Links!
(1986)–Boudewijn Büch– Auteursrechtelijk beschermdEen rode burleske
[pagina 103]
| |
[pagina 105]
| |
dja en vid zaten lekker te kleuren aan de tafel op de gemeenschapszolder. Sirius, Dolf, Polly, Lideke en ik lagen op de grond en rookten hasj. Het was koud buiten. ‘Moet je je toch eens voorstellen,’ peinsde Dolf hardop, ‘hoe Mao door zulk weer maandenlang met zijn getrouwen door China marcheerde op weg naar de overwinning.’ Niemand reageerde. Lideke zei: ‘Ja Dolf, vreselijk voor die man. Toch is hij gelukkig oud geworden en heeft hij gewonnen. Hoe oud is Mao nu precies?’ ‘De Voorzitter is achtenzeventig en nog steeds niet kapot te krijgen.’ ‘Fantastisch, hè Dolf.’ Ik keek Sirius aan die een stripverhaal lag te lezen. Hij keek op, glimlachte naar mij en schudde een beetje hatelijk met zijn hoofd terwijl hij zijn lippen tuitte. Polly zat gedoken in een dik boek en maakte af en toe met een potlood een aantekening in een notitieboekje. Ik rekte mij uit en liep naar de jongetjes toe. ‘Wat kleuren jullie?’ vroeg ik. ‘Mao,’ riep Dja. Ik keek over Dja's schouder en zag de heroïsche kop van de Voorzitter die fier omhoogkeek. Dja en Vid hadden Mao een soort Hawaii-bloesje gegeven. ‘Maar Dja, wat heb je nou gedaan? Mao draagt alleen maar donkerblauwe jasjes. Je hebt een soort variétéartiest van hem gemaakt!’ | |
[pagina 106]
| |
‘Die jasjes vind ik zo saai; waarom dragen jullie nooit 'ns wat vrolijks? Op school heeft iedereen leuke kleren aan en ik moet die lullige kleren dragen,’ klaagde Dja. ‘Dat komt omdat we maoïsten zijn, Dja.’ ‘Hou op met dat gezeur, Dja. Heeft zo'n reactionaire juffrouw je weer op zitten stoken,’ zei Dolf. ‘Waarom moet ik maoïst zijn; ik ben pas zes.’ ‘Als je hiermee doorgaat, kun je direct naar bed,’ zei Lideke pinnig. Ze was bezig aan een borduurwerk waarop al een lange, stenen muur was te zien en een enorme hoeveelheid rode vlaggen en vanen. Ik streelde Dja door zijn haren en zag dat Vid op Mao's gezicht een brilletje zat te tekenen. Ik pakte een gummetje en haalde het weg. ‘Waarom mag die vent geen bril op?’ vroeg Vid. Hij barstte in snikken uit. Dolf ontstak in woede. ‘Lideke, de kinderen moeten van die school af. Ze worden met de dag reactionairder. Ze zitten de Voorzitter ronduit belachelijk te maken.’ Hij liep naar de jongens toe en rukte de kleurplaat van tafel. ‘Moet je nou eens zien! Ze hebben van die man een operettezanger gemaakt!’ Polly bemoeide zich met het gesprek: ‘Je doet wel idioot, Dolf. Je weet heel goed dat er nog geen maoïstische scholen in Nederland zijn. Wat wil je eigenlijk? Dat Vid op zijn driewieler en Dja op zijn step iedere ochtend naar Peking rijden?’ ‘Als jij je nu eens niet met de ideologie zou bemoeien... Jij neemt niet eens de moeite om Mao's boeken te lezen. Als je een ideologische opvoeding goed wilt aanpakken, kun je niet vroeg genoeg beginnen,’ onderwees Dolf ons. | |
[pagina 107]
| |
‘Je had ze nog het liefst als baby rode luiers laten dragen,’ meesmuilde Sirius. ‘Vieren we dit jaar weer geen Kerstmis?’ vroeg Dja, die daarmee de stemming op zolder tot het dieptepunt liet dalen. ‘Jongens, we gaan naar bed. Hup, hup. De hoogste tijd,’ riep Lideke. Ze dreef de jongens naar beneden. Nadat ze in hun bedden waren gestopt, ging ik nog even naar hen kijken. ‘Kom je mij even lekker kietelen?’ vroeg Dja. ‘Ja, jongen,’ fluisterde ik en kroop naast hem. ‘Krijgen we écht weer geen Kerstmis; vinden ze feesten nog steeds reactionair?’ vroeg Dja zachtjes. ‘Ik zal er wel eens over praten; ga nou maar lekker slapen. Dag, lekkere Mao-prins.’ Terwijl ik de deur sloot, giechelde Dja: ‘Hoorde je hoe Boudewijn mij noemde? “Lekkere Mao-prins”. Leuk, hè Vid?’
De trap oplopend naar de praatzolder, voelde ik dat er een gespannen sfeer hing. Iedereen zat rechtop en er werd stevig gediscussieerd. Dolf had het hoogste woord. Hij meende dat hij ‘best tegen een grapje kon’, maar dat het ‘toch echt te ver ging’ als de jongetjes Mao een soort carnavalskostuum gaven, vooral omdat ‘politieke bewustwording niet vroeg genoeg kon worden aangeleerd’. We luisterden zwijgend naar Dolfs opvattingen en barstten vervolgens weer in geredetwist uit. De hasjsigaretten gingen rond; dat was nog het enige vrolijke aan de avond. ‘Dolf, sluit die ideologische klep eens van je. Luister nou eens een paar minuten naar mij,’ zei ik boos en gaf een trap tegen de kachel. | |
[pagina 108]
| |
Dolf haalde zijn lange, blonde haren uit zijn ogen en vroeg op hatelijke toon: ‘Had Mister Romantic Desperado wat in te brengen?’ ‘Ja, Dolf. En heel wat ook.’ ‘Als je maar niet begint over het vieren van Kerstmis. Je hebt je zeker weer door Dja laten opstoken?’ Lideke bemoeide zich ermee: ‘Ga je niet wat te ver, Dolf? Als je zes bent, zegt de Culturele Revolutie je niets, Grote Stappen Voorwaarts ook al niet, en heb je geen benul van imperialisten en reactionairen.’ ‘Precies!’ voegde ik eraan toe, ‘wat voor ons het feest van de Culturele Revolutie is, is voor Vid en Dja een kerstboom.’ ‘Godverdegodver,’ riep Dolf, ‘straks wil je ook nog een stalletje in huis halen en de kerstman langs laten komen!’ ‘Desnoods,’ zei ik rustig, ‘de jongetjes willen een boom met ballen en ik vind dat ze die moeten krijgen.’ ‘Zijn we een maoïstische commune of een bende van heidense-katholieke-reactionaire revisionisten?’ schreeuwde Dolf. Hij pakte een exemplaar van Mao's Rode boekje en begon driftig naar een passage te zoeken. Sirius nam het woord: ‘Stop je gezoek maar. Ik weet welke passage je ons wilt voorlezen. Die over “de jeugd die door haar gebrek aan ervaring in de politiek en het maatschappelijk leven, niet goed in staat is een vergelijking te maken tussen het oude en het nieuwe China”.’ ‘Hoe weet je dat?’ zei Dolf verbaasd. ‘Omdat je iedere keer als de jongetjes Pasen, Kerstmis of Pinksteren gevierd willen hebben, daarmee aan komt zetten. Begrijp nu toch eens, jongen, we zijn hier | |
[pagina 109]
| |
niet in China; we leven in Nederland, en brengen we de maoïstische beweging nu zoveel schade toe wanneer we op zolder een kerstboom zetten?’ ‘Een kerstboom? Een kerstboom!’ Dolf stortte zich bijna brakend op de grond. ‘Dat heb ik toch niet gehoord; een kerstboom?’ Iedereen zweeg. Polly maakte een aantekening. Lideke deed een draad in de naald en Sirius rolde een nieuwe hasjsigaret. Ik schonk mezelf een kop thee in en vroeg: ‘Wil nog iemand anders thee?’ Dolf trok een vies gezicht en zei met gebroken stem: ‘Ik zou niet weten hoe ik ook maar één slokje thee naar binnen kreeg na wat jij zojuist gezegd hebt.’ ‘Over die kerstboom?’ informeerde ik. ‘Ja, over die kerstboom; volgens mij ben jij helemaal geen maoïst, maar een spion die door het reactionaire grootkapitaal gestuurd is.’ Polly en Sirius moesten verschrikkelijk lachen. Dolf zat verbijsterd om zich heen te kijken; in zijn handen hield hij Mao's meesterwerkje. Lideke stond op en aaide Dolf over zijn arm. ‘Rustig, Dolf. Ik begrijp je wel, maar je bent ideologisch misschien te ver voor Polly, Sirius en Boudewijn. Het communisme in zijn ideale vorm is nog heel ver weg. De jongens maken kleine stapjes; jij hebt het talent grote stappen te kunnen maken. Valt er helemaal niet over een kerstboom te praten?’ ‘Alleen wanneer hij ideologisch in te passen is.’ ‘Zullen we daar dan morgen over praten?’ vroeg Sirius. Hij stond op en zei dat hij ‘zo stoned als een afwasteiltje’ was. ‘Okay. Morgenavond om acht uur - als de jongetjes naar bed zijn - communevergadering over ideologie en | |
[pagina 110]
| |
burgerlijke kerstversiering,’ verordineerde Dolf. ‘Dat wordt dan niet voor het ochtendkrieken naar bed,’ zuchtte Polly. Ik knikte, liep de trap af en keek nog even door een kier van de deur naar Vid en Dja. Vid sliep. Dja zag mij en vroeg met een piepend stemmetje: ‘Krijgen we een kerstboom?’ ‘We maken een kansje, Dja. Ga nu maar lekker slapen; morgen moet je weer vroeg naar school.’ ‘We gaan in de klas een kerststal inrichten.’ Ik sloot de deur en ging naar het enige plekje in huis dat helemaal alleen van mij was: mijn bed. Ik zette de wekker op zeven uur, want ik had ontbijtdienst en zou de jongetjes naar school brengen. Toen ik onder de dekens lag, vroeg ik mij af of ik nog wat in het werk van Stalin zou gaan lezen of een boek van Proust op zou slaan. Ik deed het laatste en sliep gelukkig in na kennis genomen te hebben van een wereld van decadentie en verschrikkelijke klassenhaat.
Dolf schreeuwde de volgende avond, veel vroeger dan anders: ‘Kameraden, kameraden! Huisvergadering!’ Lideke en ik lieten de afwas staan, Polly haalde een dweiltje over de keukentafel en Sirius kwam van zijn bed af waarop hij een boek over niet-westerse sociologie had liggen lezen. Vid en Dja wilden ook naar zolder. Ik hield ze onder aan de trap tegen en zei: ‘Blijven jullie maar spelen, jongens. Het gaat over Kerstmis, ik zal mijn best voor jullie doen.’ ‘Krijgen we een boom met kaarsjes of lampjes?’ vroeg Dja begerig. ‘Zeur nou niet; je hoort het wel. Maak dat Legohuis maar af,’ zei ik wat geïrriteerd. Ik duwde de jongetjes naar hun speelgoed. | |
[pagina 111]
| |
‘Ik wil ook vergaderen,’ huilde Vid. ‘Ga spelen. Als jullie zo doorgaan, krijgen we nooit een boom.’ Dja en Vid gingen eindelijk spelen. De volwassenen liepen achter elkaar de zoldertrap op. Achter het bureautje zat Dolf met een streng gezicht te kijken. Voor hem lagen allerlei dikke marxistische studies. Uit bijna alle delen staken strookjes papier. ‘Heb je je ideologisch op het kerstfeest voorbereid?’ vroeg Sirius. Dolf reageerde niet. Nadat we allemaal op de grond waren gaan zitten, opende hij de vergadering. ‘Ik stel voor,’ zei Dolf, ‘dat ik eerst een inleiding houd en dat we daarna allemaal wat zeggen. Ik zal dan alles samenvatten en daarna stemmen we.’ ‘Waarover stemmen we precies?’ vroeg Polly. ‘Over drie dingen. Eén: komt er een kerstboom. Twee: komen er andere kerstartikelen in huis zoals takken of een stal. En drie: hoe vieren we Kerstmis of vieren we het niet? Volgens mij verdient het alleszins aanbeveling, van de viering, de boom en al die andere tierlantijnen af te zien...’ Lideke onderbrak Dolf: ‘Loop nou niet op alles vooruit; we gaan er eerst over praten. Jouw mening kennen we nu wel.’ ‘Ik vind het een schande dat we hier een avond aan moeten besteden,’ zei Dolf. ‘Begin nou eindelijk 'ns!’ schreeuwde Sirius. Dolf hield een inleiding van een uur. Hij las ons citaten voor uit de werken van Mao, Enver Hoxha en Stalin, waarna hij besloot met een lang verhaal over de opvattingen van Lenins kunstpaus Anatoli Lunatscharski en diens mening over het kerstfeest in het | |
[pagina 112]
| |
Rusland van de jaren twintig. ‘Volgens mij zit je vreselijk uit je nek te zwammen,’ meende Sirius na afloop van Dolfs referaat, ‘Lunatscharski heeft nooit een woord aan het kerstfeest gewijd.’ ‘O nee? O nee?’ brulde Dolf. ‘Heb jij niet gelezen wat...’ ‘Laat maar, Dolfje,’ suste Lideke. Polly kwam aan de beurt. Hij vond alles best, als er maar geen religieuze symbolen in de boom kwamen te hangen en het eventuele kerstdiner niet te overdadig werd. ‘Met nog hele hongerlijdende provincies in China kunnen wij niet gaan zitten bunkeren,’ besloot Polly zijn betoog. Lideke was het helemaal met Dolf eens, hoewel ze op één puntje met hem van mening verschilde: een boom zou best kunnen. Terwijl Lideke dat zei, zag ik dat Dolf van boosheid zijn lippen bijna stuk beet. Sirius droeg maar enkele zinnen aan de gedachtenwisseling bij. Hij vroeg zich af of een kunstboom niet beter was dan een natuurhoorn. ‘Een kunstboom kunnen we ieder jaar weer opnieuw gebruiken en geeft dus minder verspilling.’ Dolf leek te ontploffen: ‘Praten we nu ook al over alle volgende Kerstmissen? We hebben het heel duidelijk over déze Kerstmis en niet de komende. Het ideologische vraagstuk dat nu voor ons ligt is: viert de commune dit jaar Kerstmis?’ Ik kwam aan de beurt. Omdat ik geleerd had dat er met Dolf nauwelijks te discussiëren viel, volgde ik de tactische methode. Eerst betoogde ik omstandig dat Kerstmis niet in de lijn van het marxisme-leninisme lag, en ook niet in de lijn van het maoïsme, maar dat | |
[pagina 113]
| |
we in Europa best een beetje vast mochten houden aan ‘onze culturele eigenheid’. Dolf riep: ‘Smerige euro-communist!’ ‘Op de televisie zag ik kerstbomen op het Rode Plein staan,’ mompelde Sirius, die alweer aardig stoned begon te worden. ‘Moskou! Nemen we tegenwoordig die renegaten, die linkse fascisten, die duivelse Sovjets serieus? In Tirana en Peking zul je geen kerstballetje zien, geen boom met lampjes en ook geen enkel kersttakje. En zijn die mensen daar nu zo ongelukkig?’ vroeg Dolf met de nodige pathetiek in zijn stem. ‘Geen idee,’ zei Polly, ‘ben jij dan wel eens in Tirana of Peking geweest?’ ‘Hu, hu; daar gaan we weer. Nee, Polly, ik ben er niet geweest, maar lees wel de Peking Review.’ ‘Houd op met dat gekissebis, jongens.’ Lideke ging met de theekan rond en vond dat we maar moesten stemmen. ‘Daar ben ik niet voor. Als we een boom nemen, kunnen we daar een heleboel mee doen. We kunnen er engeltjes in hangen, maar ook rode sterren,’ probeerde Dolf nog. ‘Laten we eerst stemmen,’ hield Lideke vol. We stemden. Een kerststalletje wezen we allemaal af. We waren voor één kerstdiner, op tweede kerstdag (Mao's verjaardag), en op Dolf na stemden we allen in met een boom. Toen de besluiten genomen waren, zuchtte Dolf: ‘Of deze commune nog iets met Mao te maken heeft... Ik weet het niet meer. We kunnen nu net zo goed naar een kerkdienst gaan. Die democratie bevalt me hier niks...’ ‘Wat ben jíj een ettertje zeg,’ viel Polly uit, ‘we heb- | |
[pagina 114]
| |
ben toch gestemd? Er komt gewoon een boom en dat vind ik leuk voor de jongetjes.’ ‘Maar of Mao het leuk vindt?’ vroeg Dolf zich af. ‘We schrijven het hem gewoon niet,’ zei Sirius en rolde vervolgens lachend over de rieten tegels.
De volgende dag ging ik met Sirius op de fiets een boom halen. Dolf zou voor de versiering zorgen. We sjouwden de boom naar zolder. Toen hij eenmaal boven was, zat er nauwelijks meer een naaldje aan. We hadden niet alleen een hele oude, goedkope boom gekocht, maar hem aangeschaft bij de enige bomenhandelaar in de stad van wie we tenminste wisten dat hij communist was. Tegelijkertijd stond deze man erom bekend dat hij een oplichter van het zuiverste water was die altijd inferieure spullen verkocht. ‘Is Dolf er al? Heeft hij de versiering gekocht?’ vroeg ik aan Lideke. ‘Hij zit in de keuken,’ antwoordde ze. Sirius en ik gingen naar de keuken en troffen Dolf aan terwijl hij kerstballen rood zat te verven. Hij had al een piek gemaakt. Zij bestond uit een stukje elektriciteitspijp waarop hij een groot portret van Mao had geplakt. Aan rood geschilderde trompetjes had hij kleine briefjes geplakt waarop leuzen uit Het rode boekje waren getypt. Met waterverf had hij alle lampjes van de kerstboomverlichting rood gemaakt. ‘Zullen we de boom ook rood spuiten?’ stelde ik voor. ‘Je denkt zeker dat je geestig bent?’ zei Dolf. ‘Nee, Dolfje, dat leer je hier gauw af. Geestigheid schijnt niet de sterkste kant van het maoïsme te zijn.’ Dolf vloog me aan: ‘Waarom rot je niet gewoon op? | |
[pagina 115]
| |
Je hebt een verpestende invloed op onze gemeenschap. Dat je die boom erdoor gekregen hebt, is al erg genoeg, maar je zult het genoegen niet beleven mij dood te pesten.’ Sirius haalde ons uit elkaar. ‘Jongens, jongens, heeft Lunatscharski soms geschreven dat ruzie goed is?’
's Avonds stond de boom in al zijn kale glorie op zolder. De jongetjes keken er ademloos naar. Ik kreeg pijn in mijn ogen van al dat rood. Op tweede kerstdag lagen er cadeautjes onder de boom. Voor Dolf had ik het eerste deel van J.W. Stalins Keuze uit zijn werken aangeschaft, dat bij de Antwerpse uitgeverij Alle Macht Aan De Arbeiders verschenen was. Voor mij had Dolf het vierde deel van Mao's Selected works gekocht. Voordat ik het uit het rode cadeaupapier haalde, wist ik al welk boek het was: het formaat en gewicht van Mao's werken waren mij uitentreuren bekend. Dja kreeg een rood brandweerautootje, Vid een al even rood speelgoedpianootje. | |
*toen we - ziek van de hasj - opstonden op de zevenentwintigste december ontbeet niemand en gingen we met zijn allen koffie drinken op de praatzolder. Dolf, die nooit stuk te krijgen was, begon direct te zeiken: ‘Die kerstboom kan nu wel weg, dat ding misstaat. Wie zet hem aan de straat? Dja begon onmiddellijk te jammeren: ‘Waarom moet hij nu al weg? Hij is zo leuk met al die rode ballen en lampjes. Mama zei dat hij tot na nieuwjaar mocht blijven staan...’ | |
[pagina 116]
| |
‘Dat heb ik de jongetjes inderdaad beloofd,’ zei Lideke. ‘Maar godverdegodver! Blijven we nou de komende jaren dat reactionaire gekloot houden! Waarom blijven we vastzitten aan die burgerlijke, decadente en kapitalistische dingen? Als we het maoïsme serieus nemen, moeten we leven naar de eisen en plichten die de Voorzitter ons in zijn werken heeft gesteld.’ ‘Dan kunnen we de waterleiding wel afbreken, de douche de deur uit doen en nooit meer aardappels eten,’ zei Sirius. ‘En elke dag een half bakje rijst oppeuzelen en verder niks; net zoals die Chinezen,’ zei Polly. ‘Mogen we tot laat opblijven?’ vroeg Vid. ‘Wat bedoel je?’ vroeg Dolf. ‘Alle jongens en meisjes op school mogen met oud en nieuw tot heel laat opblijven,’ babbelde Vid, die niet wist welk een commotie hij zou veroorzaken. Dolf ging staan en kreeg een angstig-rood hoofd. ‘Ik word hier nog eens getikt van. Hoe komen die kinderen nu weer op oud en nieuw?’ ‘Dat hoor je toch; op school gehoord,’ zei Lideke. ‘Ik hoor ze nooit eens over het Yenan-congres, over de taak van de staat of over de oprichting van de volksrepubliek. We moeten die kinderen beter opvoeden, vertellen over de eerste oktober 1949...’ Ik zei vermoeid: ‘Wat moeten die kleuters nu met zo'n datum? Dat komt later wel, het zegt ze toch niks wat er in 1949 in China gebeurde.’ ‘Dat zou wel zo moeten zijn,’ bromde Dolf. ‘Mogen we opblijven?’ zeurde Dja door. ‘Dja en Vid, gaan jullie beneden spelen,’ sprak Lideke geïrriteerd. | |
[pagina 117]
| |
De jongetjes liepen mokkend de trap af en de volwassenen bleven zwijgend zitten. Dolf beende met grote passen over de zolder: ‘Dit gaat me toch écht niet gebeuren... Dat ik na die verschrikkelijke reactionaire kerstgebeurtenis ook nog eens oud en nieuw moet vieren? Er zal wel weer over gestemd worden, maar ik zeg jullie dit: als er hier oud en nieuw gevierd wordt, verlaat ik de commune.’ ‘Zal ik je het woord democratie weer eens uitleggen?’ zei Sirius snerend. ‘Nee, dat hoef je niet, lul. Ik zal jou eens wat uitleggen: dat Mao vlak voor het uitroepen van de volksrepubliek een stuk schreef met als titel “Over de democratie van de volksdictatuur”; een stuk dat je écht eens moet lezen.’ ‘Staat er in dat stuk dat oud en nieuw vieren verboden is?’ vroeg ik. ‘Dat niet, maar oud en nieuw is niet in de geest van het maoïsme,’ zei Dolf. Lideke sprak zachtjes: ‘Ga je niet wat te ver, schat. Nieuwjaar is zo ongeveer het grootste en meest luxe feest in de volksrepubliek. Ze schieten er voor een vermogen aan vuurwerk in de lucht en versieren alle straten.’ ‘Stomme trut, dat was voor de Culturele Revolutie; dat is nou allemaal afgeschaft.’ ‘En waar staat dat dan in Mao's geschriften?’ vroeg ik. ‘Het staat er,’ zei Dolf stellig. ‘En waar dan?’ ‘Als ik zeg dat het er staat, dan staat 't er!’ schreeuwde Dolf. ‘Haal de Selected works van de Voorzitter eens uit | |
[pagina 118]
| |
de kast, Boudewijn,’ zei Sirius, ‘dan kan Dolf ons die passage even aanwijzen.’ ‘Het staat niet in de Selected works, maar in de dertigdelige Complete works,’ probeerde Dolf zich eruit te redden. ‘Die hebben we niet en die kunnen we ook niet lezen, want die zijn in het Chinees. Kun jij Chinees lezen, Dolf?’ informeerde ik op hatelijke toon. ‘Ik heb ooit ergens een citaat van de Voorzitter over oud en nieuw gevonden; ik meen in een bloemlezing. Ik weet het zeker,’ meende Dolf wat voorzichtiger. ‘Ik ben er zeer benieuwd naar,’ zei Polly. ‘Ik ook, Dolf. Kun je het niet even voor ons opzoeken?’ Dolf was gaan zitten en schoof zenuwachtig op zijn stoel heen en weer. We wisten allemaal dat Dolf een citaat van Mao over het vieren van oud en nieuw verzon. Dolf begon op zijn nagels te knauwen, rolde daarna nerveus een sjekkie en ging weer staan. ‘Morgen heb ik het citaat gevonden,’ zei hij met onzekere stem. ‘Dan zul je waarschijnlijk vannacht nog een boek van Mao moeten drukken,’ treiterde Sirius. ‘Hou op met Dolf te jennen,’ zei Lideke boos en legde een arm om hem heen. Ze troostte: ‘Ach, liefdeskameraad, laat je toch niet stangen door die marxistisch-leninistische amateurs. Als jij zegt dat Mao dat geschreven heeft, dan zal het heus wel zo zijn.’ Ik keek Dolf in de ogen en zag dat híj dat zelfs niet geloofde.
Urenlang zat Dolf in biografieën van Mao en Voorzitters eigen werken te snuffelen. Hij was op zoek naar | |
[pagina 119]
| |
een niet-bestaand citaat - dat wisten we allemaal. Af en toe vroeg iemand van ons: ‘En hoe zit het met het citaat, Dolf?’ Dolf reageerde niet. Lideke nam het voor hem op: ‘Laat die jongen met rust; het is al gezoek zat voor hem!’ ‘Mogen we rotjes kopen?’ zeurde Dja. Hij kreeg van Lideke een klap om zijn oren en ging huilend op de praatzolder zitten mokken. Vid kwam naar mij toe gekropen en fluisterde in mijn oor: ‘Heeft Mao het opblijven op oud en nieuw nu verboden of niet?’ Ik keek Vid aan en besefte - heel kort, dat is waar - in wat voor een krankzinnige leefgemeenschap ik woonde. Alles werd getoetst aan een oude man die duizenden kilometers ver weg in China woonde. Mijn twijfels verdwenen snel, want vlak daarna dacht ik: Mao is onze Grote Roerganger die ons zal leiden naar de communistische heilstaat.
Op dertig december belegde Dolf - zeer tegen zijn gewoonte in - om tien uur 's ochtends een huisvergadering. Hij wipte onrustig op de stoel bij zijn bureautje. ‘Je hebt het citaat gevonden?’ vroeg Sirius. ‘Hè, gadverdamme, kun je Dolf nu nooit met rust laten?’ klaagde Lideke. Dolf reageerde niet op Sirius' gesar. Hij keek strak voor zich uit en begon pas te praten toen we allemaal gezeten waren en vol verwachting naar hem keken. ‘Kameraden, ik heb mij vergist. Het citaat dat ik bedoelde, gaat niet over oud en nieuw, maar over de toelaatbaarheid van het vieren van Pasen.’ ‘Laat zien, laat zien!’ schreeuwde ik enthousiast. ‘Ik heb dat citaat niet hier gevonden, maar op het | |
[pagina 120]
| |
kantoor van De Rode Tribune,’ probeerde Dolf zich eruit te kletsen. ‘Zeg toch gewoon, Dolf, dat Mao zich nooit over welke feestdag dan ook heeft uitgelaten, maar dat jij eenvoudig geen enkel feest wil vieren,’ drong Polly aan. ‘We mogen dus rotjes gaan kopen, mama!’ juichten Vid en David. ‘Nee, nee en nog eens nee,’ schreeuwde Dolf, ‘er komt geen rotje in huis en we doen met oud en nieuw net alsof er niets aan de hand is.’ ‘Dat zal nog moeilijk worden met al dat geknal in de straat,’ wierp Lideke voorzichtig op. ‘Ga jij mij ook al afvallen?’ klaagde Dolf. Zijn zinloze gezoek - waarvan hij vanaf het begin had geweten dat het geen resultaat zou hebben - had hem nagenoeg tot een zenuwpatiënt gemaakt. ‘Kort en goed: we kunnen lekker oud en nieuw vieren en ik kan met de jongetjes vuurwerk gaan kopen,’ zei ik. ‘Is de huisvergadering klaar?’ drong Sirius aan, ‘kunnen we ieder ons gang gaan?’ ‘Nee, godverdomme, nee!’ raasde Dolf, die zelfs voor zijn doen volstrekt abnormaal en hevig aangedaan reageerde. Lideke aaide hem door zijn lange blonde haren, kuste hem op de neus en vroeg: ‘Wat is er dan nog, Dolf?’ Dolf herstelde zich een beetje en probeerde weer te kijken als onze nooit twijfelende, recht in de leer zijnde ideologische leidsman. Hij deed zijn haren uit zijn ogen en decreteerde: ‘Het Chinese oud en nieuw wordt, zoals jullie misschien wel weten, afwisselend gevierd | |
[pagina 121]
| |
tussen 21 januari en 19 februari. Vanmiddag nog zal ik de Chinese ambassade opbellen om te vragen wanneer het volgend jaar is. Op die datum zullen we oud en nieuw vieren en daarmee uit.’ ‘Dolf, ben je niet goed bij je hoofd! Wil je de kindertjes rotjes laten afsteken in februari? Dat mag niet eens volgens de politieverordening,’ riep ik lachend uit. ‘Sedert wanneer trekken wij ons wat aan van een plaatselijke politieverordening?’ ‘Ik heb anders geen zin om opgepakt te worden,’ zei Sirius. ‘Moeten wij helemaal in ons eentje oud en nieuw vieren?’ huilde Dja. ‘Het beste zou zijn wanneer we nooit niks zouden vieren, behalve de eerste oktober,’ sprak Dolf op rustige toon. ‘Als je dat vieren noemt... Die receptie op 1 oktober op de Chinese ambassade vind ik ieder jaar anders knap saai. Ze kijken ons daar weg en we mogen geen hasj roken,’ zei Polly. ‘Goed, de vergadering is gesloten. We doen morgennacht gewoon alsof er niets aan de hand is,’ zei Dolf terwijl hij aanstalten maakte iets anders te gaan doen. Lideke keek naar haar minnaar, dacht diep na en zei bedachtzaam: ‘Dolf, dit is onzin. We vieren morgennacht gewoon oud en nieuw, net zoals iedereen.’ ‘We vieren niks.’ ‘Laten we even praten,’ stelde Lideke voor. Ze verzocht ons om allemaal naar beneden te gaan. Achter Polly en Sirius liep ik de trap af en ik hoorde hoe Lideke begon met Dolf te bewerken. Een uur later kwam zij de keuken in. ‘Jongens,’ zei ze, ‘het is goed. We | |
[pagina 122]
| |
vieren oud en nieuw, maar op twee voorwaarden. Eén: er komen uitsluitend rotjes in huis van Volksrepublikeins-Chinese makelij, en twéé: er wordt geen rotzooi zoals champagne gedronken. Het was een hele klus om Dolf om te krijgen, dus beginnen jullie nu niet te zeuren om champagne.’ ‘Daar hebben we niet eens het geld voor,’ zei Polly terecht. ‘Wat drinken we dan?’ vroeg Sirius. ‘Chinese rijstwijn, misschien...’ suggereerde Lideke. ‘Waar kun je die dan kopen?’ informeerde ik. ‘Zoek dat maar zelf uit!’ sloot Lideke resoluut de discussie en verdween naar zolder om haar treurende Dolf te troosten. Boven hoorden wij haar tegen hem aan praten: ‘Dolfje, schattige liefdeskameraad, die anderen zijn nog niet zo ver. Er komt een tijd dat Mao óók de baas van Nederland is en er geen rotjes zullen worden aangestoken in de nacht van 31 december op 1 januari.’ ‘Dat is een schrale troost,’ hoorden wij Dolf nog net zeggen. Dja en Vid kwamen de keuken binnenrennen. ‘We mogen rotjes kopen! Zevenklappers! Gillende keukenmeiden en sterretjes!’ dansten ze enthousiast. ‘Ja, jongens, het is toegestaan, maar roep dat nu niet te luid,’ probeerde ik het geluk van de twee jongens te temperen.
Nog diezelfde middag fietste ik met Dja en Vid naar de stad. Vid zat in het stoeltje voor en klaagde over zijn been dat klem zat. Dja zat achterop en stelde de ene na de andere vraag. ‘Hoeveel geld hebben we voor rotjes? Kopen we ook gillers en tienklappers? Hoe laat gaan we ze aanste- | |
[pagina 123]
| |
ken? Mogen we er ook eentje zelf vasthouden?’ ‘We zien wel Dja,’ hijgde ik; er stond een gure, straffe wind in de straten. ‘Hoeveel geld hebben we nu precies?’ vroeg Vid een beetje dromerig. ‘Vijftien gulden en daar kun je een heleboel voor kopen.’ ‘Op school heeft een jongen verteld dat zijn vader voor honderd gulden vuurwerk ging kopen, Boudewijn.’ ‘Dat zal best, Dja, maar die vader is dan zéker geen maoïst.’ ‘Ik wou dat ik dat ook niet was,’ zei Dja uit de grond van zijn hart. ‘Ik ook!’ schreeuwde Vid. ‘Houd je kop, jongens, anders fiets ik zo weer terug naar huis,’ waarschuwde ik, niet eens écht boos.
Helemaal boven op het keukenkastje had ik het vuurwerk neergelegd. De jongetjes konden er met geen mogelijkheid bij, hoeveel stoelen ze ook op elkaar zouden stapelen. Al vroeg in de avond van de eenendertigste december stonden ze in aanbidding naar het keukenkastje te kijken. ‘Gaan we nou beginnen?’ zeurde Dja. ‘Moeten we nog lang wachten?’ jengelde Vid. ‘Jullie staan ernaar te kijken alsof Mao straks in hoogsteigen persoon boven op het keukenkastje zal verschijnen,’ lachte ik. ‘Wat is “verschijnen”?’ vroeg Vid. De hele avond trokken Dja en Vid mij aan mijn armen: ‘Kom nou mee naar buiten; ik hoor al rotjes.’ Om elf uur waren ze dood- en doodmoe; Vid moesten we | |
[pagina 124]
| |
wakker maken. We liepen met zijn allen naar beneden, de straat op. Lideke droeg een emmer water. Sirius ging buiten, apestoned, tegen een muur leunen. Polly staarde naar de hemel en Dolf bleef mokkend in de deuropening staan. ‘Doodzonde van al dat geld; hadden ze in China betere dingen mee kunnen doen,’ mopperde hij. We begonnen rotjes, gillende keukenmeiden, twee-, drie- en tienklappers af te steken. Dja en Vid keken hun ogen uit. ‘Mag ik er ééntje zelf aansteken?’ bleef Dja maar zeuren. ‘Eentje is goed, maar voorzichtig hoor.’ ‘Pak uit de zak maar een rotje; zo'n klein rood dingetje, Dja.’ Dja zocht in de zak en bekeek het rotje, heel voorzichtig. Dolf had een paar passen op de stoep gemaakt. Hij keek niet naar boven, maar speurde kennelijk zonder enige zin de trottoirband af. ‘Wat betekent “Made in Taiwan”?’ klonk Dja's stemmetje glashelder door de nacht. Het leek even alsof iedereen in de stad afgesproken had om een paar seconden een vuurwerkstilstand in acht te nemen. ‘Godverdomme! Wat hoor ik daar,’ tierde Dolf en rukte het rotje uit Dja's hand. ‘Vuile klootzak, we hadden afgesproken Volksrepublikeins-Chinees vuurwerk te kopen; dat heb je expres gedaan. Staan we hier een beetje reactionair spul de lucht in te knallen, die vuile Taiwanezen te steunen. Etter!’ Dolf dreigde bijna zelf te ontploffen. ‘Ik heb écht om communistisch vuurwerk gevraagd; er is bij de drogist zeker per ongeluk een Taiwanees rotje tussen geslopen,’ zei ik naar waarheid. | |
[pagina 125]
| |
‘Het is écht een klotestreek van je, Boudewijn,’ heulde Lideke met Dolf. Dolf pakte het niet afgestoken vuurwerk en gooide het in de emmer water. ‘Uit met de pret,’ constateerde Sirius droog. Polly was al naar binnen gegaan. Dja en Vid liepen huilend de trap op. ‘Kunnen we de rotjes niet drogen op de kachel?’ vroeg hij met grote tranen in zijn ogen. ‘Dan vliegen we met zijn allen de lucht in, schat,’ probeerde ik hem te troosten. ‘Wat gaan we nou doen, mama?’ vroeg Vid. ‘Laten we maar naar bed gaan, jongens.’
Het werd nieuwjaar met een zwijgende Dolf die driftig in Mao's Rode boekje las. Polly en Sirius waren naar bed gegaan. Ik rookte sigaretten en dronk thee voor de kachel. Lideke keek mij af en toe kwaad aan. Nog zeker een uur lang hoorde ik de jongetjes in hun bed huilen. Soms scholden ze: ‘Mao is een klootzak, ik wou dat ie dood was!’ Eén keer keek Dolf mij aan, het was drie uur in de ochtend, en toen beet hij mij toe: ‘Wat ik je nog het meeste kwalijk neem, is dat je die kinderen tegen Mao opzet. Waarom zoek je niet een hospita waar je je fascistische praatjes kwijt kunt?’ |
|