haven brengt die in oud spul handelt. Zo'n lepel levert toch gauw een gulden op. Pik jij eigenlijk?’
Ik volhardde in mijn zwijgen.
‘Pik jij eigenlijk, vroeg ik,’ drong Joep aan.
‘Nou ja, een paar borden onder mijn trui. Gewoon voor thuis om van te eten. En verleden week een lepel, een vork en een mes.’
‘Is dat alles?’
‘Is 't niet genoeg?’
‘Van dat armoesalaris dat je hier verdient, kan geen mens leven. Wat zal jij hier helemaal verdienen? Zal het niet honderdzestig gulden zijn, misschien een beetje meer?’
‘Honderdtachtig gulden precies. Mijn kamer kost honderdtien en dan mijn studie. Maar ik vind boterhammen eten niet erg. 's Middags krijg ik hier toch warm te bikken.’
‘Honderdtachtig! 't Is asociaal! Neem af en toe rustig een blik corned beef uit het hok mee. Ik zal je wel vertellen hoe je daar ongezien mee wegkomt. Zo'n groot blik brengt in een snackbar zo twintig pieken op. Heb je misschien zin in een lolletje. Gewoon even de feestneus uit de broek en bij elkaar van trekke-die-trek?’
‘Nee, Joep, nee, écht niet. Hoe doe ik dat dan met zo'n blik? Langs de controle lopen, dat kán toch niet? Als ze je pakken, ben je hartstikke de pineut, tóch?’
‘Luister, jochie, er gaat niks boven de mannenliefde en wat betreft dat blik: je stopt het in een tasje van de zaak, neemt de trap naar de parterre, trekt zo'n gezicht van wie-maakt-mij-wat en...’