| |
| |
| |
Drie
Straten. Straten. Huizen. Huizen. Af en toe een auto. Een fietser. Een paartje, de armen rond eikaars middel. Nog een man met een hond. In de verte rinkelden trams, loeide soms een sirene. Vogel sjokte gebogen voort, zijn linkerpols tegen zijn rug. Bomen doemden op, een vogel schreeuwde. Hij stapte over het lage hekje, zonk neer op de bank, bukte zich steunend en knoopte zijn veters los. Zijn tenen drukten zijn schoen uit, zijn andere schoen. Zijn vingernagels krasten langs zijn hielen, hij legde zijn sokken naast zich neer, stak ze dan in zijn zak, stond weer op en liep langzaam door het koele, vochtige gras. Eenden, de kop diep in de veren, sliepen bij de vijverrand. Een steentje prikte in zijn voetzool, hij tilde zijn been met een ruk op, maaide met zijn armen om zijn evenwicht te bewaren, zette zijn voet weer neer. Water sloot zich om zijn gekromde tenen, gleed over
| |
| |
zijn wreef, likte aan zijn enkel. Hij schopte de druppels weg, liet voorzichtig zijn andere voet voorwaarts zakken. Lichten trilden door de bomen, het water glansde antracietzwart. Vogel liep terug naar de bank, trok zijn rechterbeen op, pakte zijn zakdoek, veegde zijn voeten een voor een af, nu en dan even raspend kreunend. De zakdoek was een vochtige prop in zijn hand, hij vouwde hem dubbel, nog eens dubbel, nog eens dubbel, plette hem ineen en schoof hem in de zijzak van zijn jasje. Zijn sokken weer aan. Zijn schoenen. De bladeren ritselden. Er plonsde iets in het water. Zijn neusgaten zogen lucht naar binnen, hij zuchtte, rekte zijn armen, zijn brandende rug, zijn kuitspieren. Zijn hakken schuurden over de aarde, klikten weer op de tegels.
De straten werden nauwer. De geur van de rivier woei op hem aan. Brommers gierden achter de puntige pakhuisgevels. Een gedaante maakte zich uit de schaduwen los. Een sigaret gloeide halverwege het smalle trottoir. Een jongen, klein, zwart vierkant hoofd boven een donkere trui, stak zijn arm uit, hield Vogel tegen. Een kin drukte van achteren tegen zijn schouder, twee handen klemden zich om zijn polsen.
‘Niet zo haastig! De avond begint pas.’
Een knie porde in zijn rug, een hand sloot zich over zijn mond. Een deur knarste verder open, viel achter hem dicht. Een kale, schemerige gang. Jazz- | |
| |
muziek. De hand gleed van zijn mond, een vuist duwde tussen zijn schouderbladen.
‘Wat heeft dit godverdomme...’
‘Sst! Niet vloeken aan de vooravond van de dag des Heren. Gewoon lopen. Eerst het ene been neerzetten, dan het andere.’
De vuist porde ongeduldig. Zijn arm kraakte in zijn kom. Het was alsof zijn rug doormidden brak. Hij rukte en wrong, een hand sleurde hem mee aan zijn elleboog. Zijn zolen knersten over de plavuizen, een schoenpunt schopte in zijn knieholten.
Vogel kreunde, knipperde tegen het licht. De deur viel in het slot, er piepte een sleutel. Hij stond in een hoog, hol vertrek. Op het divanbed lag een blond meisje, haar benen opgetrokken, haar dijen, in vlakgomgroen gehaakte kousen, half bloot, haar hoofd dwars op haar hand geleund, dat hem keurendonderzoekend aanstaarde. Felle, schichtige sopraansaxklanken. Gokapparaten aan de vuilwitte gepleisterde muren. Een halfvolle krat bier. Tegen de zijwand een grote speelautomaat. De handen lieten hem los.
‘Een pilsje voor de schrik?’
Vogel wreef over zijn polsen, keek om naar de gesloten deur, draaide zijn hoofd langzaam terug. De korte, gespierde jongen met het borstelige zwarte haar schokte zijn duim in de richting van het divanbed. De andere jongen, zwaargebouwd, pafferig,
| |
| |
twee grijze kraaloogjes achter dikke, half-samengeknepen oogleden, leunde tegen de muur, zijn arm op een van de gokkasten. Het meisje sprong overeind en viste een fles uit de krat. Vogel slikte, streek over zijn voorhoofd.
‘Mag ik misschien vragen wat dit allemaal te betekenen heeft?’
‘Natuurlijk.’ De donkere jongen knikte begrijpend. ‘Zelfs als je het niet had gevraagd, zouden we het je hebben uitgelegd. Maar ze vragen het altijd, allemaal. Meteen, net als jij. Hier.’ Hij pakte de geopende pul van het meisje aan en stak hem Vogel toe. ‘Glazen hebben we niet. Doe maar net of je kastelein bent.’
Vogel zette de hals aan zijn mond, nam een lange slok, veegde zenuwachtig zijn mond af.
‘Wij zeggen altijd eerst proost,’ sprak de jongen. ‘Maar goed.’ Hij trok een sigaret uit een pakje, liet hem even tussen zijn lippen bengelen, nam hem weer tussen duim en wijsvinger. ‘Kijk, het zit zo. Wij vervelen ons wel eens een beetje. Niet zo erg vaak, maar soms. Daar hebben we, al weer een tijd terug, iets op bedacht.’ Hij knipte zijn aansteker aan, hield de punt van de sigaret in het vlammetje, stak hem in zijn mond en zoog met getuite lippen het vuur aan. ‘Een spelletje.’ Hij draaide zich half om. ‘Geef mij ook nog een pilsje, Rita.’
Vogel wachtte tot het meisje de dop van de pul
| |
| |
had gewipt, zijn rechterhand in zijn broekzak, om de greep van het pistool. Hij hief de fles weer op.
‘Proost.’
‘Proost. Al hoeft het nu eigenlijk niet meer.’
De jongen tilde de fles boven zijn schuin opgeheven hoofd, opende zijn mond en liet een straal bier in zijn keelgat verdwijnen.
‘Een spelletje, zoals ik al zei. We pikken iemand op van de straat, zoals jou, vanavond, en brengen hem hier. Als je even links van je wilt kijken zie je daar een fraaie Bally Beach-kast staan. Oud, misschien, maar dit oudje doet het in elk geval nog best.’
Vogels hoofd draaide mee met de hals van de bierpul. Cijfers, woorden. Een onhandig getekend strandtafereeltje: meisjes in badpak in aanvallig bedoelde houdingen, een bootje, het zilvergrijze torso van een beginnende body-builder. Een slecht vermomd geheim agent die op een papier tuurde. Select now. Extra balls. Meer cijfers. De jongen keek hem met één opgetrokken wenkbrauw aan.
‘Je kent dit soort kasten?’
‘Ik heb er wel eens op gespeeld.’
‘Mooi. Dat bespaart mij een hoop uitleg.’ Hij nam weer een teug bier, de hals ditmaal in zijn mond. ‘Je weet dus waarom het gaat: zoveel mogelijk verlichte cijfers op één rij te krijgen, horizontaal, verticaal, diagonaal, dat doet er niet toe.’ Hij trok aan zijn sigaret, liet de rook langs de haartjes in zijn
| |
| |
neusgaten uit zijn longen waaieren. ‘Jij krijgt van ons drie muntjes. De bedoeling is dat je vier cijfers op een rij krijgt. Niet eenvoudig, maar ook niet ondoenlijk. Als je erin slaagt, krijg je nog een pilsje en mag je weer vertrekken.’
Vogels lippen likten over elkaar.
‘En als ik er niet in slaag?’
De jongen keek hem aan. Zijn fijne ronde lippen krulden zich tot een glimlach.
‘Als je er niet in slaagt, en die kans zit er natuurlijk matig dik in, slaan Berend, Rita en ik je een beetje in elkaar. Je zult er niet van doodgaan, maar bepaald plezierig zal het ook niet wezen. Voor jou niet, tenminste.’
Vogel keek om zich heen. De twee ramen waren met blinden gebarricadeerd. De dikke jongen leunde nog steeds onbeweeglijk met zijn arm op de gokkast. Hij grijnsde Vogel toe. Het meisje lag op haar buik, haar hoofd, tussen haar handen, aandachtig naar voren gestoken.
‘Nu weet je dus wat de bedoeling is.’ De jongen tikte de as van zijn sigaret. ‘O ja, je zou natuurlijk kunnen weigeren. In dat geval word je geacht te hebben verloren, met alle onmiddellijke gevolgen van dien. We zouden dan trouwens ook wel eens echt boos kunnen worden. Ik lijk niet zo sterk, maar ik heb jaren gejudood. Berend bokst nog altijd. Zet nog eens een muziekje op, Rita. En dan moesten we
| |
| |
maar beginnen, vind ik. Als je bier tenminste op is.’ Hij keek naar de trillende pul in Vogels hand. ‘Een beetje doordrinken graag.’
Vogel opende zijn mond, klapte hem dan weer dicht. Hij bracht de pul omhoog, nam een slok. Zijn tanden tikten over de bruine hals. Dunne vingers reikten naar een pick-up-arm, felle kopermuziek knetterde door de kamer. Een rauwe trombone zigzagde om een staccato melodie heen. Vogel hief schuin zijn hoofd op.
‘Luis Russell. Call of the freaks.’
De jongen lachte even half-spottend en draaide zich om naar het languit liggende meisje, dat haar hoofd nog verder had laten zinken, tot op haar over elkaar gevouwen handen.
‘Meneer is een kenner, hoor je wel, Rita? Maar dat zal toch niet mogen verhinderen dat meneer straks wellicht stevig in elkaar getimmerd wordt. Het is trouwens niet Call of the freaks maar Doctor blues.’ Hij draaide zich weer naar Vogel. ‘Meneer blijkt maar een halve kenner te zijn. En hoe zit het? Heb je je bier nog niet op? Geef die fles anders maar weer aan mij. Vooruit, Rita, de muntjes!’
Het meisje gleed van het bed en trok een wankel ladenkastje open. Vogel staarde naar haar rechte groene dijen. Hij zette de pul aan zijn mond, klokte de rest van het bier naar binnen, veegde met zijn nog vochtige zakdoek over zijn lippen. De dikke
| |
| |
jongen was naderbij gekomen. Zijn heup drukte tegen Vogels rug.
‘Alsjeblieft.’
De korte donkere jongen pakte drie penningen van het meisje aan en overhandigde ze aan Vogel.
‘Het spel kan beginnen. Nog één goeie raad: niet al te veel sjorren aan de kast, anders springt hij op tilt. Afijn, je moet zelf maar zien ook.’
Vogel stapte, de drie penningen in zijn hand, naar de grote speelautomaat. Blinkende metalen gaatjes. Spots 2-5-8 if hit when lit. Surf-rijdsters met gladde, bleek glimmende benen en dijen. Een schuimende branding. A 6586. Witte cijfers van één tot vijfentwintig. Hij draaide zich half om.
‘Is het goed als ik een sigaret opsteek?’
‘Je doet maar. Als je maar opschiet nu.’
Vogel viste het pakje uit zijn zak, knipte zijn aansteker aan.
‘Ik mag de kast toch zeker wel even goed bekijken?’
Een ongeduldig gegrom. Vogel keek. Center card corners score 200. Select before shooting the 4th ball. Bolle, blauwe, groene en grijze borsten. Een rood-witte parasol. Select now.
Vogel drukte een muntje in de gleuf. De bal sprong omhoog. Hij trok de veer in, wachtte even, liet de knop los. De bal schoot door de diepe houten gleuf, lichtjes fonkelden en knetterden, flitsten aan,
| |
| |
uit, aan. De bal huppelde, tikte, de branding over, langs de billen van een surf-rijdster, klikte in gaatje twintig. Het cijfer boven de kast gloeide aan.
Vogel drukte de tweede bal naar boven. Trok. Wachtte. Liet de knop schieten. Het meisje keek de bal gefascineerd na, haar handen onder de opgelubberde rand van haar truitje. Ze had bijna geen borsten, zag Vogel. Weer ratelden de lichtjes, vonkten, sprongen, zigzagden. Achter zijn schouder haalde iemand hijgend adem. Klik. Klik. Kliktiktik. In de achttien.
‘Niet zo best,’ sprak een stem. ‘Maar daarom nog niet getreurd. Zolang er leven is, is er hoop. Wie niet waagt, die niet wint. Honden en Chinezen gelieven aan de achterdeur te bellen.’
De derde bal. Vogel trok aan zijn sigaret. Rook brandde in zijn ogen. Vingers drukten even in zijn schouder, hij schokte met zijn rug. Rikkeklikketiktikklik. Negen. Een voet schraapte over de vloer. Adem blies langs zijn oor. De lichtjes sproeiden en spetterden. De bal hing boven de veertien. Hij wrikte aan de kast, stampte met zijn hiel. Drieëntwintig.
‘Het gaat maar tamelijk bedonderd, makker. Hoewel, als je nu de twaalf en de eenentwintig kan krijgen. Maar ik zie het nog niet zo. Het oude geluk is wat uit de vingers gevloden, lijkt me. Toch maar dapper vol blijven houden. Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd.’ De adem streek warm
| |
| |
langs zijn wang.
Vogels tanden knersten over elkaar. Hij kneep zijn ogen dicht, sloeg ze weer open. Cijfers, kleuren, letters, figuurtjes, dwarrelden door elkaar heen. Hij leunde over de kast. Vingers trokken aan zijn elleboog.
‘Meneer is toch niet onpasselijk van dat ene pilsje, hoop ik? Of raakt meneer misschien een tikje nerveus? Even een stoel voor meneer, Rita. Als meneer soms kotsen moet, dan vegen we het spul wél met zijn jasje op. Hij zij dus gewaarschuwd. Komaan, vijfde bal. En select! Dat ben je bij de vierde ook vergeten.’
Vogel richtte zich op, beide handen om de zijkanten van de kast. Hij greep zijn zakdoek, bette zijn voorhoofd. De lucht piepte hortend door zijn bronchiën. Hij stopte de zakdoek in zijn broekzak, rukte zijn hand weer omhoog. Zijn linkerarm veegde de donkere jongen naar achteren, hij schoot om de kast heen, drukte zijn schouders tegen de muur, het pistool in zijn vuist.
‘Nu is het welletjes geweest. Handen omhoog alle drie.’ Zijn tanden klapperden, zijn ellebogen schokten tegen zijn lenden.
Het meisje was een paar passen teruggedeinsd. Ze wiegde op de ballen van haar voeten, ineengedrongen, haar hoofd stram naar achteren gestrekt, haar handen tot vuisten gebald voor haar platte buik.
| |
| |
De pafferige jongen leunde met zijn linkerarm op de kast, zijn rechterhand schoof uit zijn zak, zijn stompe vingers om een ploertendoder. Zweetdruppeltjes parelden op zijn bultige slapen. De donkere jongen, zijn tanden in zijn bovenlip geklemd, perste zijn rechterzool tegen de grond, bracht zijn linkerbeen sluipend naar voren.
‘Een aardige joke. Maar wij zijn niet bang voor zo'n alarmpistooltje!’
‘Blijf staan of ik schiet!’
De linkerzool zette zich krakend af, het rechterbeen zwaaide langzaam naar voren. Vogel haalde de trekker over. De kogel siste langs het wild-wegduikende borstelige hoofd. De kamer leek uit elkaar te knallen. Kalkbrokken spatten omlaag. Een blauwgrijze walm begon traagkringelend over de gokkast te drijven. Het meisje hikte. Vier nagels drukten zich in een knokige, om een ploertendoder geklemde hand. Een zure lucht drong in Vogels neusgaten, hij kokhalsde, wankelde even, dan vond zijn rug weer steun tegen de muur. Hij grijnsde, een raspend gelach borrelde op uit zijn keel.
‘Dit keer was het nog net naast het mooie vierkante hoofdje. De volgende keer wordt het er dwars doorheen.’ Hij keek triomfantelijk rond, zijn vinger om de trekker. De jongen stond nu ook roerloos achter de gokkast. Grijze damp wolkte over zijn trillende haar. Vogel grijnsde opnieuw, draaide de
| |
| |
loop van het pistool naar het meisje.
‘En jij, til je rok op!’
Vingers plooiden zich om de zoom, bewogen zich omhoog, knieën maakten een kniks, een hoofd gleed schuin naar achteren. Vogel zag twee smalle banen blanke huid, het begin van een zwarte slip.
‘Moet ik mijn broek ook nog uittrekken soms?’
Vogel liet zijn hand met het pistool slap naast zijn lichaam neervallen, keerde zich dan met een verschrikte ruk naar de beide jongens achter het gokapparaat. De blonde staarde hem grimmig aan, de donkere had zijn kleine rode lippen ironisch samengeknepen. Vogel hief het pistool weer op, boerde, schudde zijn hoofd, zijn mond een scheve grimas.
‘Het spijt me. Neem me niet kwalijk. Wie heeft de sleutel? Jij?’
De donkere jongen knikte. Het meisje had haar rok weer laten zakken. Ze staarde Vogel ondoorgrondelijk aan.
‘Jullie dan in die hoek daarginds.’ Hij gebaarde met het wapen naar het meisje en de pafferige jongen. ‘Zo ja. Handen in de nek nu en netjes stil blijven staan.’ Hij draaide zich half om, liep naar voren. ‘En jij brengt mij op straat. En denk erom: geen flauwekul.’
De jongen viste de sleutel uit zijn zak, liep rustig naar de deur. Vogel volgde hem, licht voorover- | |
| |
gebogen, zijn ene voet half-slingerend voor de andere zettend, zijn vinger om de trekker, één schuin oog op de dikke jongen en het meisje gericht. De deur zwaaide open. Vogel porde het pistool naar voren.
‘Doorlopen tot halverwege de gang. Daar blijven staan.’
Zijn hak smakte de deur achter hem dicht. Hij liep snel, zwaar ademend door, het zweet uit zijn wenkbrauwen wissend. Kalme, sloffende passen.
De jongen stond bij de buitendeur. Vogel loerde even over zijn schouder, wendde zijn hoofd met een ruk terug. De nagel van zijn duim sneed in zijn middelvinger.
‘Openmaken. En bij de trottoirrand gaan staan.’
De korte, gedrongen gestalte tekende zich wazig af in de grauwe rechthoek. Leer tikte over steen. Vogel stond met drie, vier passen buiten, zwenkte naar rechts, drukte zich tegen de muur.
‘En nu weer naar binnen.’
Het pistool gelastte, draaide mee. Een dunne vinger tikte even tegen een schuin omlaag nijgende slaap. De deur viel in het slot. Vogels elleboog schokte tegen de kille baksteen. Hij boerde, kokhalsde, duwde zijn vuist in zijn maag en zette het op een rennen.
|
|