Brand in een bordeel
Winter 1983 vierden wij onze verjaardag samen. Eten in een restaurant waar de obers vijftig keer onze asbak leegden, dames aan onze zijde, champagne aan de lippen. Het laatste glas zou bij mij thuis zijn. Op naar de Ouwezijds!
‘Kom ik niet in,’ zei de taxichauffeur, ‘Casa Rosso staat in de fik.’
‘Daar woon ik achter,’ giebelde ik nog.
De hemel boven de Wallen was ongewoon rood, maar voor mijn huis leek alles rustig. Ik stak mijn sleutel in het slot en daar stond een brandweerman, houtschilfers op de kraag van zijn duffel, bijltje in de hand. Water klotste door de gang. De Jan van der Heyden had hoog gemikt. Twee ton water droop van dak naar kelder. We kregen een kwartier om te redden wat er te redden viel. Boudewijn sneed met een aardappelmesje nog wat kunst uit de lijsten van de zoveel erger getroffen bovenburen, ik zeulde mijn veertig paar schoenen naar droge huizen verderop, toegejuicht door samengelopen junks. Vier uur 's morgens liepen we door de kille Amsterdamse stegen naar Boudewijns huis, daar stond mijn bed voor de komende dagen.
Verwilderd zaten we tegenover elkaar. Boudewijn schonk cognac en zette platen op. Peggy Lee leek hem de juiste keus... ‘I remember, when I was a little girl, our house got on fire’ uit Is that all there is. Boudewijn wist niet hoe hij het pijnlijke moment goed moest maken. Hij vertelde over de geschiedenis van Is that all there is, draaide andere platen van Peggy Lee, andere popmuziek en babbelde maar door. Wat wist hij veel van die popmuziek! Het interesseerde me zelfs, en dan te bedenken dat ik tot mijn