Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
LXVIIe Hoofdstuk.
| |
Ongelukkig wedervaaren van eenige Engelsche heeren met den Arabischen prins MilheymDe Engelsche heeren, om te beter van alle overlast bevryd te wezen, maakten met malkanderen een gezelschap van twaalf persoonen en brachten tezaamen vier-en-twintig dienaars, altemaal heel wel van schietgeweer voorzien, zulks dat zy oordeelden in staat wezen van niemand te behoeven te vreezen en magts genoeg te hebben om een bende Arabiers te konnen wederstaan. Van Aleppo dan vertrokken en niet verre van Tadmor gekomen zynde, vernamen ze dat den Arabischen prins Milheym, het opperhoofd van alle de Arabiers, en onder de Franken heel wel bekend, met eenige van zyn volk daar omtrent lag. Weshalven zy beslooten niet verder te trekken en te blyven daar ze waaren om te zien wat hiervan worden wilde. Prins Milheym, betrachtende Ga naar voetnoot+ dat hy met geweld niet veel tegens hen zouwde Ga naar voetnoot+ konnen uitrechten, oordeelde met listigheid meer te konnen uitvoeren en vaardigde derhalven aan d’Engelsche heeren vier gezanten af, omstuuwd met verscheydene dienaars, welke eenige geschenken medevoerden, benevens last om de gemelde heeren uit naam van hun opperhoofd te verwellekoomen en hen zynen dienst aan te bieden, met byvoeging dat zy vryelyk en zonder eenige bekommering alles tot hun genoegen konden gaan bezichtigen. ’t Gezantschap wierd beleefdelyk ontfangen en met alle dankbaarheid weder teruggezonden. Zelfs beslooten d’Engelschen, om den Arabischen prins niet schuldig te blyven, twee der voornaamste van hun gezelschap aan hem af te veerdigen. Deze waaren de heeren Timotheus la Noy en George Metkelf, welke laatste naderhand tot consul van de Engelsche natie t’Aleppo aangesteld, en aldaar ook in die bediening gestorven is. Verzeld met eenige dienaars begaven zy zich dan na de tent daar zich Milheym in onthield, die hen met een geveinsd gelaat verwellekomde en heel vriendelyk onthaalde. Maar de medegenomene geschenken overgeleverd, en nog een wyl tyds met onderlinge redenen Ga naar voetnoot+ doorgebracht zynde, voerde hy hen met een stuurs wezen tegemoet, hoe zy zich de stoutheid dorsten aanmatigen, te komen ter plaatze daar hy zich onthield? Waarop geantwoord wierd, dat zy als vrienden van den Grooten Heer de vryheid hadden van te gaan en te komen werwaarts het hen geliefde. ‘Indien', berstede de prins daarop uit, ‘den Grooten Heer zelf hier kwam, ik zoude hem eveneens handelen Ga naar voetnoot+ als ulieden.’ Zeggende wyders: ‘Gy zyt verspieders en met geen ander oogmerk hier gekomen dan om alles af te zien, en aan den bassa van Aleppo bekend te maaken, hoe gy het hier gevonden hebt om, waar ’t mogelyk is, ons door uwe verraderyen te doen verstrikken en gevangen neemen. Gy zyt | |
[pagina 332]
| |
ook d’oorzaak, vervolgde hy, dat ik van de Turken niets kan bekomen, vermits gy tegelyk met het uwe ook het hunne bevryd Ga naar voetnoot+, door de karavanen gestadig met zulken sterken manschap te doen uitleyden, en op hunne aankomst weder tegemoet te trekken. Weshalven ik u zo aanstonds altemaal zal doen ophangen.’ Waarop den beul hebbende doen roepen, kwam deze straks met touw en zeep (om de stroppen te smeeren) tevoorschyn. De gezanten, ziende deze toestel, Ga naar voetnoot+ dreigden hem, byaldien Ga naar voetnoot+ dit tegens hen wierd in ’t werk gesteld, dat hunne vrienden er zodaanigen wraak over zouden neemen, dat er d’Arabiers in eeuwigheid het geheugen af zouden hebben. ’t Antwoord was, dat hy zich met die wraak gantsch niet bekreunde, dat hy met al zyn volk tegens hen zoude optrekken, en dat zy niet minder als de strop te verwachten hadden. Ondertusschen zochten eenige mindere Arabische prinsen, daar tegenwoordig, de zaak te middelen, dat het (‘tgeen eygentlyk het oogmerk was) met een somme gelds afgemaakt mocht worden. En wierd aldus – nadat prins Milheym zich egter vry lang geweldig taay had gehouden, dringende heel hard op het hangen – een eysch gedaan, te weeten dat de heeren gezanten twintigduyzend ryksdaalders aan den prins zouden betaalen. Maar het vergelyk wierd eyndelyk getroffen op omtrent drieduyzend, met beding dat de betaaling zoude geschieden in geld en ‘tgeen zy anders van waardy hadden, doch dat zy hun geweer zouden behouden, behalven twee paar pistoolen voor den prins Milheym. Om deze som nu uit te maaken moesten alle de Engelsche heeren zich ontblooten van hun geld, ’t kostelykste tuyg van hunne paarden, en ‘tgeen zy wyders van waardy by zich vonden, zo van kleederen, horologien, zilvere drinkschaalen, enz. onder dewelke ook eenige kooper-vergulde voor zilver doorgingen. Waarboven zy ook noch d’ongeneugte hadden van te moeten vertrekken zonder d’overblyfzelen van Tadmor te mogen bezichtigen. Doch het duurde niet lang, of de Engelsche natie zag zich wegens deze trouwloosheid gewrooken. | |
Rampzalig eynd van den prins MilheymOmtrent een jaar nadat dit voorgevallen was, stuurde Kara Mahometh, bassa van Aleppo, tot verscheydene maalen afgevaardigden aan den prins Milheym, met aanmaaning dat hy zich onder de bescherming en vriendschap van den Grooten Heer soude begeeven. ’t Verdrag wierd eyndelyk geslooten, en de zaak zo verre gebracht, dat Milheym zich in persoon tot Aleppo zoude vervoegen om zyn onderwerping aan den bassa, als verbeeldende den Grooten Heer, te doen. De bestemde dag verscheenen zynde, stuurde Kara Mahometh zes van zyne paarden met eenige van zyn volk om den Arabischen prins uit zyne legerplaats, vier uuren van Aleppo, af te haalen, terwyl hy hem zelfs Ga naar voetnoot+ gereedmaakte om hem buyten de poort van de stad t’ontfangen. Tegen den middag dan kwam Milheym, gezeten op een paart van den bassa, met zyn volk aanryden en was nu alreeds ter halver weg gekomen, wanneer een zyner dienaars (een Moor van geboorte en die hertelyk van hem bemind wierd) rydende kort achter den prins, verscheyde maalen zeer zwaar verzuchtte, en, gevraagd wat er d’oorzaak af was, hem met een bedrukt gelaat tegemoet voerde, dat zyn hert hem niets goeds van deze tocht voorspelde. Milheym, te licht van geloof – dewyl het zeeker is dat den bassa niets kwaads met hem in den zin had – eyste aanstonds zyn eygen paard, ‘tgeen in het uiterlyk aanzien heel mager was (gelyk de Arabische paarden gemeenlyk zyn, doch zo goed van deugd, dat ze doorgaans, stuk voor stuk, vyfhonderd ryksdaalders, ja zelfs zommigen tot duyzend toe, komen te kosten) en zeyde tegen de afgevaardigde van den bassa, zittende nu op een beest daar hy zyn leven | |
[pagina 333]
| |
op mocht betrouwen: ‘Zeg tegen uwen heer en meester dat ik tegenwoordig op myn troon ben gezeten en hem op een ander maal wel zal komen zien’. Hierop begeefd hy zich met zyn volk, zonder meer woorden te maaken, weder terug na zyne legerplaats. De bassa, dit bericht ontfangen hebbende, was er zeer geweldig over t’onvreede en keerde met een verbitterd gemoed weder binnen de stad, doch met het voorneemen van den prins welhaast op het lyf te wezen, ten welken eynde hy order gaf dat zich vyfhonderd man, altemaal uitgelezen volk, gereed had te houden. De volgende nacht nu was geweldig duyster en daar viel een zwaare regen, ‘tgeen den bassa tot zyn voordeel nemende, sloeg hy met de gemelde manschap te paard, begaf zich in stilte na de legerplaats van Milheym en vond daar alles in rust. Straks vielen de Turken op de slapende Arabiers aan, hieuwen er ettelyke neder en kregen den prins Milheym zelf gevangen, benevens vyf andere mindere prinssen en zestien van zyne voornaamste persoonen. Echter waare het te bedenken geweest of zy hem wel levendig gekreegen zouden hebben – want hy was alreeds op de been – indien hy maar zyn paard had konnen bekomen, ‘tgeen door geen ander achterhaald konde worden. Maar zyn dienaar, de Moor, meer bezorgd voor zyn eygen leven als voor dat van zynen heer, was ermee voortgetogen. De bassa keerde dan zegepraalende in de stad, daar hy met ongemeene vreugde, onder het lossen van ’t kanon, wierd ontfangen. De voornaamste Arabiers wierden, op paarden gebonden, achter hem na gevoerd; omtrent veertig gemeene ruyters, met touwen om het lyf, als honden voortgesleept, en twee-en-twintig hoofden, welke in de overrompeling waaren gesneuveld, op lanssen tentoongedraagen. Niet zohaast was Kara Mahomet in zyn paleys nedergezeten, of hy deed water brengen om zyn handen en baard te wasschen, zeggende ‘hemdulla’, zoveel als ‘gedankt zy God’. Straks hierna liet hy eenige lakenze rokken (of vesten, gelyk men ze gemeenlyk noemd) mitsgaders drie beurzen, yder op vyfhonderd ryksdaalders gerekend, hervoor brengen om ze onder zyne officieren uit te deelen, tot vergelding van dat zy zich zo wel hadden gekweeten Ga naar voetnoot+, gevende dubbele portie aan dengeenen die d’eerste handen aan Milheim had geslagen. Doch deze, ziende dat hem niet meer toegeleyd wierd, wierp zich op de knien, kuste de vest van den bassa, en zeyde dat hy hem dankbaar bleef voor de gift en zich tevreeden hield met gedaan te hebben ‘tgeen hem behaaglyk was. De bassa bemerkte terstond waar hy heen wilde, en verdubbelde de portie nochmaals. Thans gebood hy alle de naamen der gevangenen op te schryven, gelyk ook mede dergeenen daar zy de hoofden van hadden medegevoerd, welke gewasschen, en van het bloed en stof gereynigd zynde, stuk voor stuk voor Milheym wierden gebragt om hem den naam af te vraagen, die dan op het voorhoofd wierd gesteld. Onder deze bevonden zich ook zommigen daar de prins heel veel van had gehouden, onder het noemen van welker naamen hy jammerlyk verzugtede en de schouders ophaalde. Ga naar voetnoot+ Hierna deed den bassa acht der gemelde gevangens het hoofd afslaan, en d’overigen tot nader ordre wegbrengen; en wierd dit alles binnen den tyd van twee uuren beschikt. Twee dagen daarna wierden drie anderen met een ongemeene dood gestraft, te weeten men boorde hen aan yder zyde van den hals op de schouders een gat, waarin stokken met brandende toortzen wierden gezet welker vlammende droppelen, alzo zy tot den middel toe ontkleed waaren, hen gestadig op het naakte lyf droopen. Aldus wierden ze, op kemels, door de stad | |
[pagina 334]
| |
omgevoerd tot aan het kasteel, en aldaar onthoofd. Yder dag daaraanvolgende lieten er twee of drie op gelyke wyze het leven. Ondertusschen kwam er yts zeldzaams te gebeuren. Een van deze ter dood verwezenen, voorby een aga van Mahometh Ga naar voetnoot+ (dien hy eens in zeekere gelegentheid van de dood had gered) heengevoerd wordende, riep hem toe: ‘Heugd u de dag niet, dat ik degeen ben geweest die u het leven heb behouden? – beduydende hem wyders waar het geweest was – Tegenwoordig staat het in uwe handen, my het myne te behouden. Den aga, hem kennende geworden, verzogt zyn pardon van den bassa, die (de zaak verstaan hebbende) hem het leven schonk, wordende aanstonds van zyne tormenten verlost. Wanneer ze nu altemaal op deze wyze ter dood waaren gebragt, wierd de prins Milheym benevens de gemelde hoofden, waarvan de voornaamste gebalsemd waaren, na Constantinopolen gestuurd. Doch zynde voor de tent van den Grooten Heer gebragt, zeyde de keyzer dat hy niet waard was aan hem gezonden te worden, en gaf ordre dat men hem het hoofd zoude afslaan, gelyk terstond geschiedde. |