Het verbond(1931)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] II [pagina 39] [p. 39] De Verloornen het wemelend sneeuwen ving bevende aan, onhoorbaar waaiend langs de kamerramen: ogen die star het verscheemren omvaemen der verten; de zerken waarachter hun levens nu lijdzaam vergaan hun trotse handen, hun moedige handen liggen vermoeid in de dood van hun schoot en doelloos als schepen die strandden. hun ogen branden; zij staren groot - het sneeuwt om zo zwarte plassen, het sneeuwt over eenzame landen. [pagina 40] [p. 40] heimwee vervult hen niet meer. geen hongren naar het woeste, roekloos rijk waar één keer in de wilde vloedgolf van dien heten dag z'ontembaar en glimlachend stonden en streden met zo kalme pracht als had God zelf hen naar den strijd gezonden. zij staren niet meer terug naar wat blindlings ontvlood zij staren niet meer ontzet in de dood en nauwliks naar wat is gebleven van het jonge lachen, het jonge wenen om het schone, onstuimige leven : verdrevenen die trots en eenzaam rezen boven de spot van tijd en dood, zichzelf uitwezen toen z'ook die kleine droom te schoon bevonden en deze weerden; herinnering, die alreeds stiller ging om iedre dode. [pagina 41] [p. 41] O boeg! scherpe boeg die eens dansend dwars door de branding joeg; - o rode, donkere bloem, Kruis-God, die ons allen ranselt onder Uw harde doem; o zwart leeg hart, mijn trotse geest die een woeste vlam van verzet is geweest, een tempeest van mijn duistre haat, van mijn hoog verdriet, o Liefde! die niets dan doelloosheid liet het weemlende sneeuwen ving bevende aan, onhoorbaar waaiend langs de kamerramen. en alles is in dit aanhoudende sneeuwen dit bevende sneeuwen, dit weemlend sneeuwen dagen-lang eenzaam ondergegaan onhoorbaar vergaan. de luchten grauw, de plassen zwart - o Hart, o Hart Vorige Volgende