| |
| |
| |
Vier
Er waren weinig passagiers. Een paar keurig gekapte burgerdames. Een al bijna kale, gezette jonge man, een pleister voor zijn linkeroog, zijn rechterarm in een draagverband. Een meisje met lang, blond haar in een olijfgroen mantelpakje. Vogel ging twee banken achter haar zitten, aan de andere kant van het gangpad. Hij strekte zijn benen, wreef met de neuzen van zijn schoenen over zijn broekspijpen. Twee volle, lila-roze aangezette lippen. Lenige vingers, over een zwart handtasje gekruist. Ze verschoof op de bank, tuurde uit het raam. Haar gezicht, ovaal, hoge konen, een zachte, ronde kin, weerspiegelde zich scherp in de ruit, vervaagde, was een ogenblik verdwenen, nam dan weer kleur en contouren aan. Vogel sloot zijn ogen, streek met zijn handen over zijn dijen. Stemmen raasden en fluisterden in zijn oor. Hij opende zijn ogen weer, sloeg zijn benen
| |
| |
over elkaar. Mooie, ranke enkels. Het welvende begin van een stevige kuit. Vogel glimlachte. Zijn bovenlijf wiegelde licht op en neer. Hij rekte zijn armen uit, knikkebolde. Het geroezemoes in zijn oren zwol aan, stierf weg. Zijn armen vielen slap naast zijn lichaam. Zijn hoofd bewoog mee met zijn hortende ademhaling.
Groen, geaderd leer. Besmeurde bruine schoenen. Een broekspijp vol grillige vlekken. Vogel opende zijn mond, zoog de lucht diep naar binnen. Het meisje was verdwenen. Hij keek verschrikt door het raam. Verveloze, negentiende-eeuwse huizen. Een plompe, achter de bocht in de straat opdoemende kerk. Hij sprong overeind, drukte het knopje naast zijn hoofd in, haastte zich naar de deur, wachtte, met stramme rug, één hand aan de leren lus, de vingers van de andere diep in zijn lende gedrukt. De deur klapte open. Hij stapte stijf en houterig uit, bleef staan tot de tram was verdergereden, liep naar de overkant van de straat. Voor een groentestalletje hield hij halt, haalde zijn portemonnee te voorschijn.
‘Een van die appels daar graag.’
‘Eén appel?’
Hij poetste hem op langs de mouw van zijn jasje, beet erin. De wind blies het haar voor zijn ogen, hij streek het terug. Hij liep kauwend voort, de klokhuisvliesjes tussen zijn tanden uit peuterend, sloeg een zijstraat in, een andere zijstraat. Bij het be- | |
| |
gin van het kleine park bleef hij spiedend staan.
Een paar moeders met kinderwagens. Drie jongens op glimmende fietsjes. Een man in een manchesterpak, die een boterham met kaas zat te eten, op zijn schoot een plat blikken trommeltje, naast hem een roestige heggeschaar. Op de verste bank alleen een wat oudere vrouw, een breiwerk op haar mollige knieën.
Vogel slenterde over het pad, liet zich op de punt van de bank zinken. De vrouw keek op, schoof een eindje naar rechts, breide vinnig verder. Vogel draaide zich om, met zijn rug naar haar toe, sloeg zijn linkerarm over de groenhouten leuning en tuurde tussen de bomen door naar het erkerraam met de beige vitrage. De witte cyclaam in de koperen pot. Flip, zijn neus tegen de ruit gedrukt. Drie, vier kelken van het kristallen kroontje. Een schim gleed eronder voorbij, keerde terug, schoof weer weg. Vogel krabde met de nagel van zijn duim over zijn achterste bovenkiezen, zette zijn tanden in de hoekige knokkel. De schim waaierde opnieuw langs, was weer verdwenen.
Hij stond op, sloeg zijn benen over de bank, zijn handen om de ijzeren krul. Achter het venster bleef alles roerloos. Dan doemde Anita op, met spitse vingers de donkere krulletjes wegstrijkend van haar slapen. Haar oranje twin-set aan. De ketting met de opalen hanger om. Ze boog zich naar voren, keek
| |
| |
op de straat. Vogel zonk achterover, met gestrekte armen, gespannen nekspieren. Ze richtte zich weer op, sloeg haar hand voor haar mond en geeuwde. Dan keerde ze zich om; Vogel zag haar smalle rug, met het golvende haar erboven. Ze gebaarde iets met haar rechterarm, liep naar voren, draaide zich half om naar het raam. Opnieuw rees haar rechterarm omhoog. Dan was ze eensklaps verdwenen.
Vogel trok zich langzaam rechtop. Hij sloeg zijn benen van de bank en wreef over zijn rug. De vrouw naast hem had haar breiwerk laten rusten en keek argwanend zijn richting uit. Vogel liep om de bank heen, tot hij tussen de bomen en struiken stond. Voor het raam nu Tinka's gezichtje, naast Flip, de aap, tegen het glas gedrukt. Vogels tong schuurde over zijn schilferige lippen. Een olietankwagen sukkelde voorbij, boog af naar de overkant van de straat. De deur ging open. Anita tripte naar het midden van het trottoir, keek omhoog, zwaaide met haar nylon boodschappennet. Tinka wuifde terug, haar neus een plat, roze cirkeltje. Anita liep verder, even hoorde Vogel het klikken van haar hakken. Ze keek opnieuw omhoog, half over haar schouder, zwaaide drie, vier maal en stapte dan de hoek om.
Vogel keek op zijn horloge. Vier voor elf. Tinka's gezichtje vloeide weg achter het raam. Hij liep snel het pad op, zijn jasje glad strijkend, zijn das recht trekkend. Bij het hek hield hij halt, loerde
| |
| |
even naar links, naar rechts, stak dan de straat over, zijn huissleutel al in zijn hand.
Hij gleed de deur binnen, drukte hem haastig weer dicht. De trap, veertien treden. De overloop, waar het licht nog brandde. Hij zag zijn gezicht in de spiegel: doffe bruine ogen, dichte grauwe stoppels, wanordelijk haar. Hij kamde het glad met zijn vingers; de kamerdeur ging open.
‘Hé, pappa!’
‘Dag kaboutertje!’
Ze had haar blauwe jurkje aan met de nylon strookjes. Haar blonde pijpekrulletjes wiegelden om haar schelproze oortjes. Onder haar arm hield ze Flip geklemd.
‘En dag Filippus de Grote.’
‘Flip is een beetje ziek,’ zei ze opgewekt. ‘Hij heeft zijn been gebroken. Tot ver over het bot. Ik weet nog niet of hij naar de dokter toe moet.’ Ze keek op, de aap tegen haar borst drukkend. ‘Ben jij ook een beetje ziek?’
‘Nee hoor,’ verzekerde Vogel. ‘Ik ben niet ziek. Wel een beetje moe.’ Hij liep de slaapkamer in en begon zijn jasje uit te trekken.
‘Waarom ben je moe? Heb je vannacht niet geslapen? Mamma was ook moe. Maar die heeft vannacht wel geslapen. Ik niet. Ik heb ook niet geslapen vannacht, net als jij. Maar ik ben helemaal niet moe.’
| |
| |
Vogel schoof uit zijn overhemd, wierp het op bed.
‘Wie zei dat ik vannacht niet geslapen had? Mamma?’
‘Nee, mamma zei dat je nog niet terug was van het feest. Want jij was er vanochtend niet. Mamma wel. Waarom was jij er niet? Was je nog niet terug van het feest?’
‘Nee,’ antwoordde Vogel. Hij trok een schone interlock over zijn hoofd en griste een overhemd uit de kast. ‘Ik was nog niet terug van het feest.’
‘Maar nu wel,’ zei ze tevreden. ‘Nu ben jij wel terug van het feest. Was het een groot feest, pappa? Met vuurwerk?’
‘Nee, niet met vuurwerk.’ Hij knoopte het overhemd dicht, zonk neer op het bed en bukte zich over zijn schoenveters.
‘Waarom trek je je schoenen uit? Ga je slapen?’
‘Nee, ik ben me aan het verkleden. Op het feest zijn m'n kleren een beetje vies geworden, zie je wel? Moest mamma veel boodschappen doen?’
‘Weet ik niet. Ze ging nog wel even langs tante Mona. Maar voor het eten komt ze weer thuis.’
Vogel schopte ook zijn tweede schoen uit en begon zijn overhemd weer los te knopen.
‘Wat doe je nu, gekkie? Trek je je hemd nu weer uit? En je hebt het net pas aan.’
‘Ik ga toch eerst maar even onder de douche.
| |
| |
Ga jij Flip z'n been maar verbinden.’
‘Flip z'n been hoeft niet verbonden te worden. Het is niet kapot. Alleen maar gebroken.’
Vogel glipte met een handdoek de badkamer in, klikte het knipje omlaag en gespte zijn horloge af. Zes over elf. Hij kromde zijn armen naast zijn oren, haalde een paar maal diep adem, pakte het tandenpoetsglas, spoelde het om, vulde het met water en dronk met gulzige teugen. Dan stroopte hij zijn broek af, zijn onderbroek, trok de interlock over zijn hoofd en draaide zich met zijn rug naar de spiegel. Groenblauwe plekken. Korsten bloed. Schrammen en builen. Hij streek er voorzichtig met zijn vingertoppen over, bukte zich dieper en duwde zijn sokken van zijn voeten.
Het water kletterde over zijn neus, zijn wangen, zijn schuin opgeheven borst, droop over zijn buik, drupte langs zijn dijen. Hij deed, met zijn hand tegen de muur leunend, een pas achteruit, tilde zijn ene been op, zijn andere. Dan stapte hij uit het bad en begon zich van voren af te drogen. Er werd op de deur geklopt.
‘Wat is er, kaboutertje?’
‘Ben je nu nog al niet klaar met wassen, pappa?’
‘Ja, ik kom zo.’
Hij schoot de interlock weer aan, bond de handdoek om zijn middel en stapte naar buiten.
‘Wat heb jij je lang gewassen? Was je zo vies?’
| |
| |
‘Ja, ik was verschrikkelijk vies. Maar nu ben ik weer mooi schoon. Bijna net zo schoon als jij.’
Ze nam hem ernstig-onderzoekend op.
‘Basje is ook altijd zo vies,’ zei ze, haar neusvleugeltjes samenknijpend. ‘Zijn moeder wast hem nooit achter zijn oren, zegt mamma. Hij is een echte viespeuk. Heb jij je wel achter je oren gewassen?’
‘Achter m'n oren, in m'n oren, boven m'n oren, onder m'n oren, overal. Ruik maar eens hoe lekker fris ik ruik.’
Ze liep op hem toe, drukte haar neusje tegen hem aan en schoof diep.
‘Ja, jij ruikt lekker fris,’ knikte ze. ‘Trek je nu je overhemd weer aan?’
‘Ja, m'n overhemd. En m'n pak. En m'n andere schoenen.’
‘Je andere schoenen? Moet je dan weer uit?’
‘Ja, ik moet weer uit. Vind je dat vervelend? Mamma komt toch weer gauw terug?’
Ze sprong op bed, trok haar benen op, schikte de nylon strook over haar knieën en sloeg haar handjes eromheen.
‘Mamma is naar tante Mona. Ik had ook wel naar tante Mona gewild. Maar mamma zei nee. Ga jij ook naar tante Mona?’
Vogel trok de rits van zijn broek dicht, hees hem in de lenden iets op en pakte zijn das.
‘Nee, ik ga niet naar tante Mona. Pappa moet
| |
| |
iets bespreken met een meneer in de stad.’
Ze liet zich achterovervallen en begon, haar handen nog steeds om haar knieën geslagen, op en neer te wippen.
‘Wat is die Basje toch een viespeuk, hè? Blijf je eerst nog een glaasje limonade met me drinken?’
Vogel keek op zijn horloge.
‘Heel eventjes dan. Maar pappa heeft niet veel tijd.’
Ze veerde omhoog, gleed van het bed.
‘Goed, heel eventjes dan. Zal ik de glaasjes vast neerzetten?’
Ze dribbelde de kamer uit. Vogel viste de sleutel uit de zak van het jasje dat op bed lag geworpen, stak hem bij zich en liep de badkamer in. Portemonnee. Sigaretten. Lucifers. Zijn vingers raakten iets hards. Hij tilde de broek van de haak en haalde langzaam het pistool te voorschijn. Zwartblauw glanzend metaal. Een korte, gedrongen loop. Een smalle, als met kleine salmiakdropjes ingelegde greep. Hij schoof het magazijn eruit: een grijsglimmend kogelkopje puilde naar voren. Hij klikte de houder weer terug, hief het wapen omhoog en rook eraan. Een wrange geur als van carbied. Dan liet hij zijn arm met een ruk zinken, drukte zijn elleboog in zijn lende en mikte, iets doorgezakte knieën, zijn schouders tezamen gedrukt en naar voren geperst, zijn mond half geopend, zijn tanden stijf over elkaar ge- | |
| |
klemd, op zijn licht zwaaiende spiegelbeeld. Trippelpasjes achter de op een kier staande deur. Hij richtte zich schielijk op, duwde het wapen in zijn broekzak en knoopte vlug zijn colbertje dicht.
‘Kom je nu, pappa? Flip heeft ook zo'n trek in limonade.’
Op de ronde tafel, met het bruine formica-blad, stonden een fles prik en drie borrelglaasjes. Flip zat met zijn rug tegen de koperen doofpot. Tinka klauterde op een stoel en ging op haar knieën zitten.
‘Schenk jij in, pappa?’
Vogel pakte de fles en gluurde tersluiks op zijn horloge. Half twaalf. Hij schonk de drie glaasjes vol en hief het zijne omhoog.
‘Proost!’
‘Proost!’
Ze nam vlug een slok, zette haar glaasje neer, pakte het derde op, boog zich over de tafel en hield het bij de slap neerhangende arm van de lappen aap.
‘Flip zegt ook “proost”, hoor je wel?’
‘Proost, Filippus.’
‘Proost, Filippus,’ herhaalde ze, nu een glaasje in elke hand. Ze dronk ze leeg met kleine, behoedzame slokjes, haar brede lipjes om de fijngouden randjes gestulpt. Vogel keek naar het ronde gezichtje, de blauwe, aandachtige ogen, die ze half dichtgeknepen hield, de kuiltjes in de binnenkant van haar dikke polsjes, juist niet bedekt door het
| |
| |
gazige nylonpatroon. Hij stond op, schoof zijn stoel naar achteren.
‘Nu moet pappa echt weg.’
Ze gleed ook van haar stoel, pakte Flip van de tafel en zette hem op haar arm.
‘Ja, anders kom je te laat voor de meneer, hè? Misschien mag ik vanmiddag ook wel naar de stad met mamma.’
‘Zwaai je nog even naar me?’
‘Ja, natuurlijk. Maar eerst nog een kusje toch?’
Vogel bukte zich en tilde haar omhoog. Messen flitsten door zijn lenden, hij kneep zijn ogen dicht, sloeg zijn tanden in zijn lippen.
‘Wat is er? Heb je kiespijn?’
‘Nee, een beetje in mijn rug. Maar dat gaat wel weer over. O, daar rolt Flip, zie je wel.’
Ze schaterde het uit.
‘Ja, daar rolt Flip. Flip, de gekke rolleboller. O, wat heb je een prikbaard, pappa! Moet je je niet scheren?’
Vogel liet haar voorzichtig langs zijn lichaam omlaagglijden.
‘Ik ga straks wel even naar de kapper. Dag kaboutertje.’
Hij trok de deur achter zich dicht, knipte het licht op de overloop uit, dan weer aan.
Op straat tuurde hij eerst even om zich heen, liep naar de rand van het trottoir en keek omhoog.
| |
| |
Blond krulhaar. Een bleek roze cirkeltje boven een wasemvlek. Een heen en weer fladderend handje. Vogel schopte tegen de trottoirband, zwaaide, wandelde achterwaarts langs de stoeprand verder. Het handje bleef fladderen, verdween, dook op voor het zijraam. Vogel bleef staan, wuifde met allebei zijn handen boven zijn hoofd. Dan sloeg hij, zijwaarts stappend, zijn ene voet schuin over de andere zettend, zijn handen nog steeds van elkaar af en weer naar elkaar toe brengend, de hoek om.
|
|