| |
| |
| |
III. Wat de oud-majoor vertelde.
Een oud-majoor van de politie vertelde mij over 't verleden van den Polder:
‘In '77 maakte ik mijn eerste ronde in de Zandstraat, en sedert heb ik er jaren geloopen, maar nooit een klap of stoot gehad. Want 't was er immers altijd gemoedelijk. En wanneer 't eens noodig was, deed je met een grooten mond veel meer dan met je sabel of pen en inkt voor 'n verbaal.
Toch is 't er nu doodsch, vergeleken bij toen. Haast iederen avond kon je d'r wel over de hoofden loopen. Moet u ook niet zuinig over denken, als daar aan de Boompjes zeilschepen vijf, zes dik lagen, en al die matrozen waren jaren weg geweest. Dan kwamen ze met een zak vol geld de Zandstraat in en zochten d'r troost en weligheid in 't Paard in de Wieg, in Londen's Piket, de Fontein, of bij Daatje in de korte rokjes. Je had er nog zoo'n danshuis in de Trouwsteeg ook, en Hasko in de Peperstraat, en in de Raamstraat de Ooievaar, o ondeugend symbool! - Maar dat was daar toen alles nog degelijk werk. Tjonge ja, hoor... En nou, - elk huis, waar een flesch bier op tafel staat, noemt zich meteen maar danshuis, tegenwoordig.
Ook in de knipjes had je behoorlijk hoornmuziek; hééle orkesten. Een orgel hoorde je niet. Toen Dirk Paternot 't eerst een draaiorgel nam in z'n zaak, was dat een wonder van geweld. En pas later volgden Vater Rhein en Charli in 't Engelsche cafe-chantant 'm na; - toen Bertus Henning, op 't Roode Zand, waar later Posthuma, de burgemeester van den Polder, in kwam.
Dat waren zaken, allemaal degelijk en van belang!
| |
| |
In 't Paard alleen hadden ze soms een vijf en twintjes meisjes zitten. Daar kwamen de zeelui, en allerhande ordentelijke burgers. 't Ging er behoorlijk toe, - nooit iets van vechten of rooverij, bewaar me nogantoe. Die meisjes waren er vast in huis, liepen daar in korte rokjes rond, en deed je zoo al eens 't gordijn opzij voor surveillantie, dan was 't meteen beleefd van achter de tapkast; ‘o, 't is alles in orde.’
Om twaalf uur 's nachts sluiten. Eerst effe waarschuwen, huis aan huis. Wie dan vertrekken wou, ging weg; en wie er bleven, daar had je als politie zóó al geen last mee op straat. 't Volk er uit, deuren toe. Meneer sloot de Zandstraat dicht met twee brigadiers. - 't Ging alles zoo zacht, zoo lief en aardig.
Tegen twee uur 's nachts was je klaar in den Polder; waren die dwarsstraten ook opgehaald. Dan liep je er rustig. En om vier uur begon de drukte van die kleine kooplui alweer. Want die woonden er veel; moesten vroeg naar de markt om groente, fruit, appelsiene. En ook 't nachtvolk voor de booten.
Maar die slampampers van nu, die hield je er niet, in de straat. Want zoodra je ze zag, werden ze opgebracht óók, en in de Pauwensteeg bewaard tot den anderen morgen. Daar maakten we geen omslag mee. En hadden ze wat in te brengen, dan konden ze er immers bij den officier van justitie rapport over maken... Maar dat lieten ze veel liever na. En van al dat falderappes hield je den Polder op die manier schoon...
Nee, 'k mocht er graag dienen. 't Was er heel plezierig, niets onaangenaam, nee... Och, en nu nòg... Nu heb ik toch al een poos me pensioen, maar de eerste, die me een klap dorst te geven, als ik zoo voor een keer nog 's de Zandstraat passeer... reken er op, dat
| |
| |
die er niet levend uit zou komen. Zóó mochten ze mij: oud en jong. Want och, ik voor mij, 'k dacht altijd maar zoo, als 't noodig is, pak je ze an; maar liever doe je ze eerder vast weg. En voor 't overige kan je je beter bemind maken dan gehaat. Is 't waar of niet?
Als ze d'r zoo 's 't een of ander hadden, van een vechtpartijtje, wel, dan kwam je 't verst met goede woorden. 't Wèrd wel 's kloppen, maar heel zelden, en dàn moest je zorgen, dat ze je onthielden ook. 's Een enkelen keer kwamen er verwondingen voor; maar een moord in de Zandstraat herinner ik me van al die jaren toch niet. 's Eens is er een agent gestoken, in de nieuwe Fontein, met een mes. Ik pakte dien vent in z'n nek en bracht 'm weg. Toen had je ontzag en van de menschen nooit verzet. Maar àls ze de lat ook 's zagen, dan schoten ze weg!
Afzetterij hoorde je zelden of nooit van. En wàs 't eens, dat de heeren zèlf kwamen voor 'n zaakje, och lieve mensch, dan vlogen al die meiden van zuivere bangigheid op de daken!... Als ze de bekende, vertrouwde gezichten maar zagen, had je in den Polder nooit last.
En toch was er Zaterdags en Zondags geen doorkomen aan. Maar 'n heel ander soort van menschen dan tegenwoordig. Zaten er van die opgeschoten werkjoggies tusschen, dan was 't: ‘ga nou weg, of ik...’ En ze hadden 't hart niet eens om òm te kijken. Maar die knapen van nu, als ze nooit in de Zandstraat geweest zijn, dan ben 't geen mannen. Ja, op m'n woord, 't is treurig gesteld met de jeugd... Toen, meerendeels zeelui: slappen hoed op, wijde broeken, rood baai hemd; scheê op zij, en de portemonnaie óók goed gespekt. Had je nooit last mee over straat. Altijd “good
| |
| |
Zeelui passagieren in de Zandstraat
Kees van Dongen, 1895
| |
| |
| |
| |
DE ZANDSTRAATTERREINEN OP 26 OCTOBER 1912
afbeeldingen uit
rotterdamsch jaarboekje 1913
FOTO'S WOUTER COOL
| |
| |
Verkleind, uit Oude huizen van Rotterdam
Teekeningen van Johan Briedé
| |
| |
night”, “good evening” - al naar 't dan was. En je wees ze den weg naar de Maasbrug of naar den Dijk.
Want op den Schiedamschedijk had je toen nog vertrouwde zeemanslogementen; van Moeder Spek, bijvoorbeeld. Wanneer een matroos dan afgemonsterd was, zei hij: “hier, moeder, heb je me geld.” En als ie 's uit wou, vroeg ie haar zóó veel. Kwamen wij ze dan tegen in kennelijken staat of zoo daaromtrent, dan was 't dikwijls: “vooruit jongens, nou na huis!” - bracht je ze zelf een eind op weg. Maar die groote gelegenheid van Bets van Bienen bijvoorbeeld op den Dijk, die heeft 't niet uit kunnen houden. Want zoodra de Engelsche zeelui niet meer hier, maar in Engeland uitbetaald werden, is daar de klad in gekomen. Toen moest er met voorschotjes worden gewerkt en zochten ze dien minderen rommel op. En nu is 't haast allemáál mindere rommel, wat je in den Polder ziet...
Had u den baas van de Fontein maar eens aan de deur moeten zien staan met dien grooten gouden ketting van schouder naar schouder. En was 't Paard in de wieg niet een ferm café? - Toch zijn die beide waarden nog in armoed gestorven. Want hoe ging dat? Een heeleboel meiden, die zij allemaal in zij en satijn moesten kleeden; goed van eten en drinken, weet ik al. En als je nu rekent, dat er van de tien zeelui misschien twee bleven, gemiddeld... Consumptie: glas bier van 'n kwartje; flesch wijn van drie gulden was casueel. Champagne hoorde je zelden. Of de patroon of z'n vrouw moest al eens jarig wezen, dat ie tracteerde. - Kunt u zoo nagaan wat daar inkwam na al wat er af moest. Dàn: veel uitgaan, Scheveningen, schouwburg; en 't beste was voor de lui niet goed genoeg. De lekkerste visch, mooie kleeren, goud, zilver, dure honden, 's na-
| |
| |
jaars op jacht... En 'k moet zeggen: altijd even royaal, hoor, want op 'n borrel, glas bier, glaasje wijn, - wàt je dan hebben wou - werd nooit gekeken... Nou, dat liep dan vanzelf op 't Armhuis uit met den ouden dag.
Ja zeker, de Polder van toen en van nu, 't scheelt me een portie! Maar, zooals ik al zei, - menschen, die je niet vertrouwen kon, zetten we er ordentelijk uit, zoodra ze ergens binnen wilden gaan. En die hielden ze dan vast op 't bureau voor den nacht, óók al hadden ze bij ons weten momenteel niets gedaan. Van zakkenrollen hoorde je dus zelden, kwartjesvinders bestonden er niet. 't Mocht al eens wezen dat een zeeman er z'n zakdoek of een tabaksdoos kwijt was geraakt, - groote sommen nooit. Toch had je er wel degelijk ook meisjes wonen op kamers, in de Zandstraat, de Trouwsteeg, de Raamstraat; en dan gewoonlijk twee vriendinnen zoo samen. Maar die ellendige sc̀€hande van souteneurs was nog totaal onbekend, en dus ook de chantage, de roof!
Bovendien stonden alle lichte vrouwen nog onder strenge politie-contrôle. Hadden ze op 't doktersappèl gemankeerd, dan werden ze opgevangen. Als ze beboet waren, moesten ze 't geld netjes in 't Oumanshuis betalen en 't voldane briefje aan den commissaris gaan brengen, of we namen ze óók mee... Zoo hield de politie 't heft maar in handen.
Och heere, en als er een minderjarig meisje uitgehaald werd, dan schrikte immers heel de buurt. Of wat een schande was dat toch al, wanneer we, op verzoek van de ouders, hun dochter in een danshuis opspoorden en terugbrachten op honk. Maar tegenwoordig: al die daghitjes, die fabrieksmeisjes; je ziet er kinderen, op den gladden vloer, en 't is warempel of 't zoo hoort!
| |
| |
Ook was 't alles veel minder besmuikt. Een ieder kon weten wat er in de Zandstraat te koop was. Rendezvous-huizen, - 'k wist immers niet eens wat dat was... Maar ja, rijk werden ze er al evenmin bij als nu. En van verscheiden vrouwen weet ik, dat ze, ook al door 't drankmisbruik, in de werkinrichting, in Oesgeest, zijn geëindigd, of gewoon maar in 't Armhuis... De meisjes zoowel als de waardinnen!
Eén voorbeeld maar, uit mijn lange ervaring, is me bekend, van een vrouw, die altijd alléén op haar zelf had gewoond, en die een aardig kapitaaltje heeft overgespaard. Zij is later getrouwd, woont keurig mooi in een lieve buitenbuurt, en ze heeft verscheiden eigen huizen. Maar die meid is dan ook altijd ordentelijk geweest. Ze nam de goeden, liet de kwaden loopen, èn dronk niet. 't Was een knap, eenzelvig mensch; en ze is er niet hoovaardig op geworden. Dàt moet ik zeggen: ze leven er goed van, alles degelijk en op zijn tijd, maar zonder omslag of opdirkerij, als bescheiden burgermenschen.
Maar ze is ook de éénige. Wat heb ik er 'n massa den kelder in zien draaien. Tenzij ze dan later wat in de waschjes of de werkhuizen raken en met allerbei d'r handen een schrale boterham verdienen, - na weelde, somtijds, en verspilligheid.
Weet u wie er alléén zij bij spinnen? - Dat zijn de huisbazen. Dat zijn soms menschen, waar u of een ander 't niet van denken zou: heele pieten, deftige weduwvrouwen, - maar die pandjes in de Zandstraat, in den Polder hebben gehad, toen 't daar nog goed ging - en die ze nòg wel hebben. Want die huizen brachten hun rente op, moet u gelooven! En als daar dan zoo'n druk beklante zaak in zat, - wat deden die eigenaars
| |
| |
dan? Die sloegen de huur elk jaar op, omdat zoo'n Paard in de wieg, zoo'n Fontein, immer tòch niet kon verhuizen.
En wie er ook wel goede zaken hebben gemaakt, vooral als ze hun eigen pandje bewoonden: enkele café-houders zonder meer. Meest vreemdelingen, menschen die talen spraken, en waar alle Engelschen, Schotten, Denen, Noren, Grieken en Spanjolen kwamen. Eén is er, die woont er zelf al lang niet meer bij, maar die bezit nu verscheiden cafés. En 'k gun 't dien man. Want hij is altijd oppassend zelf bij z'n zaken geweest. Bij hem werd een klant niet al maar aangevoerd, en er was ook nog een beetje meer fatsoen en kameraadschap in de wereld. Een borrel voor een stuiver; meiden werden geweerd. Wien genoeg was geladen, werd niet meer getapt; dus ook geen geraas en getier, maar wèl betalen...
't Was een andere tijd, een préttiger tijd, óók in den Polder. Ze kwamen niet zoo lichtvaardig bij de politie klagen als ze een opstopper hadden gehad, want ze schaamden zich nog dat ze er waren geweest.
Maar nu is 't treurig. De degelijkheid, 't fatsoen gaat meer en meer de wereld uit. En vooral voor ouders van opgeschoten jongens en meisjes is 't zorgelijkheid. Want ook de eerbied, de vrees voor vader en moeder verslapt, en 't gezag wordt steeds minder. 't Aantal lichte vrouwen is bovendien sterk toegenomen. Eerst uit Duitschland; meisjes uit gestichten, bijvoorbeeld, kwaer verscheiden naar ons land om veilig te wezen. En als wij ze dan over de grenzen hadden gezet, bracht soms dezelfde trein ze weer mee terug. 't Kellnerinnendom kwam tot bloei en leverde zijn deel. Later dreef 't strenge optreden van de Amsterdamsche politie ook heel wat prostituees naar onze stad.
| |
| |
Maar wat 't ergste is? - Ja, hoe ging dat vroeger jaren? Dan waren 't vooral meiden, die te lui waren om te werken, en uit eigen wil maar liever in de Zandstraat gingen zitten. Nu is 't veelal dat jonge goed van dagmeisjes en fabrieksmeisjes, die je in mijn tijd nog niet zoo had. Zij zijn 's avonds vrij, gaan dan maar dansen in de Zandstraat, of 't voor een burgerdochter geen schande meer is. Hoeveel ouders gaan de gangen van hun kinderen nog streng genoeg na? Hoeveel kinderen storen zich nog aan dat strenge toezicht, aan 't uur van thuiskomen 's avonds? - Net zoo lang tot 't te laat is, en ze in handen vallen van die gewetenlooze slampampers, wie 't er immers alléén om te doen is juist zulke meisjes af te richten, dat ze weldra voor hen in schande den kost gaan verdienen...’
|
|