met opgestoken vinger toegeloopen.
‘Eén oogenblik, Jet,’ en de directrice leende haar oor aan de klachten van 'n paar vriendinnetjes, die op straat ‘aldoor werden nagezeten’ door 'n ànder stel vriendinnetjes.
‘Als ze 't vandaag wéér doen, zal 'k er morgen over spreken’, beloofde juffrouw van Tiel.
| |
| |
Bemoedigd en strijdvaardig huppelde 't spannetje de stoep af, arm in arm, onder één paraplu.
‘Zeg Jet, 'k wou even zeggen’, kwam de directrice 't spreekkamertje binnen, ‘dat geval van vanmidddag moet je niet ontmoedigen’.
Jet tuurde naar den grond, alsof ze 't geel-blauw-rood patroon van 't karpet bestudeerde: ‘Ik dacht juist, we moesten 't er maar bij laten; d'r komt tòch niets van terecht. De aardigheid is er natuurlijk af na zoo'n scène’.
‘Geen denken aan.... Maar Jet, ik dacht je flinker.’
‘Denkt u, dat 'k ruzie wil?’ Jet keek mismoedigd door de kleine ruitjes van het raam, waartegen den heelen dag 'n saaie regen motterde.
‘Dat niet, maar toch, je moet voet bij stuk houden, karakter toonen, laten zien, dat je wat aandurft... En toch, aandurven alleen is niet voldoende; doorzetten ook al komen moeilijkheden, dat is de zaak. Dat moet 'n mensch heel z'n leven, dan pas kun je ferm en flink worden en toonen, dat er pit in je zit’.
Jet voelde, ze leefde er eigenlijk maar op los, ze sprong door 't leven, zorgeloos als 'n veulen door 'n zonnige wei...
‘Zelfvertrouwen mankeert bij zooveel menschen en daarom komt er zoo weinig goeds tot stand’, sprak juffrouw van Tiel; men durft niets trotseeren, men heeft niet genoeg energie.... Doch komaan, toon jij nu, dat 't bij jou nòch aan zelfvertrouwen, nòch aan energie ontbreekt. Wil je dat?’
‘... Ja juffrouw’, antwoordde Jet klein en onzeker. 't Was afschuwelijk, dat er om dat lorrige tooneelstuk ruzie moest komen...
‘Allons, dan gaan we voort met dezelfde animo, waarmee begonnen is.... Morgen ga je naar Serné, nietwaar, voor de dwergenpakjes’.
| |
| |
‘Ja... da's goed juffrouw’.
‘En je zus Jo studeert de liedjes in?’
‘Ja juffrouw; 'k geloof, dat ze om twaalf uur komt repeteeren’.
‘Uitstekend.’ Juffrouw van Tiel stak haar hand uit.
Jet drukte die slapjes.
Den volgenden dag - 'n Vrijdag - trok ze met tien discipeltjes van de eerste klas naar den ‘costumier’. Twee aan twee liepen ze in de rij; met 'n schooljuffrouwgevoel stapte Jet achter ze aan.
‘Op de kleine steentjes blijven, hoor; 'k zou geen raad weten, als jullie 'n ongeluk overkwam’, maakte ze zich bezorgd en met 'r paraplu' hield ze ze in 't gelid.
Op 't Singel, tusschen de drukte van de bloemmarkt, ontmoette ze Jan Terbrugge en Wim Wolters.
Beiden dopten, keken verbaasd naar Jet Vermeulen in deze nieuwe functie.
‘Waar gaat dàt naar toe?’ vroeg Jan in 't voorbijgaan, monsterend de kinderen, die nieuwsgierig omkeken.
Jet hield haar zakdoek, waarmee ze vanwege 'n zware verkoudheid, in 'r hand liep, tegen haar mond, om niet in lachen uit te proesten.
Ze groette terug met 'n gewild, stemmig hoofdknikje voor elk en behield haar prestige over 't jonge volkje, door niet op Jan's vraag te antwoorden.
Tegen etenstijd werd 'n teekening thuisgebracht: 'n onafzienbare rij van kinderen, magere, dikke, vlugge en stijve, en daarachter: 'n schooljuf, die met dreigend gebaar 'n gehavende paraplu' hanteerde.
‘Zóó dresseert men de jeugd,’ luidde in groote krulletters het onderschrift. 'n Loopjongen gaf 't af. Anne,
| |
| |
de tweede meid, bracht 't binnen, juist terwijl de familie aan tafel ging. ‘Jongejuffrouw Jet, voor u.’
Jet schaterde, toen ze het blauw-omstrikt rolletje had opengemaakt. Ze schoof borden, zilver en bierglas op zij, streek de teekening glad op 't witte tafellaken. ‘Je hoeft niet te vragen van wien dat is... natuurlijk werk van Wim Wolters, zoo'n plaaggeest,’ zei ze lachend,
‘Laat 's rondgaan,’ vroeg Jo over de tafel heen.
Jet gaf de teekening door aan Zus, die al had meegekeken. ‘Hier Zus, geef 's voorzichtig aan Vader; laat niet in de soep vallen hoor. Pas op, wie er vetvlekken aan maakt!’
‘Je bent er nogal op gesteld, al is 't 'n spotprent,’ gekscheerde Vader.
Maandags was de eerste repetitie. Juffrouw van Tiel had er achterheen gezeten, dat de rollen er goed in zouden zitten. Jo was eenige keeren aan 't school geweest voor 't instudeeren van het muzikaal gedeelte.
Jet zou souffleeren en met juffrouw van Tiel voor ‘de regie’ zorgen.
't Lijkt nog op niks’, was haar oordeel, toen ze thuiskwam. ‘De feeën doen als houten Klaassen; de kleintjes zingen vreeselijk ongelijk en Jenny hapert telkens. D'r zijn nog minstens acht repetitie's noodig voor de generale. Op de generale doen we 't in costuum.’
‘'k Ben er werkelijk benieuwd naar’, zei mevrouw Vermeulen.
‘'t Is wàt snoezig’, sprak enthousiast Tientje, die de rol van dwergenaanvoerder was toegekend,... ‘Zeg Jet, waarom doet Gusta Hoorn eigenlijk niet mee?’
‘Ze wou niet.’
‘Hè, wat mal.’ Tientje kon zich zooiets niet voorstellen.
|
|