| |
| |
| |
Drie
Een wijnrode, goud-gegalonneerde portier hield de deur voor hem open. Vogels zolen zakten weg in dikke, dichte wol. Kelners in korte, wijnrode jasjes. Een kwetterend gegons van half-gedempte stemmen. Hij keek in het rond. Vrouwen. Vrouwen. Goed gekapt, goed gekleed. Slanke, bijna slanke, net-nietdikke. Hoofden over tafeltjes naar elkaar toegebogen. Kauwende tanden en lippen. Omhoog kringelende rook. Een enkele man, welgedaan en zacht glimmend. Een jongen, donker, tenger, in een dof zwart pak, pirouettes draaiend met lange, smalle handen. Zes voor drie. Vogel liep naar een onbezet tafeltje, ging zitten met zijn gezicht naar de ingang. Een wijnrode vlek doemde naast hem op. Een poedel blafte.
‘Een thee maar.’
Een vrouw in een glinsterende groene jurk
| |
| |
boog zich schuin voorover naar het vlammetje van een aansteker. Vogel zag de strakke welving van haar hoog opgeduwde borsten. Het puntje van haar sigaret begon te gloeien, haar blik gleed even over Vogels gelaat, zijn losjes op elkaar gelegde handen. Ze liet zich achterovervallen, pufte een ijl rookwolkje uit, met pruilend-getuite lippen.
Twee vingers en een duim zetten een verzilverd plateautje voor hem neer. Dampsliertjes krulden naar hem op. Hij liet twee klontjes in het kopje glijden, roerde, zijn blik op de ingang gevestigd. Een jonge vrouw hield zoekend-turend halt tussen de koperen bakken met hoge varens. Blond. Hij nam voorzichtig een slokje thee, draaide zijn hoofd terug naar de ingang.
Ze stond halverwege de varens en zijn tafeltje. Een spiedend-bewegend, gelig glanzend gezicht boven een karmijnrood geruit mantelpak. Een roomwitte toque op haar sluike metaalblauwe haar. Hij stak zijn hand op en wuifde; zijn linkeroog keek vluchtig naar de lui in haar stoel leunende vrouw in de groene glinsterjapon. De toque zwenkte terug, haar gelaat ontspande zich, ze lachte, wiegde op hem af, twee krachtige benen, twee halve, mollige knieschijven.
‘Zit u al lang op me te wachten?’
Vogel was opgestaan, schoof met zijn knie zijn stoel onder de tafel, trok de andere naar achteren.
| |
| |
Onder het korte jasje een roomkleurige zijden bloes. Op de smalle revers een zeehondje van bruin, donzig bont. Hij stapte opzij, haar rug schuurde langs zijn schouder.
‘O nee, nog maar een paar minuten. Maar ik had erge dorst, ik heb vast maar een kopje thee genomen.’ Rook kringelde voor het gezicht van de vrouw in de groene jurk; ze staarde recht voor zich uit, tussen fijne groene wimpers door. ‘Wat mag ik voor je bestellen? Een thé complet? Of iets pittigers?’
Ze wipte even op, trok haar rok omlaag.
‘Hè ja, een thé complet. Heerlijk. Wat ziet u er heel anders uit dan vanochtend. Naar de kapper geweest?’
Het zeehondje staarde hem aan met één glinsterend kralen oog. De andere revers gleed weg van een ronde, volle borst.
‘Ja, ik moest er toch op mijn voordeligst uitzien?’ Hij keek naar de twee lichtere pitjes in haar matbruine wang. ‘Maar naast zoveel lieftalligheid steek ik toch nog maar povertjes af, vrees ik.’
‘Dank u, dokter Vinck.’ Ze rolde weer zacht met de r. ‘Maar u doet uzelf tekort. U weet toch ook wel dat u een heel knappe man bent?’
Ze leunde met haar kin op haar hand, twee vingertoppen tegen haar puntige ooghoek, haar brede lippen tot een glimlach geplooid.
| |
| |
‘Och, een enkele maal is iemand wel eens zo vriendelijk geweest...’ Hij keek op. ‘Een thé complet. En voor mij nog maar...’ Hij aarzelde.
‘Iets pittigers zeker? Een sherry misschien? Of is u dat nog niet pittig genoeg? Maar nóg pittiger schenken ze hier niet.’
Hij knikte haar dankbaar toe. De punt van zijn knie raakte even haar zachte dij.
‘Ja, voor mij graag een heel droge sherry.’ Hij keerde zijn glimlachend gezicht naar haar toe. ‘Jij weet wel wat een man nodig heeft, is het niet, zuster Sonja Westerhof?’
Haar blik kleefde zich een ogenblik aan de zijne.
‘Ik hoop het, dokter Vinck.’
Hij stak zijn hand in zijn zak, haalde zijn sigaretten te voorschijn.
‘O, heerlijk.’
Haar lippen stulpten zich om het witte papier; hij knipte zijn aansteker aan. Zijn vingers sloten zich stijf om het zwarte bakeliet.
‘En vertel eens, hoe is het in het ziekenhuis gegaan, vanochtend. Heb je nog iets gehoord over die kerel, die vanacht het paviljoen binnengedrongen is, en zich daar uitgegeven heeft voor patiënt?’ Hij liet de aansteker zakken, knipte hem dicht. ‘Collega Slingelandt vertelde me er iets over. Hij schijnt er weer tussenuit geknepen te zijn. Het heeft een hele
| |
| |
deining gegeven, dat snap je.’
‘Een man het pav binnengedrongen?’ Ze staarde hem gespannen aan, op haar sterke witte voortanden glansde een flentertje tabak. ‘Daar heb ik helemaal niets van gehoord. Wat vertelde dokter Slingelandt ervan?’
‘O.’ Zijn neusgaten zogen lucht naar binnen; de aansteker gleed met een tik tegen het schoteltje. ‘Ik dacht dat het wel als een lopend vuurtje door het ziekenhuis zou zijn gegaan.’ Hij glimlachte, sloeg zijn arm om de rand van zijn stoel. ‘Maar misschien heeft Slingelandt wel zwaar zitten overdrijven. Of mij er zelfs tussen willen nemen. Ik vond het ook wel een heel erg fantastisch verhaal.’
Ze trok haar wenkbrauwen op; haar blik bleef strak op hem rusten.
‘Maar dokter Slingelandt is altijd zo'n ernstige man.’
Hij schokte zijn hoofd schuin naar achteren en grinnikte.
‘Dat lijkt zo, ja. En meestal is hij het ook wel. Maar dan verrast hij je plots met een of andere dwaze practical joke. Maar laten we het alsjeblieft niet over de eigenaardigheden van mijn collega's hebben. Vertel me liever eens een heleboel over jezelf.’
‘Thé complet voor mevrouw. En een sherry voor meneer.’
Vogel zette het kopje van het blad, strekte zijn
| |
| |
hand uit naar de bewasemde pot.
‘Zal ik nu eens voor jou inschenken? Dat heb ik in Turkije zo veel gedaan. Thee inschenken dan, bedoel ik. Voor mezelf. Niet voor jou, helaas.’
‘Helaas?’ Ze keek schuin, onder geloken wimpers, naar hem op, een petit-four tussen haar benige vingers. ‘Tussen al die Turkse schonen zou u mij niet eens gezien hebben denk ik, dokter Vinck.’ Ze hapte in de roze crème.
‘Wat dacht je?’ Hij liet zijn hand kantelen: een dunne straal thee plaste in het kopje. ‘Laat ik er maar niet aan denken hoe het in Turkije zou zijn geweest als ik jou bij me had gehad. Dan krijg ik helemaal zin om nog vanavond terug te gaan. En noem me geen dokter Vinck. Dan heb ik het idee dat ik hier in mijn witte jas zit. De naam is Paul.’
‘Dokter Paul Vinck. Met ck.’ De woorden schuurden over zijn trommelvlies. Ze keek hem geamuseerd aan, sloeg dan eensklaps haar hand voor haar mond. ‘O, maar daarom vroeg die politieman zuster De Jager natuurlijk naar zuster Wijdenes!’
‘Wat!?’ De theepot kletste op het blaadje. ‘Zuster Wijdenes, dat is de hoofdzuster uit het paviljoen, is het niet? Vroeg een politieman naar haar?’
‘Ja, het was me helemaal weer ontschoten.’ Haar vingers speelden met het oortje van het kopje. ‘Maar ik had immers niets gehoord over die man, die het ziekenhuis was binnengedrongen, Paul.’ Ze sprak de
| |
| |
naam heel langzaam uit alsof hij niet tot de rest van de zin behoorde. ‘Ik liep juist over de gang. Het was een inspecteur, geloof ik.’
‘O. Dan heeft Slingelandt dat verhaal vermoedelijk toch niet uit zijn duim gezogen. Ik ben benieuwd wat erachter steekt. Voor iemand die enkel ongevraagd een nachtje in een ziekenhuis komt doorbrengen, laten ze gewoonlijk geen inspecteurs opdraven. Afijn, ik zal er maandag wel meer over horen.’ Hij streek over zijn voorhoofd, zijn blik gleed van haar donkere, half achter haar wimpers verscholen ogen naar het zacht op en neer deinende zeehondje. Hij stak zijn hand in zijn zak. ‘Nog een sigaret?’
‘Graag.’ Ze Het haar jasje van haar schouder glijden, hing het over haar stoel, rekte haar ellebogen naar achteren. De witte bloes spande over haar borsten. Ze drukte ook het tweede knoopje los, leunde over zijn aansteker. ‘Het is warm hier, vind je niet? Al die mensen.’
Hij knikte, dronk in drie, vier slokken zijn glas leeg. Ze zat behaaglijk voorovergebogen, haar brede tanden sneden door de korrelige cake, het puntje van haar tong likte kleine kloddertjes room van haar mond. Vogel staarde naar de uitgang, zijn handen plat op de leuning van zijn stoel gedrukt. Hij liet liet zich achteroverzinken, wenkte de kelner.
‘Nog een sherry. Jij ook al iets anders?’
| |
| |
‘Mmmm.’ Haar lippen zogen een chocolaatje naar binnen. ‘Een witte vermout graag.’
Vogels vingers trommelden over het tafelblad. Een storm van stemmen joeg door zijn hoofd, was weer uitgebulderd. De greep van het pistool drukte in zijn lies, hij duwde het dieper in zijn broekzak.
‘Cheers, Paul.’
‘Proost.’
De randen van hun glazen tikten even tegen elkaar.
‘Wat zeggen ze in Turkije eigenlijk als ze klinken?’
Hij zette zijn glas neer, wipte iets omhoog en trok zijn broekspijp omlaag.
‘Türbisz em kirbassim. Dat betekent: gezondheid en veel mooie vrouwen.’ Hij nam een diepe teug.
‘Türbisz em kirbassim.’ Haar lach borrelde raspend diep uit haar keel omhoog. ‘Vertel eens wat over Turkije, Paul. Hè, ik zou ook zo dolgraag veel reizen!’
Hij vertelde. De Bosporus in het licht van de ondergaande zon. Moskeeën en minaretten. Smalle, schilderachtige straatjes, waar kooplui, lange waterpijpen rokend, achter hun uitgestalde waren troonden. Nog een vermout en een sherry. Het eerste ochtendgloren over de Gouden Hoorn. Ezeltjes, zwaar bepakt, over bruine, stoffige landwegen zeu- | |
| |
lend. Ernstige, domino spelende mannen in schemerige, met zoete tabaksrook doortrokken cafés. Nog een vermout en een sherry. Zwarte, fonkelende ogen boven wuivende sluiers. Weelderige luxe naast de diepste armoede. Ongure gestalten in naar afval stinkende steegjes. Zijn stem kabbelde voort, zijn handen gebaarden, hij lachte, schudde zijn hoofd. Een smalle, groen glinsterende rug verdween achter de varens. Hij krabde over zijn linkerhand, keek tersluiks op zijn horloge. Tien voor vier. De rook brandde tot ver achter zijn ogen. Nog een vermout en een sherry.
‘Türbisz em kirbassim!’ Haar koolzwarte ogen staarden naar hem op, een dun vliesje speeksel glinsterde op haar lippen.
‘Proost.’ De rook kringelde, dwarrelde door zijn brein.
‘Waar eet jij, Paul, nu jouw hospita in het ziekenhuis ligt?’
‘Hè? O, neem me niet kwalijk. Maar ik heb het de afgelopen vierentwintig uur beestachtig druk gehad. De zuster van mijn hospita is zolang bij haar in huis. Zij kookt wel eens voor me. En soms eet ik in de stad. Hoe zo?’
‘Kom jij dan bij mij eten, vanavond. Wij hadden kip gekocht, zuster Van Vliet en ik. Maar zij moest plotseling naar huis komen, haar verloofde was ziek. Jij houdt toch wel van kip? En dan moet
| |
| |
je mij nog één ding vertellen. Hoe komt het dat jij een ring draagt, terwijl jij toch niet getrouwd bent, Paul?’
Hij staarde naar zijn rechterhand, zijn kin zakte op zijn borst. Hij kneep zijn lippen samen, bewoog langzaam zijn hoofd een paar maal heen en weer.
‘Ik ben getrouwd geweest. Ze is drie jaar geleden bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.’
Haar hand sloot zich over de zijne, haar dij drukte tegen zijn knie.
‘En jij?’
‘Alleen een lichte hersenschudding.’
Stemmen, gelach, het tinkelen van lepeltjes in kopjes, deinden op hem aan. Marineblauw vloeide over in geel, in zwart, in hel oranje. Hij pakte zijn glas op, zette het weer neer. Vingertoppen kriebelden door de haartjes op zijn hand.
‘Arme Paul.’
Haar vingers fladderden langs zijn ogen, keerden terug met een klein zakdoekje, dat ze tegen haar mond drukte. Haar tong maakte zachte, halfsmakkende geluidjes.
Hij klokte zijn glas leeg.
‘Zullen we dan maar?’
Ze stond op, de rand van haar toque streek langs zijn kin.
‘O, wacht, ik moet nog afrekenen.’
Varenpunten gleden langs zijn been, een wijn- | |
| |
rode arm trok de glasdeur open. Hij knipperde tegen het zonlicht, zijn arm om haar glooiende middel.
‘Is het ver?’
‘Het Herman Gorterplantsoen.’
De chauffeur liet zijn krant zakken, vouwde hem in zijn zijzak, hield het portier voor hen open. Een zwartkanten strookje spande over twee vlezige dijen. Vogel keek om. Een merel sjorde aan een worm. Een meisje, één been half-opgetrokken, klopte een steentje uit haar schoen. Ver weg, boven de huizen, spreidde een ijl grijs waas zich over het blauw. Hij drukte zijn hand in zijn lende en stapte in de taxi.
|
|