Nagelaten werk
(1927)–Gerard Bruning– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
De prijs der schoonheid
| |
[pagina 167]
| |
Maar een leven lang tot stervens toe geheel met bitterheid gespijzigd, heeft hij tot de laatste, laatste munt het losgeld betaald van hen wier leven gekweld wordt door de jaloersche Schoonheid: zij brengt God te zeer nabij en Zijn aanwezigheid weegt te zwaar om - o weergaloos bedwelmende bekoringen - niet ál wat van de aarde ons nabij komt voortaan in een vergiftigde vreugde te moeten derven. Hij heeft het losgeld betaald van hen, die bang geweest zijn van de Schoonheid. Bang om haar, die altijd weer de laatste laafnis - hoezeer beloofd - aan een hart in nood onttrekt en om wille van wie wij van huis en erf verdreven worden. Bang om haar die - o deerne die de droeve pracht van haar lijf veil heeft, - haar eenzame visioenen ontheiligt: Pour avoir des souliers elle a vendu son âme,
Mais le bon Dieu rirait si, près de cette infâme,
Je tranchais du tartufe et singeais la hauteur,
Moi qui vends ma pensée et qui veux être auteur.Ga naar voetnoot1)
Hij is onder hen, die de Schoonheid betaald hebben met zijn ongestilde droefheid en zijn verbrijzelden wil en zijn vergiftigd lichaam. Aan al het verganklijke moest hij lijden om het onvergankelijke te mogen openbaren. Want de Schoonheid is een genade en een vermetelheid. Maar hij, die ontsteld en geloovig alles van het leven gericht zag op de vier uitersten: Dood, Oordeel, Hel en Hemel en smartelijk de rechtvaardigheid besefte, waarmee de doem der artificieele paradijzen zich aan hen voltrekt die roekeloos de toegangen verbrijzeld hebben, moet - ontsteld en geloovig ook ditmaal - zich onderworpen hebben aan de zwarte boete door zoo velerlei begeerlijkheden over de vermetelen der Schoonheid afgeroepen, - | |
[pagina 168]
| |
de groote Begeerlijkheid vooral, waaraan hij zelve, den diepsten zin der Schoonheid onthullend, de pijn onzer Verbanning heeft afgemeten: op aarde het Paradijs te veroveren: s'emparer immédiatement, sur cette terre même, d'un paradis révélé.Ga naar voetnoot1) Dan echter treedt ons de Engel tegemoet, dien God van den beginne af heeft uitgezet; de Engel met het zwaard van vuur, die de hel van alle aardsche paradijzen opent en de Schoonheid ook - gelijk haschisch-paradijzen - verarmt tot een dier ‘joies solitaires’, een dier eenzame vreugden ‘(qui) rend l'individu inutile aux hommes et la société superflue pour l'individu, le poussant à s'admirer sans cesse lui-même et le précipitant jour à jour vers le gouffre lumineux où il admire sa face de Narcisse’.Ga naar voetnoot2) In alle aardsche paradijzen voltrekt zich de vloek, waarvan Genesis spreekt: dat wij met smart het aardrijk zullen eten. De Schoonheid en haar begeerlijkheden zijn zeer aardsch en haar vermetelen zullen voor dit paradijs betalen. Maar wij zien alles van dit leven, wij hooren zijn verzen, wij peilen zijn luciditeit en huiverend vragen wij, wie wreeder dan hij heeft moeten betalen. Meedoogenloos heeft hij, die een Woestijnvader in Parijs en een heremiet in de menigte was, geleden om den Val van den koninklijken mensch, om het verloren Paradijs, om de verdrijving van het aangezicht Gods; geleden heeft hij aan elk zijner afwijkingen, aan zijn begeerlijkheden, aan de verbrijzeling van zijn Wil: le riche métal de notre volonté est tout vaporisé...Ga naar voetnoot3); geleden heeft hij aan zijn eenzaamheid: eenzaamheid om wille van zijn visioenen, maar ook - want wat laat zóó alleen als het leed, - een- | |
[pagina 169]
| |
zaamheid om wille van alles wat hem ontroofd werd in zijn vergiftigd lichaam; er blijft alleen een zwijgend huiveren voor hen aan wie al de lijfs- en zieleangst openbaar wordt, die dezen mensch naar de zwarte verzen van ‘A celle qui est trop gai’ gedreven heeft: de zwarte verzen voor Mad. Sabatier om wie hij droef en vertwijfeld met den waan van een wit paradijs heeft mogen spelen; maar hoezeer moet deze waan een laafnis nog in de martelie van zijn leven geweest zijn. |
|