| |
| |
| |
II. De amputatie.
Het gaat er nu dus om, om u van den ‘Polder’ te vertellen. Aan de haven van Rotterdam die kleine stad, waar de Chineesche muur van het fatsoen omheen staat, en wier verdachte reputatie door de zeelui al wel een paar eeuwen, achtereen gretig over heel de wereld verspreid is als een besmuikte verlokking, een uitkomst voor hun dolle buien na de lange reis.
Maar nu heeft het gemeentebestuur besloten om daar de bijl in te zetten. Wat een aanleiding scheen, om dit toch wel historisch vermaarde - of wil men: beruchte - gebied en zijn dichte bevolking voor 't groote publiek als 't ware nog eens te ontdekken en nader te beschouwen, aleer 't straks voor goed verdwijnt. Want 't is in haast alle opzichten een merkwaardig wereldje, dat daar leeft naar zijn zeer eigen zeden en gebruiken, in 't hart onzer zich moderniseerende en zoo snel vooruit-strevende groote stad. Een vreemde volksstam, zoo gezegd, een onbekende negorij, waarvan de burgers van Rotterdam en van 't heele land allicht minder weten dan van den levenswandel der menscheneters in Nieuw-Guinea, bijvoorbeeld, die zij overigens in de ethnografische handboeken na kunnen slaan.
Daarom ben ik er nieuwe onderzoekingstochten gaan ondernemen, bij dag en bij nacht. Curiosa voor het Museum van land- en volkenkunde heb ik er weliswaar niet uit meegebracht; misschien enkele zeldzame exemplaren voor eenig insectarium. Maar toch vlei ik mij dat mijn buit, vooral uit een oogpunt van menschenkunde en ook van oudestadsbeschrijving, niet zonder waarde zal wezen voor het algemeen. Daarbij zal dan
| |
| |
tevens blijken wat een angstwekkende krotten-doolhof er hiermee weggehakt wordt, midden uit Rotterdam. Maar de gevolgen van de gedwongen verspreiding der geduchte inlanders door de stad zijn nog moeilijk te overzien. Want als men een broeinest van ontucht en misdaad uit gaat roeien, waar stuiven al die prostituees en die boeven dan heen? - Waar zal de politie dàn de dieven, inbrekers en hun gilde-broeders hebben op te sporen? Want tot heden kwamen zij toch gemeenlijk wel weer bij hun lieven in den Polder terecht, om daarna... geknipt te kunnen worden. - En hoe zal het gaan met de ontucht, die hier voor het overgroote deel gelocaliseerd was? - Zal ze in 't clandestiene voortwoekeren door allerlei nu nog onbesproken buurten, of zich weer inkwartieren in een bepaalde wijk, die dan de nieuwe Polder zal worden? Geeft de blijkbare voorkeur voor oud-Katendrecht, daar om de havens heen, al eenige aanduiding?
Allemaal vragen van belang voor de veiligheid en wat je plechtig zou kunnen noemen 't zieleheil van Rotterdam, maar waarop voorloopig natuurlijk niemand 't antwoord weet. Naar een van mijn gidsen door die donkere gewesten 't zoo plastisch zei, is 't er mee als een hoopje vlooien waar je een schop in geeft. Wie zegt waar ze heen zullen springen en op 't onverwachtst nog jeuk verwekken?
Met dit al wordt u nu wel geacht te weten wat de sloopers daar successievelijk uit den Polder weg gaan breken. De Onteigeningswet is er, de eindaanwijzing nog niet. Maar reeds is een begin gemaakt met de schatting van al die perceeltjes, en er zal worden getracht zooveel mogelijk bij minnelijke schikking aan te koopen van wege de gemeente. Want rechtsgedingen
| |
| |
op dit stuk kunnen lang duren. Maar naar menschelijke berekeningen zullen de terreinen voor het nieuwe Raadhuis en het Postkantoor aan de Coolvest dan toch in de tweede helft van 1912 wel open liggen. Er zijn trouwens al enkele van de beruchtste pandjes, 't zij onbewoonbaar verklaard, of onderhands gemeenteeigendom geworden. De overheid voelde het bezwaar om daarna als ‘huisbaas’ op te treden tegenover prostituees. Zoodat die woningen langzamerhand meerendeels leeg zijn gekomen, met een hangslot er op, en vóór dat de straatjeugd, die dan stelselmatig begint met alle ruiten in te gooien, er verder gaat breken, worden ze hier en daar maar vast gesloopt. Wat wel eens ongerieflijk is voor de paupers, die daar soms ongemerkt zijn binnen gekropen, om er hun intrek te nemen voor een poos. - De houweelen brengen er al heel wat aan 't daglicht van die besmuikte interieuren, waar ontucht met roof en andere gruwzame narigheid jaren lang verholen heeft voortgetierd. Als die oude steenen konden spreken! - Inmiddels hebben de bewoners, schuw voor het buitenlicht, weer andere schuilhoeken opgezocht. De politie zal nu nog wel weten waarheen. Maar er is helaas in de oude stad gelegenheid te over om in andere holen en gaten te kruipen, die ver buiten het nu te raseeren complex blijven.
Al behooren hier dan ook mee de weerzinwekkendste woningtoestanden onder. Zooals men weet, zijn 't in groote lijnen twee propvol-gebouwde blokken ter weerszijden van de Raamstraat, gelegen aan de Vest. Het eene naast het Doelenterrein, aan den achterkant doorloopend tot het verlengde van de oostelijke rooilijn der Zandstraat. Hiermee verdwijnt dus ook het grootste deel van het Doelwater, met het daarin ge-
| |
| |
legen triestige slop, en van de om haar krotten en ongezonde gangen en ‘plaatsjes’ beruchte Kikkersteeg, benevens onder meer de Paddengang, die trouwens al vrijwel ontruimd was. Dit gebied, voor het nieuwe raadhuis bestemd, heeft ongeveer 7000 vierkanten meter oppervlak.
Daarnaast ligt van de Raamstraat tot de Hofstraat langs de Coolvest het tweede bouwblok, ± negenduizend M2. groot, dat aan den achterkant begrensd wordt door de Zandstraat. Hier komt het postkantoor te staan. De Raamstraat valt dan voor tweederden geheel weg; de grens loopt juist door den koekebakkerswinkel op No. 19 heen. En daarachter, in die nauwe scheuren, ligt dan toch ook wel 't afschuwelijkste wat ik nog ooit aan krotten had gezien.
Dat wordt nu allemaal gelukkig opgeruimd. Van de Zandstraat verder de oneven kant, waar de Peperstraat in uitkomt, die dus mee gesloopt wordt, èn de oneven zij van de Hofstraat met de heele Zwaanstraat er bij. Dat is tezamen het hart van den Polder. Neemt men dit weg, dan is 't daar in heel de buurt met het rosse leven gedaan. Want dan blijft er nog wel het Roode Zand en van daar af de Zandstraat totaan de Hofstraat ongerept staan, met verder die eene rij even genummerde huizen, en al die ongerechtige straatjes en stegen er omheen, als Leeuwenlaan en Leeuwenstraat, Schavensteeg, Vierwindenstraat, Korte Wagenstraat, Trouwsteeg, Halvemaanstraat en Mosterdsteeg. Maar het verband is er uit; er wordt veel te veel van de zieke organen weggesneden dan dat 't organisme nog verder mee zou kunnen.
De heele omgeving zal er bovendien door die monumentale nieuwe gebouwen worden beheerscht. De
| |
| |
zetel van het dagelijksch bestuur, van den Raad, de gemeentelijke bureaux, posterijen en telegrafie, met al hun bedrijvigheid, brengen er een heel ander leven heen; maken er een nieuw centrum der stad van, gelegen aan den breeden hoofdweg, die, door demping van de Coolvest verkregen, dan de hartader zal zijn van het Rotterdamsche verkeer.
Welnu, dan zal de Polder immers uit zijn isolement zijn gehaald. Dan zijn er in den Chineeschen muur, waarbinnen het fatsoen zich tot heden niet waagde, wijde bressen gehakt, de stroom van het alledagsleven gaat er langs en doorheen; het ontsmettende licht van de zon valt er in, frissche lucht vaagt er het besmuikt broeiende weg. Daar voelen de Polderbewoners zich op hun kamertjes, in kroegen en knippen, immers niet lekker meer bij. De verlokking van 't geheimzinnige is er dan af. En vooral den samenhang, de vertrouwde gezelligheid onder elkander, zullen de sloopers hebben verbroken. Die veilige trouwhartigheid van allemaal in ontucht en misdaad. Hun nest is vernield; een groot deel van de vogels, van de lok- en roofvogels, schichtig weggevlogen. Dan, na een poosje, verdwijnt de rest immers ook.
Temeer, omdat het drukke verkeer heel wat klanten van 't polderen terug zal houden. Dat loopt daar te veel in den kijker. Dus zullen de laatste zaakjes wel vanzelf verloopen; de baten van een stiekeme vangst worden schaarscher en schaarscher, want berooven wordt een gevaarlijk bestaan, als 't daar weldra zoo'n drukke allemanswijk zal zijn.
Nee, 't volgend jaar wordt nu eerst 't muziekverlof ingetrokken. Dat is voor de danshuizen en de tingeltangels zóó al de dood. En die trekken toch de meeste
| |
| |
klanten naar de heele Zandstraatbuurt... Dàn gaan ze breken, en is 't met den Polder gedaan.
't Begint er immers nu al te kwijnen. Wat vroeger nooit voorkwam: hier en daar staat er een woning te huur. En waar ze gaan sloopen, vervallen die vrij gekomen huizen zóó gauw, dat de eigenaars ze zelf maar leeg laten staan tot hun beurt. Die wonden in 't gezicht van zóó'n straat zien er dan ook wèl gruwzaam uit!
De moed zakt er dus merkbaar weg. Ze klagen en zitten beteuterd. Maar u moet dan ook niet lichtvaardig denken over de amputatie, die hen daár wacht. Er wordt een brok van niet minder dan 16,000 vierkanten meter weggesneden uit de buurt. De bouwpolitie deelde mij mee, dat er ongeveer twee honderd vijftig huizen worden gesloopt. Daar zijn 'n zeven honderd woningen in, honderd vijftig pakhuizen, magazijnen, kantoren, stallen en werkplaatsen. Een kerkgebouw en een politiepost vallen er mee. Het respectabele aantal van rond honderd wat men ambtelijk noemt: ‘logementen, café's, verloflokalen, danszalen, winkels enzoovoort’. En voor het oppervlak, waar de breedte der straten in ligt, - voor de ruimte in die meerendeels gruwzaam krottige panden, waarvan nog zooveel localiteit afgaat voor de bedrijven, is het bevolkingscijfer toch wel ontstellend groot: in die beide bouwblokken wonen plus minus twee duizend menschen!
Die gammele steenenboel wordt daar nu weggehakt uit den Polder. Met zóóveel knipjes en kroegjes, danshuizen, rendez-vous en gemeubelde kamertjes. Tweeduizend bewoners worden er verjaagd! En al behooren die geenszins allemaal tot het Polderbedrijf, zij tellen toch meerendeels mee in de trouwhartige buurtschap. Is 't dan wonder dat de stemming gedrukt is in 't heele
| |
| |
Zandstraatkwartier? - Een oud-majoor der politie heeft mij met weemoed en ergernis zitten vertellen wat een verschil dat daar maakt, vergeleken bij den gemoedelijken ouden tijd, toen je nog voor je plezier in de Zandstraat op post liep. - En vóór dien, zoo eenige eeuwen terug? - Wel, toen was de Polder immers een idylle, waar Arie Prins zijn Heilige Tocht had kunnen verzinnen.
Is het Roodezand - volgens de onlangs verschenen geschiedkundige verklaring van ‘Rotterdamsche Straatnamen’ - niet zoo geheeten naar een zandplaat van roode kleur, oudtijds vóór Rotterdam in de Maas gelegen? Het grondgebied van de ambachtsheerlijkheid het Roodezand is in 1358 bij de stad en later binnen haar wallen getrokken. Maar de heeren Bokel hebben er nog lang heerlijke rechten over gehad en: den schout van het Roodezand aangesteld! ‘De tegenwoordige straat van dien naam, gelegen op het terrein van het voormalige ambacht, met zijn omgeving, is historische grond.’
Hier heeft het Hof van Bulgerstein gelegen, een ‘kasteel’ met zes morgen land er omheen. 't Is in 1620 met erven en boomgaard aangekocht door de stad. Later was het Hof ‘Conchergehuys’ van de Engelsche Court, en daarna verviel het wel diep: tot tucht- en werkhuis. Achter Bulgerstein lag het Bombazijnen kerkhof. Ook stond hier vroeger de Kapel der Zeven Slapers, en in 1565 worden nog afzonderlijke kerkmeesters van het Roodezand opgegeven. Bij deze kapel behoorde eveneens een kerhof. En dan was er nog een ander bedehuis: de St. Pieterskerk of het Pietershuisje, later Boshuis geheeten, waarvan het erf als begraafplaats voor de Walen ingericht werd. En in 1635 stond de stad de
| |
| |
St. Pieterskerk af aan de Merchant Adventurers. Toen was het dus Engelsche kerk, ‘Courtkerk’, tot de Engelsche Court in 1656 naar Dordt overging, en de Fransche Kerk hier haar intrek nam.
Ook wel curieus voor dezen gewijden Poldergrond is de aanteekening, dat er in het eerste kwartaal van de vorige eeuw in de stadsmuren nog kruittorens en gildetorens uitgebouwd waren, onder meer bij de Raamstraat. Van de Zandstraat verluidt er niet veel anders dan dat zij eerst Roodezand-straat heette, omdat ze op het terrein van het oude ambacht gerooid werd. En de Raamstraat dankt haar naam aan de lakenramen, die in de veertiende eeuw nog in de kerk hadden gestaan, doch waarvoor de vroedschap later land aangekocht had bij de St. Jorisdoelen. Het Hof van Holland had in 1504 aan de stad toegestaan een laan te maken van de Westewagenstraat tot de Westvest. Ten noorden daarvan werden toen de ramen geplaatst, door een raamsloot gescheiden van het land van de Witte Zusters. De Kikkersteeg heette in de zestiende eeuw ook wel Hollandsche Nachtegaalsteeg. Het zuidelijk hoekhuis aan het Haagscheveer had kikvorschen afgebeeld in zijn gevel. Vermoedelijk zal het er wel een geliefkoosde verblijfplaats voor deze kwakers geweest zijn, want omstreeks 1584 was het daar nog allemaal moeras. De Paddengang ontleent dan haar naam wel aan dezelfde omstandigheid.
Voor den naam Peperstraat geeft het boekje geen verklaring. Wel, dat deze straat in 1595 door kerkmeesters in erven uitgegeven werd op den grond van het St. Agatha-convent, genaamd ‘het Susterenvelt’. - En inderdaad, een Susterenvelt is 't daar in aprocieven zin toch nog wel altijd gebleven, evenzeer als wat het volk
| |
| |
wel eens noemt: een gepeperde buurt. - De Hofstraat werd aangelegd op denzelfden grond: ‘int witte Susterhuijs’. De naam zal wel van den ouden Kloosterhof zijn afgeleid...
En zoo ziet men, dat 't, óók op gewijden grond, al wonderlijk kan verkeeren! Maar met dit al: wat een heugenis van eeuwen her wordt er dan toch door 't sloopen van die beide ellendige woningblokken ontnomen aan de levende geschiedenis van oud-Rotterdam!
historische bijzonderheden ontleend aan ‘rotterdamsche straatnamen’, geschiedkundig verklaard door j.m. droogendijk, met medewerking van dr. h.c.h. moquette. rotterdam. 1910, w.l. & j. brusse
|
|