25 jaar boekhandel De Tribune(2003)–Frans Budé, Hans van de Waarsenburg– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Fragment Kreek Daey Ouwens Ze draagt geen hoed, geen kousen. Laarzen, bij de enkels gescheurd, het werkshirt van een man, zo abnormaal oud dat het bijna wit is, een rode boerenzakdoek, vastgeknoopt rond haar hoofd. Haar rechteroog is dicht- geplakt. Met het andere oog kijkt ze recht in de camera. Een houten kar met daarop een smalle kist. Twee kransen. Nog voordat ik weet waarom krijg ik het koud, en dan hoor ik haar praten. Ze vertelt dat ze zo- juist ‘oompje’, haar geestelijke raadsman, heeft toevertrouwd dat ze niets liever zou doen dan de grond voor de kerk kussen, maar dat niet durft, uit angst dat de dorpelingen haar ervan zullen verdenken dat ze een wit voetje wil halen. Ze is op weg naar het kerk- hof. In de kist ligt haar man. Eerder in de oorlog heeft ze twee dochters verloren. Het is zo donker geworden dat ik licht zou moeten maken, maar ik krijg het niet voor elkaar om op te staan. Terwijl de vrouw al lang heeft plaatsgemaakt voor een jonge nieuwslezer blijf ik kijken, niet in staat tot iets anders. Ik stel me voor hoe haar stijve knieën tegen de koude grond stoten. Ik volg haar doelloze tocht terug naar huis. De kist is onder de grond gezet, en als ik een kind was zou ik nu naar buiten gaan om te spelen. [pagina 33] [p. 33] Ik wil eigenlijk helemaal niet schrijven. Ik zou me willen verliezen in fijnzinnige waarnemingen, maar ik heb haar nu eenmaal gezien, en nu bijt ze zich in me vast, een Bosnische oude vrouw, ze dwingt me te luisteren naar haar gedachten die mijn ge- dachten zijn, en voordat ze uiteenspat als een zeepbel moet ik me haar toeëigenen, moet ik gaan snuffelen in het leven van een weerloze boerin, haar tentoonstellen aan mensen die de arrogantie hebben te denken daar iets van te kunnen begrijpen, en dat alles in naam van mijn zogenaamde oprechtheid. Ik moet me haar pijn toeëigenen, haar ver- lies, en ik vervloek mezelf omdat ik nu al weet hoe ik over haar zal schrijven. Ik heb geleerd dat ik de maan niet gewoon aan de hemel moet laten staan, maar me moet afvragen of ze met haar rug of met haar ge- zicht naar de aarde staat toegekeerd. Ik heb geleerd dat ik de grote dingen klein moet maken, en, verdomme, niet opdat ze zullen slijten, maar uit pure ijdelheid. Desondanks, vogels, die je blij maken als ze gaan zingen. Een nacht vol gouden sterren. Een bos dat beweegt. Een berg die groeit, Een huis en een deur en nog een deur, het haalt niets uit, er is niets aan te doen, ik schrijf, en ik wil een mooi ver- haal schrijven, en ik dank de boerenvrouw die er op het juiste moment is met het juiste leed en die zelf een gedicht is waar geen mens aan kan tippen. Vorige Volgende