stond tussen het portiek en de overvalwagen, zijn duimen om zijn koppelriem.
‘Wat moet dat? Waarom ligt u hier? Dronken?’
Vogel slikte opnieuw, rekte zijn schouders naar achteren, draaide zijn hals. De plank drukte zich in zijn nekwervels. Hij haalde diep adem, keek op. Een rimpelig, bol gezicht. Twee met grijs doorschoten, vragend opgetrokken wenkbrauwen.
‘Dronken? Welnee!’
Zijn vingers glipten langs de gladde, koude muur. Een hand kietelde in zijn oksel, zijn knieën kraakten, hij stond overeind.
‘Dit is toch geen plek om te gaan liggen slapen? Waarom gaat u niet rustig naar huis?’
Vogel knikte. De auto glom dof in het grauwe licht. Nagels trommelden ongeduldig over de koppelriem. Zijn vuist schoof in zijn broekzak. Hij knikte opnieuw.
‘Dat is misschien niet zo'n gek idee.’
Hij streek over zijn verfomfaaide mouwen, zijn gekreukte broek, trok zijn das recht, veegde door zijn haar. De plooiwangen waren verder naar achteren geweken. Vogel viste zijn sigaretten uit zijn zak, stak het pakje aarzelend naar voren. Lucht vulde zijn longen.
‘Een sigaret misschien?’
De pet bewoog schuddend heen en weer. Het schrale gezicht bleef strak en misprijzend kijken.