| |
| |
| |
Middag
| |
| |
Een
De deur van de kapperszaak bimbamde open. Een geur als van sacharinebloemen. Vogel liep langs de scheermesjes, de goedkope parfums, de stukken Maya-zeep, stak zijn hoofd om de hoek. Een werkman, half verscholen achter een moppenblad. Een gebrilde moeder met twee kleine jongetjes. In de stoel, de witte cape tot halverwege zijn brede dijen, een zwaargebouwde man, behaaglijk onderuit gezakt, naar zijn beeltenis-twee kapstokkrullen als een gewei op zijn hoofd-in de vierkante spiegel starend. De tondeuse gleed over zijn rode nek.
Vogel gebaarde afwerend met zijn hand.
‘Ik kom nog wel eens terug.’
Bimbam. Hij bleef staan, haalde diep adem, stak een sigaret op. Het zonlicht brak in strepen en schilfers op een autoruit. Hij slenterde voort, af en toe zijn ogen dichtknijpend, de rook zacht-lispelend
| |
| |
wegblazend over zijn tong, tussen rijen jonge meisjes met ransels en schooltassen door. Hoge stemmen, gelach, vermengden zich met het aanzwellende en weer wegebbende gemurmel in zijn oren. Slanke rode, paarse en poederwitte benen onder korte kokerrokken. Hij spuwde een tabaksflentertje van zijn lippen, liep, nog eer het licht op groen sprong, het zebrapad over. Twee duiven vlogen op voor zijn voeten, streken een paar meter verder weer neer.
Hij liet zich in een rieten stoel zinken, tegen het glazen schot aan, stond op, schoof de stoel een paar centimeter naar rechts, ging opnieuw zitten. Een vrouw met een zonnebril op las de A.B.C. Een man, een haast zwarte sigaar tussen twee gouden hoektanden geklemd, drukte met korte, ronde nagels kruisjes in het uiteinde van een afgebrande lucifer, boog zich dan voorover en schreef iets in een agenda. Vogel strekte zijn benen uit, sloeg zijn armen achter zijn hoofd. De zonnewarmte viel heel even weg, was weer terug.
‘Koffie maar. Of nee, liever een sinaasappelsap.’
De vlezige vingers schreven driftig. De A.B.C. was La Vanguardia geworden. Vogel glimlachte zuchtend, rekte zich nog verder achterover. Warme steen schuurde over zijn knokkels. Hij zakte terug, het riet knerpte en knisterde. Hij doezelde weg.
‘Uw jus, meneer.’
Honderden puntige tandjes zetten zich in zijn
| |
| |
tong. Hij leunde met zijn armen op het matglazen tafelblad, staarde voor zich uit. Kleuren en vormen schoven over zijn netvlies, verdrongen elkaar, vloeiden in elkaar over. Een lila truitje maakte zich eruit los, kringelend donkerbruin haar, zacht getuite lippen. Een geel windjek veegde ze weg, ze doemden weer op. Klikkende hakken, een wiegelende rug, puntig naar voren springende borstjes.
Vogel zat stijf rechtop, zijn vingers in zijn dijen gedrukt. Jongenshoofden draaiden zich om, een man bleef staan, nam zijn pijp uit zijn mond, knikte bedachtzaam, liep dan weer door. Een stoel verschoof, nog een stoel. Vogels hals draaide zich stram, millimeter voor millimeter. Het vuilgrijze ransel wipte mee met de hoge dijen. Eén duim achteloos om de met touwtjes versterkte riem.
Vogel drukte zich overeind, schopte zijn stoel opzij, beende langs de over elkaar geslagen schoenen, de plechtig omhooggeheven gezichten. Hoofden draaiden met hem mee. Ergens proestte een meisje.
Vlugger, vlugger gingen zijn voeten. Het knarste en piepte in zijn luchtpijpen.
‘Rinske!’
Ze keerde zich om, een hooghartige halve pirouette.
‘O, dag vader!’
Ze lachte, schudde haar hoofd, sloeg een arm voor haar borst.
| |
| |
‘Wat zie je er weer uit! Je gezicht, bedoel ik. Hoe gaat het? Is Anita er ook?’
‘Nee, Anita is er niet.’ Hij keek haar aan, zag zijn ogen, Effie's jukbeenderen, met daartussen het vreemde, klassiek-rechte neusje. ‘Waar moet je op af? Kom je even bij me zitten? Iets drinken?’
Ze keek op haar horloge. Een vrouw met een geelgebloemd schort voor blikte naar hem op. Een jongen floot op zijn vingers. Haar lippen spitsten zich afkeurend.
‘Ik heb eigenlijk geen tijd.’ Ze fronste haar smalle wenkbrauwen. Haar half dichtgeknepen oogleden glinsterden goud. ‘Nu goed, heel eventjes dan. Maar niet bij Schwebbers.’
‘Waar dan?’
‘Kom maar mee.’
Ze pakte zijn hand; twee, drie passen dribbelde hij een paar decimeter achter haar aan. Een haarlok kriebelde langs zijn wang. Haar vingers drukten tegen zijn lende.
‘Deze kant op.’
Hij stak zijn arm door de hare. Bij iedere pas sloeg het ransel even tegen zijn rug.
‘Wat is er? Je loopt zo vreemd stijf.’
‘Ik heb een beetje last van spit, geloof ik.’
‘Spit? Sinds wanneer? Pas op je hoofd.’
Ze ging hem voor, het trapje af, het lage keldertje binnen. Langs de wanden tafeltjes, in het mid- | |
| |
den banken met schragen. Foto's van cabaretières en cabaretiers. Zwart-witte plavuizen. Voor het raam, tussen twee lege, met fijn schuim bekringelde glazen, lag een dikke oranje kater. Ze streelde hem vluchtig tussen zijn oren. ‘Dag Helmus.’ Een smalle, goudbruine spleet glansde even op. Vogel bleef weifelend staan. Ze trok een stoel naar achteren, plofte tegenover hem neer, zwaaide over zijn schouder.
‘Ha, Koosje!’
‘Dag Rinske.’
Vogel keek om. Naast het dofhouten buffet stond een meisje in een vaalbruin broekpak een sigaret op te steken. Tegen de andere muur een jongen, voorovergebogen in een tijdschrift verdiept; zijn wijsvinger schoof van links naar rechts, van links naar rechts, over de pagina. Er streek iets langs Vogels been, zijn hoofd schokte naar voren, zijn blik gleed naar omlaag. Hij liet zijn arm zinken, krabde de kater in zijn hals.
‘Koffie, vader? Of een pilsje?’
Ze had haar ransel voor zich op tafel gelegd, haar handen eroverheen gevouwen en staarde hem aan, haar lippen flauw omhooggekruld.
‘Een pilsje maar.’
‘Een Seven Up en een pils, Koosje. En een pakje rode Bastos.’
Vogel greep haastig zijn sigaretten.
‘Hier, steek er een van mij op. Rook je nog al- | |
| |
tijd als een schoorsteen?’
‘Gaat.’ Ze leunde achterover, de punten van haar borsten prikten door de dunne wol. ‘Ben je aan de boemel geweest? Je ziet er zo typisch doorgezakt uit.’
‘Een feestje bij Mona.’
‘O. Gezellig. Wie waren er nog meer?’
‘John en Elleke. Myra. Pim.’ Zijn blik rustte op haar golvende haar, de kleur van een natte kastanje. ‘Nog een vrouw, ik ben vergeten hoe ze heette, met die neef van Geert. En Anita natuurlijk. En Rudi.’
‘Heb je Tijs ook nog gezien? Vind je niet dat ze beeldschoon aan het worden is?’
‘Wie? Tijs? Maar dat is toch zeker nog maar een kind?’
Ze wierp haar armen opzij, door haar truitje heen zag hij haar smalle sleutelbeenderen. Ze begon te lachen, dan te schateren. Haar hielen klikten op de stenen vloer.
‘O vader. Ze is maar net anderhalf jaar jonger dan ik.’ Ze schudde haar hoofd, haar vingers trokken een knoop in een van de touwtjes van haar ransel aan. ‘Maar was het leuk, het feest?’
‘Tot op zekere hoogte.’ Hij bevochtigde zijn lippen, tikte met zijn nagels tegen elkaar. Zijn blik verloor zich onder haar koolzwarte krullende wimpers. ‘Ik heb alleen praktisch niet geslapen vannacht.’ Hij drukte zijn duimen in zijn wangen, de knokkels
| |
| |
van zijn wijsvingers in het puntje van zijn neus. ‘En hoe gaat het met jou? Heb je hier een afspraak?’
Een zweem van een knik.
‘Met een jongen?’
‘Mmm.’
Het meisje in het bruine broekpak zette zijn pils voor hem neer. Hij nam een slok, streek het schuim van zijn mond.
‘Hoe is het met Effie? Lachen jullie nog wel eens samen?’
‘O ja. Soms.’
Zijn blik dwaalde naar de deur.
‘Is het een aardige jongen?’
‘Wie?’
‘Met wie je die afspraak hebt.’
‘O ja, dat gaat best.’
‘Je hebt ze slechter gehad?’
‘Inderdaad.’ Fijne, ironische lijntjes om haar mond.
‘Kent Effie hem?’
‘Nog niet.’
Vogel verschoof op zijn stoel; de punt van een schoen tikte langs zijn enkel.
‘Ik heb haar geloof ik in geen half jaar gezien. Ze is dus nogal opgewekt? Jullie maken geen ruzie?’
‘O nee.’ Ze zette haar glas neer, tuurde naar de belletjes, die omhoog zweefden en er dan plots niet meer waren, hief haar hoofd op en schudde haar
| |
| |
kringelende lokken naar achteren.
‘Drink je veel tegenwoordig, vader?’
‘Ik?’ Vogel keek beduusd op. ‘Nee, gewoon. Hoe zo?’
‘Ik weet het zelf niet.’ Ze Het haar frêle arm over de leuning van haar stoel glijden en keek tersluiks naar de deur. Haar profiel tekende zich een ogenblik scherp af tegen het roodfluwelen gordijn.
Vogel kneep zacht in zijn neus.
‘Hoe gaat het eigenlijk op school?’
‘Zo z'n gangetje. Wel goed, geloof ik.’ Ze bukte zich opzij, zette haar ransel op de lege stoel naast haar en tikte op de tafel. ‘Kom dan maar, Helmus.’ Ze nam het flesje en haar glas weg. ‘Zo, dat is gezellig.’ Ze streelde het dier afwezig over zijn nek. ‘Wij hebben ook een poes tegenwoordig.’
‘Een poes? Jullie? En vroeger wou Effie er nooit een hebben.’
‘Nee. Maar nu kennelijk wel.’ Haar dunne handen masseerden Helmus' lijf. Ze sloeg haar vingers om zijn staart, boog zich voorover en streelde met de pluim over haar wang. ‘Is het waar dat Mona laatst met een andere man naar Brussel is geweest? Toen Geert in Noorwegen was?’
Hij keek verbluft naar haar op.
‘Mona? Wie zegt dat?’
‘O, een meisje op school. Maar misschien is het wel niet waar. Niets van tegen Anita zeggen, hoor!’
| |
| |
‘Nee, allicht niet.’ Hij klokte zijn glas leeg, keek naar haar vingers, die half verscholen waren in de oranje vacht. ‘Hoe heet hij?’
‘Wie? O, Piet.’
‘Nee, jullie poes.’
‘ Dora.’
‘Een mooie naam.’
‘Ja, vind je niet?’ Haar ogen lichtten op. ‘Heb ìk bedacht.’ Ze wierp weer even een achterwaartse blik op de deur.
Vogel hees zich overeind. De jongen aan de andere kant van het keldertje boog zijn hoofd haastig over zijn tijdschrift.
‘Ga je weg?’
‘Ja, ik wil nog even naar de kapper. Je vrind laat nogal op zich wachten, niet?’
‘Ja. Maar die komt heus wel.’ Ze porde Helmus, die zich opgericht had en op hoge, stijve poten zijn lichaam in een boog rekte, zachtjes in zijn buik. ‘Doe je de groeten aan Tinkaatje? Is ze nog zo lief? Ze wordt gauw vier, is het niet? Nee, laat maar zitten. Ik betaal wel.’
‘Geen denken aan.’ Hij legde een rijksdaalder op de tafel. ‘De rest stop je maar in je spaarvarken.’ Hij grinnikte. ‘Ja, volgende maand. De achttiende.’
Ze pakte de rijksdaalder op en het hem op het tafelblad rondtollen. Dan sloeg ze haar handen in elkaar en klemde hem ertussen.
| |
| |
‘O, maar ik heb weer een spaarpot. Een ontzettend leuk, dik roze varken.’
‘Maar je haalt er nog altijd zeker meer uit dan je erin stopt?’ Hij keek lachend op haar neer. ‘Weet je nog dat je dat vroeger altijd zo gek vond als ik dat zei?’
‘Ja. Toen begreep ik nog niet dat het een grapje was. Zou Tinkaatje het begrijpen, als je zoiets tegen haar zei?’
‘Nee, die zou ook zeggen: “Maar dat kan toch niet, gekkie.”’
‘Zegt ze dat: gekkie?’ Ze keek onderzoekend naar hem op, haar donkere hoofd schuin op haar hand geleund. ‘Een buikje krijg je nog niet, hè?’
‘Nee, gelukkig niet.’ Hij hield haar andere hand een ogenblik vast, voelde de koelte in zijn aaneengesloten vingers trekken. Ze liet haar linkerarm zakken en pakte haar aansteker. ‘En zul je niet te veel roken?’
‘Echt niet. Promise.’
Bij de deur keek hij nog een keer om. Haar vingertoppen bewogen flauw heen en weer boven haar tengere, lila schouders en ze glimlachte knikkend, haar linkeroog bijna helemaal dichtgeknepen.
|
|