wendingen geraakt, een bestel dat ik nooit ten volle begrijpen zou.
Ik schrok uit mijn herinnering op door het geklop op het raampje van de voordeur. ‘Mantoua, ik weet dat u thuis bent! Ik kom nog één keer en of u dan wel of niet thuis bent, maakt mij niets uit. Dan leg ik beslag en dan zit u pas goed in de problemen.’
Ik hoorde de deurwaarder een exploot in de brievenbus gooien en een paar seconden later rammelde hij op zijn fiets weg.
Traag liep ik de trap af. Ik pakte het exploot van de grond en gooide het in de huiskamer in een hoek. Bij alle andere exploten, dwangbevelen, aanmaningen en acceptgirokaarten. Afgesloten van de wereld als ik leefde, nam ik de telefoon pas op wanneer er in een bepaalde code gerinkeld werd. Twee keer over laten gaan, pauze, één keer over laten gaan, pauze, en dan doorrinkelen.
‘Ja?’ vroeg ik.
‘Met Peter, gaat het, jongen?’
‘Het gaat niet.’ En ik vertelde hem van het financiële leed.
‘Maak die post toch open, jongen. Ga met die kerels praten, vraag om een regeling. Je kunt niet betalen, maar ze weten je toch te vinden. Ze maken je stuk, ze verkopen je spullen, ze slopen je, geloof mij nou!’
Ik geloofde Peter, graaide na afloop van het gesprek de hoek met rekeningen en aanmaningen leeg en wierp alles in de keuken bij de gebruikte koffiefilters en oud brood.
‘Sstt, sstt, weg,’ siste ik tegen de kat. Het beest keek