Oneigenlijk gebruik
(2008)–Geert Buelens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Een heel klein beetje oorlog
| |
[pagina 162]
| |
dor Sologoeb, Valeri Brjoesov) als hun acmeïstische tegenstanders (Sergej Gorodetski, Georgi Ivanov...) halen samen met hun rijmwoordenboek ook hun sabels te voorschijn en roemen de eervolle, heilige oorlog die de langverwachte regeneratie van de Russische geest zal bewerkstelligen. ‘God tegen de aanvaller!’ roept Sologoeb (Hellman 31), waarmee hij niet als laatste zal claimen de Almachtige aan zijn zijde te weten. Voor de dichter zelf is dit een grote stap: waar de symbolisten zich veelal op de achtergrond van het wereldgebeuren ophielden en zich wentelden in de satanische decadentie van het boudoir, ontpopt hij zich in deze dramatische omstandigheden plots tot een godvrezende spreekbuis van de natie. Zijn collega Brjoesov vertolkt intussen in het gedicht ‘De Laatste Oorlog’ een stem die ook elders op het continent weerklinkt: deze oorlog betekent voor Europa het einde van een tijdperk en dus ook het begin van een nieuwe beschaving. Meer nog: de broodnodige vernieuwing kan alleen door destructie worden bereikt. (33-34) Een heel klein beetje oorlog maakt alles nieuw. Brjoesov verlaat onmiddellijk zijn ivoren toren en vertrekt als oorlogsjournalist naar Polen, klaar om de omwenteling van de wereldgeschiedenis op de eerste rij mee te maken. (40-49) Ook de jongste generatie dichters laat zich inmiddels niet onbetuigd. De futurist Vladimir Majakovski schrijft op 2 augustus het gedicht ‘De oorlog is verklaard’ waarin hij de oorlogszuchtige retoriek van de kranten naadloos vervlecht met zijn eigen opgefokte enthousiasme en de concrete blijken van strijdvaardigheid bij de bevolking. (Majakovski 29) Hij werpt ook zijn andere artistieke talent in de strijd; samen met andere avant-gardekunstenaars als Kazimir Malevitsj en David Boerljoek maakt Majakovksi anti-Duitse spotprenten, die de dichter in rijmende coupletten van bijtende onderschriften voorziet. (Cork 51, 54; Jahn 14, 16-17) Wanneer op 4 augustus Duitsland het neutrale België binnenvalt en het zich bij de verovering van die kleine lap grond te buiten gaat aan ongekende wreedheden en oorlogsmisdaden, groeit brave little Belgium uit tot het kernpunt van de geallieerde propaganda. Ook vooraanstaande kunstenaars zetten zich in. Zo componeert Claude Debussy een ‘Berceuse Héroïque’ waarin hij enkele maten uit de Brabançonne verwerkt. De compositie wordt, samen met gedichten en andere steunbetuigingen van onder anderen Winston Churchill, Thomas Hardy, Henri Bergson, Edith Wharton en Louis Couperus, opgenomen in het door The Daily Telegraph rond Kerstmis 1914 uitgegeven hulde- en steunboek King Albert's Book. (145-147) Ook in het verre Rusland bevindt België zich plots in het middelpunt van de politieke en artistieke belangstelling. Opnieuw laat Sologoeb als eerste van zich horen. In zijn gedicht ‘De Belg’ laat hij een denkbeeldige ivoorhandelaar in Congo aan het woord die zich - onbedoeld en pijnlijk ironisch in | |
[pagina 163]
| |
deze koloniale context - streng uitspreekt tegen het misprijzen dat de Duitsers de Belgische soevereiniteit hadden betoond. (Hellman 63-64) Enkele dagen later springt ook Valeri Brjoesov wat onhandig op de Belgische propagandakar. In ‘Aan de Vlamingen’ zegt hij - nota bene naar aanleiding van de val van Luik - het hele Belgische volk zijn steun toe. (64) Een bewijs van de gigantische afstand tussen de beide landen, zou je denken. Tegelijk suggereert dit gedicht ook het tegendeel, want Brjoesovs vergissing had alles te maken met zijn bijzondere liefde voor zijn ‘Meester’, de Franstalige Vlaming Emile Verhaeren, die hij naar het Russisch had vertaald en die hij in dit huldegedicht vermeldt. (64) In die voorliefde voor Verhaeren stond Brjoesov overigens bepaald niet alleen. De dichter van Les Villes tentaculaires (1895) behoorde voor de Russische intelligentsia tot de voornaamste Europese auteurs van die tijd. De grote symbolist Aleksandr Blok noemde hem de Dante van de moderne tijd. (Blankoff 168) Dat maakte de positie van Verhaeren bij het begin van de oorlog op veelzeggende wijze complex: aan de ene kant werd hij internationaal beschouwd als symbool en zegsman van het Vertrapte België, tegelijk was hij voor veel intellectuelen ook de profeet van de Nieuwe Tijd - een van zompig decadentisme en pessimisme warse tijd die door de oorlog, zo hoopten velen in die kringen, nu echt wel snel zou komen. Voor de Russen was Verhaeren van extra belang. Zijn vaak extatische gedichten over de industrialisering van het achterlijke Vlaanderen schotelden hun een toekomstbeeld voor waaraan het land, bezig met een hinkstapsprong van feodaliteit naar moderniteit, grote nood had. Dat was ook de boodschap geweest toen Verhaeren in de herfst van 1913 Rusland bezocht: de droom die uit zijn werk spreekt, zo benadrukte de criticus Toegengold in de hommage die hij reciteerde in Moskou, ‘streeft naar de synthese van stad en land, al zijn dat vandaag nog vijanden. Hij voorziet de dageraad van een volledig nieuwe en harmonieuze cultuur.’ (in Blankfoff 171) De Russische schrijvers én progressieve arbeiders- en studentenbewegingen ontvingen Verhaeren als een vorst. (172-4) In Sint-Petersburg werd zijn komst in schrijverskringen groots gevierd, met een diner en voordracht waarbij, zoals ze vermeldt in haar memoires, zijn grote fan Anna Achmatova haar eerste openbare optreden gaf. (Achmatova 74-75) Verhaeren was zo bekend in Rusland dat hij, zeker door schrijvers, metonymisch met België gelijkgesteld kon worden. Dat gebeurde dus in het gedicht van zijn discipel Brjoesov, maar ook in het opmerkelijke toneelstuk Koning, wet, vrijheid van Leonid Andrejev, een van de beroemdste Russische toneelschrijvers van zijn tijd. Andrejev was helemaal ondersteboven van de Duitse inval en het dappere verweer van de kleine Belgen. Hij schreef er hartstochtelijke krantenstukken over en een toneelstuk dat al in oktober 1914 | |
[pagina 164]
| |
in première ging in Moskou en ook al snel werd verfilmd. (Jahn 127-128) Het mocht zich ook verheugen in een Engelse, Franse, Italiaanse en Nederlandse vertaling (De smarten van België, 1918). Als The Sorrows of Belgium - nagenoeg identiek aan de titel The Sorrow of Belgium die in 1990 wordt gebruikt voor de Engelse vertaling van Claus' Het verdriet van België - wordt het in 1915 in New York uitgegeven en ook opgevoerd, waardoor het een rol kon spelen in de geallieerde propaganda in Amerika. De hoofdfiguur, schrijver Emil Grelieu, is gebaseerd op Verhaeren. (Detrez 209-215)Ga naar eind1 Als pacifist en intellectueel komt hij na de Duitse inval voor een dilemma te staan: ‘Ik heb altijd gedacht, ik ben altijd overtuigd geweest dat woorden tot mijn dienst stonden, dat ik onze taal meester was, maar hier sta ik voor dit monsterachtige, onverklaarbare’. (Andrejev 28) Hij kan de toestand niet met woorden verklaren en nog minder veranderen en dus besluit hij samen met een van zijn zoons in dienst te gaan. Angst boezemt het hem niet in, het mogelijke gevaar raakt hem niet - voor een dichter gelden andere wetten en geplogenheden: ‘Het leven van den dichter behoort hem niet toe. [...] Ik ben steeds ver weg, niet hier - ik ben altijd waar ik niet ben. Je waant me onder de levenden, terwijl ik dood ben; je vreest me eens dood te zullen vinden, stom, koud, gedoemd tot de vergankelijkheid, terwijl ik leef en luid zing uit mijn graf. [...] Dood, ben ik levend.’ (39) Als dichter staat hij blijkbaar boven categorieën als dood en leven. Die bovenmenselijke kwaliteiten worden de schrijver ook door anderen toegeschreven. Nadat hij in een gevecht gewond raakt, krijgt hij aan zijn ziekbed bezoek van Belgische prominenten, onder wie een als graaf vermomde koning Albert. Ook die heldhaftige legerleider kent blijkbaar zijn plaats in dit gezelschap: ‘Mijn waarde en geëerde Meester! Wij zouden zelfs op geen seconde van uw rust beslag hebben durven leggen, ware het niet dat... dat het bewustzijn uw volk te dienen, nieuwe kracht aan uw heldenziel zal kunnen schenken!’ (80) Als het ultieme orakel wordt de schrijver door zijn vorst geraadpleegd om te voorkomen dat de strategische beslissing die wordt overwogen - het tegenhouden van de vijand door het doorbreken van de dijken - de verkeerde zou zijn: ‘Wij zijn het lichaam, wij zijn de handen, wij zijn het hoofd - maar gij, Grelieu, gij zijt het geweten van ons volk. [...] Mijn vriend, wij zijn tot wanhoop gedreven, wij hebben geen België meer, het wordt vertrapt door onze vijanden, maar in uw binnenste, Emil Grelieu, klopt het hart van heel België - en uw antwoord zal het antwoord zijn van ons geteisterd, in bloed gedrenkt, rampzalig land!’ (80) Grelieu/Verhaeren incarneert hier dus niet alleen de volksziel en de ultieme wijsheid, zijn positie maakt meteen ook duidelijk welke rol Andrejev voor de schrijver in oorlogstijd zag weggelegd. Zelf probeerde de Russische schrijver zich ook tot het geweten van zijn land te ont- | |
[pagina 165]
| |
poppen, onder meer door zich in november 1914 als eerste auteur expliciet uit te spreken tegen het antisemitisme in Rusland. Alleen door zich te ontdoen van dit soort achterlijk bijgeloof kon Rusland enig zelfrespect verwerven en een waardig Europees land worden. (Hellman 81) Andrejev wordt ook gevraagd bij te dragen aan het vermelde King Albert's Book. Zijn bijdrage arriveert echter te laat en wordt uiteindelijk gepubliceerd in de Russische editie Kniga korolia Alberta, waarin een uitgebreide Russische selectie verschijnt (349), naast de stukjes van Dmitri Merezjovski en Aleksandr Koeprin die ook in de originele Engelse en Nederlandstalige versie waren opgenomen. (66) Ook de bekendste Russische symbolist, Aleksandr Blok, laat zich verleiden tot een pro-Belgisch vers, hoewel hij zich op andere momenten neerbuigend had uitgelaten over het ‘speelgoedlandje’. (66) In een aparte België-bijlage van de krant Den' publiceert hij eind oktober - kort na de capitulatie van de havenstad - het gedicht ‘Antwerpen’. In 1911 was hij daar zelf op bezoek geweest en de verzen die hij er nu over schrijft, vertonen een opmerkelijke overeenkomst met zijn reisnotities van toen: de vergelijking van de Schelde met de Neva, de bedrijvigheid in de haven, zijn geliefde Quentin Matsys in het museum... mooie beelden die in de Antwerpse herfst van 1914 en in Bloks gedicht omineus doorbroken worden door een in het laatste vers opduikend vliegtuig - een alles verstorende storm is op komst. (65) In de genoemde bijlage doet Sologoeb intussen een poging ‘Troost voor België’ te voorzien, terwijl hij zich tegelijkertijd een vertrouwensvol patriot betoont. In dit gedicht beroept hij zich op een Franse helderziende die een Russische overwinning in Berlijn voorspelde voor 1915. (67) Elders in deze krant stelt Dmitri Merezjovski België in een gedicht voor als het moderne Heilige Land, een land dat als Christus op het kruis wordt genageld omwille van de zonden van de wereld. (67) Russisch patriottisme, solidariteit met België en een diep-christelijke vorm van cultuurkritiek gaan in deze verzen veelal hand in hand. Zo geliefd blijkt België als thema dat de scherpzinnige pacifiste Zinaida Hippius haar collega-dichters in een gedicht oproept niet langer het droeve lot van dat kleine land te exploiteren. Alleen stilte getuigt volgens haar van een respectvolle omgang met de horror. (62) De futuristen geven alvast geen gehoor aan haar oproep. Majakovski (die zelf de Belgische koning Albert vermeldt in zijn gedicht ‘De ruggegraatsfluit’, Majakovski 199) zet zelfs verzen over België in een literaire polemiek in, wanneer hij zijn rivaal Igor Severjánin de maat neemt. In een gedicht over ‘het verzengde België, het lijdende Oostende’ (Majakovski 636) dat hij vaak, begeleid door muziek, in een bekend Petrograds cabaret voordraagt maar ook op officiële concerten, verlaagt Severjánin zich tot gelamenteer over oesters (‘O, stad van de vermaarde | |
[pagina 166]
| |
oesters’). Volgens Majakovski getuigt dit, gezien de ontberingen van België, van slechte smaak. (Majakovski 636) Een minderheidsstandpunt, voorzeker, want in de vele patriottische concerten die worden gegeven staat - wanneer het thema ‘België’ is - het gedicht van Severjánin centraal. Het gedicht kent overigens ook zijn première op zo'n matinee, op 19 oktober 1914. Niet minder dan tien liederen en gedichten staan die middag in het teken van het heroïsche en mooie België. (Jahn 117) Severjánins kitschvers - waarin naast, alweer, Verhaeren en Maeterlinck overigens toch ook wel het platbranden van Leuven wordt vermeld - geeft al aan dat België niet alleen als propagandamiddel maar ook omwille van escapistische redenen in de smaak valt bij de Russen. Ook in het circus groeit het uit tot een geliefd thema. Het Moskouse Nikitin Circus boekt grote successen met de pantomime ‘De Grote Oorlog van 1914 ter land, ter zee en in de lucht: de overstroming van België’, waarbij een luchtgevecht tussen een vliegtuig en een zeppelin wordt geënsceneerd en de ring - naar analogie met de Belgische heldendaad aan de IJzervlakte - onder water wordt gezet. (Jahn 88) Ook het theater en de film in Rusland variëren op het Belgische thema, waarbij vooraanstaande dramaturgen en beginnende animatiefilmers dankbaar gebruikmaken van de verhalen over Duitse wreedheden om het horrorgenre verder te ontwikkelen. En ook in de kuplety - de buitengewoon populaire komische versjes die werden voorgedragen in kleine theaters, tuinen, bioscopen en circussen - is België een dankbaar onderwerp. (110-111) Steeds opnieuw wordt het vergeleken met Polen, het Slavische zusterland dat voor al het te doorstane leed beloond zal worden met vrijheid en voorspoed. Deze odes, hommages en spektakels zijn uiteraard vaak paternalistische schouderklopjes van een grootmacht, maar tegelijk ook blijken van een bijzondere verbondenheid. ‘Voor de Groote Oorlog, toen Europa nog bestond...’, schreef Benno Barnard in een van die nostalgische burgerboutades waarin hij zo kan excelleren. (29) Als je kijkt naar de vanzelfsprekende culturele contacten tussen Franse, Belgische, Duitse, Italiaanse én Russische kunstenaars voor de Eerste Wereldoorlog kun je hem alleen maar gelijk geven. Vandaag kan cska Moskou nog wel de uefa-cup winnen, maar wordt gesuggereerd dat Rusland in Europalia niets te zoeken heeft. Wordt het als ondenkbaar voorgesteld dat Rusland bij de Europese Unie zou komen. Voor die noodlottige zomer van 1914 en de Revolutie van 1917 hoorde Rusland er echter bij, als een weliswaar vreemde oom, met aparte religieuze gewoonten en een onleesbaar schrift, maar toch: een deel van Europa, die cultuur die op nooit geziene wijze zichzelf aan flarden geschoten heeft. |
|