getjes zijn bijzonder jatgevoelig, hoeveel perforators ik per jaar niet, onverkocht en wel, moet afschrijven, daar heb je geen weet van!’
Ik had er wél weet van, want nog geen twee weken na mijn toetreding tot de kantoorboekhandelbranche had ik een levendige handel in gestolen klappers, punteslijpers (bureaumodel), vollederen schijfsets, enzovoorts. Het kwam door bittere noodzaak dat ik tassen vol kantoorartikelen in jutezakken uit een achterraam aan een touw liet hangen en 's avonds ophaalde.
Ik hing vroeg in de ochtend aan de toog van café Het Gewei toen eigenaar Herman op mij afstapte en vroeg: ‘Wanneer gaan we de rekening 'ns betalen?’
Ik haalde mijn schouders op, dacht na en zei: ‘Smijt mij er maar uit, ik heb geen cent te makken.’
‘Dat hoeft niet zo. Je werkt toch op dat magazijn? Weet je: ik kan wel wat kantoorspulletjes kwijt, bij mezelf en bij wat relaties, als jij nu eens...’
Herman deed kort daarna een bestelling en zou dat gedurende lange tijd blijven doen. Ik kreeg gewoon opdrachten van: ‘Twaalf nieters, veertig opbergmappen (folio), multomappen (zoveel mogelijk), wat gemengd speelgoed voor mijn kinderen (inclusief batterijen).’
Kamperfoelie op een middag in de lift: ‘Het lijkt wel of mensen die nietmachientjes tegenwoordig opvreten, ze zijn niet aan te slepen.’
‘Ze gaan inderdaad ongelooflijk snel,’ zei ik.
‘Als ik je niet zo goed kende en aardig vond, zou ik denken dat we een dief in huis hadden.’
‘Ha, ha, die Kampie,’ lachte ik en fietste in de late middagschemer naar huis. Er lagen strepen okergeel tussen de duistere wolken. Als ik hard fiets, ben ik voor de regen thuis, dacht ik.