Het verbond(1931)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Prairiepaardjes zij draven, vluchten; hoor, de verten branden onzichtbaar en dof en alom in de wind; door het vlagende waaien, 't verraderlik waaien dat een scherpe rooknevel spint - vergeefs! zij bleven belaagden: zij stuiven uiteen langs een vlammenrand en vluchten terug naar het eerste land; wervelen in angstige kringen langs vlammen die oovral opdringen zij huivren; deinzen bijeen - - wacht de dood, déze dood op elkeen? : de zon brandt somber en duister en de wind sliert de rook om hun lijven tot een gore honende luister; en rode vuurgloed loeit, en vlammen drijven hen rugwaarts samen op al smaller land: alles bedroog, de verte loog, de prairie staat in brand! - o morgens! toen stralende winden hun sterke schonken omwoeien; toen de stromende zon langs hun lenden met hun waaiende manen ging stoeie', en de gronden van honderden donderende hoeven de komst mijlen verder verkondden! nú spatten de grassen vonken, verten en luchten verzonken, vlammen en rookwolken sluiten de steigrenden hoonlachend in. zij rennen in wervlende kringen, zij rennen verwilderd, en dringen de vonkende vlammenrand in - - verten en luchten vergingen.... Vorige Volgende