Nagelaten werk
(1927)–Gerard Bruning– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
III | |
[pagina 113]
| |
Van André Gide tot Andre Breton
| |
I. InleidingWie met een enkel woord de karakteristiek van een deel der jongste Fransche letteren zou willen geven, vindt dat door een der woordvoerders van het Surréalisme uitgesproken over den schilder Max Ernst: een ‘panique de l'intelligence’. Daarmee toch is, behalve deze schilder, | |
[pagina 114]
| |
meteen het complex der verschijnselen gekenschetst, dat zich meer en meer als een samenhangend geheel van André Gide tot André Breton gaat afteekenen. En geeft men zich rekenschap van deze ontwikkeling dan vindt men als naasten voorbereider André Gide, als crisis Dada met Tristan Tzara als eenigszins luidruchtig manifestant, met Philippe Soupault en Louis Aragon als de meest karakteristieke auteurs, - in derde stadium gevolgd tenslotte door het Surréalisme als de voorloopige voltooiïng in een volkomen val. Deze noodlottige ontwikkeling in eenige van haar kenmerken overschouwend, in eenige van haar tendenzen ontledend, in eenige van haar neigingen ondervragend, teekent zich den beschouwer plotseling een figuur af, waarin wij verwante kenmerken, verwante tendenzen, verwante neigingen gaan herkennen maar ditmaal grooter, trotscher, hijgender; ditmaal opgestooten tot schier gigantische proporties; ditmaal geleefd op een slagveld van zielen voor elke van wie het ging om zijn of niet-zijn en daarom zoo verhevigd geleefd, dat de litteratuur waarschijnlijk niets heeft dat daaraan gelijk komt: Dostojewski. Ofschoon geenszins getracht zal worden een samenvattend en min of meer definitief oordeel over dezen schrijver te geven zal, waar wij een oogenblik in de gelegenheid zijn den wezenlijken invloed ten booze van Dostojewski bijna handtastelijk vast te stellen, ongetwijfeld wèl deze Rus - deels althans - verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor eenige dier afwijkingen in het Europeesche denk- en gevoelsleven, welke via André Gide tot hem teruggebracht kunnen worden. En deze afwijkingen zijn vooral de negatie van het verstand en van den wil en (in vereeniging ook met Freud's theorieën) de ontdekking van het onderbewustzijn, sinds Dostojewski en André Gide gevaarlijk geexploiteerd. En al is het ongetwijfeld waar, dat Gide voorzoover hij als intermediair in dit proces optreedt, het beeld | |
[pagina 115]
| |
van Dostojewski heeft vervalscht of beter: verkleind - hij bekent trouwens oprecht bij voorkeur zichzelf in Dostojewski gezocht te hebben - toch is het boven allen twijfel, dat deze beide afwijkingen in het werk van den Russischen schrijver - en als integreerend deel - aanwezig zijn en door Gide rijkelijk ontgonnen werden. Schetsmatig 'n oogenblik de negatie van het verstand in Dostojewski's werk aangevend - en 't is juist deze tendenz welke zich 't eerste uit dit werk opdringt - herinner ik er aan, dat Dostojewski van het verstand alleen het verdervende der opperste toespitsingen kent, waaraan in zijn eersten grooten roman de Raskolnikow-figuur ten onder gaat. En wanneer deze gebroken is kondigt de roman aan het slot de sfeer aan waarin de nieuwe Raskolnikow leeft en waarin het psychisch proces van de centrale figuur uit den volgenden roman zich gaat voltrekken: Indessen war er an diesem Abende nicht imstande, lange und dauernd an etwas zu denken und seine Gedanken auf einen bestimmten Gegenstand zu konzentrieren; auch hätte er jetzt keine Denkaufgabe lösen können; er konnte nur fühlen... ganz neue Triebe begannen sich in seiner Seele hindurchzuarbeiten. Inderdaad is dit de korte samenvatting van vorst Mischkin's gesteldheid. Hij dan ook is de goede mensch. Maar van de andere pool in Dostojewski's werk, Stawrogin uit de ‘Dämonen’, wordt uitdrukkelijk vermeld, dat hij ‘den feinsten, den erlesensten Verstand hat’, - maar werd hij juist niet voorbestemd den menschen tot een verderf te zijn? Bovendien is het verstand, behalve verderfelijk, ook inferieur en zoo zal Schatoff, die den schrijver zelf het naast verwant is, aan Stawrogin voorhouden, dat in de geschiedenis der volken het verstand altijd slechts een secondaire rol heeft gespeeld. Gekweld door den demon van het verstand, die Kiriloff naar de zelfvernietiging dreef, is het in den familie-roman der Karamazows juist Iwan, die wellicht het ondragelijkst | |
[pagina 116]
| |
lijdt:... und ich lebe, wenn auch wider die Logik, want hij is het, die tot die menschen behoort: die nicht Millionen brauchen sondern das Problem lösen müssen, - en die Aljoscha's hartstochtelijke Lebensbejahung voorloopig niet begrijpen: Vor der Logik musz man das Leben lieb gewinnen... Aljoscha en Dimitri staan in hun Lebensbejahung, waartoe de door het verstand bezetenen nimmer geraken zullen, vlak bij elkaar en op hun voorbeeld zullen wij deze redelooze, door niets getoomde leefdrift, maar beredeneerder, eerst in André Gide (Les Nourritures Terrestres), later ten deele ook onder andere invloeden in een Dada-auteur als Philippe Soupault zien opstaan. Maar op een gegeven moment zal de, wat ik zou willen noemen: redelooze Dada-leefdrift, zichzelf niet meer voldoende zijn en gekweld door de oude onrust zal de mensch opnieuw de kooi, waarin hij zich tòch ook nu gesloten had, willen breken. Maar ditmaal zal de verachting voor verstand en rede zich noodlottig - en misschien noodgedwongen - handhaven en de machtelooze mensch gaat ditmaal, in de verwachting eener nieuwe moraal, zich keeren naar de modder die hij in zich draagt: in het Surréalisme voltrekt zich de val van Dada, - val en straf voor de vermetele verwerping van het verstand, val en straf voor deze aantasting van de orde der natuur. Gide heeft over de Versiloff-figuur deze karakteristiek uit Dostojewski geciteerd: Il me (Versiloff) semble que je me partage en deux. ...Oui, vraiment, je me partage en deux, et de cela j'ai véritablement peur. C'est comme si votre sosie se tenait à côté de vous. Vous-même, vous êtes intelligent et raisonnable et l'autre veut absolument commettre quelque absurdité. Soudain, vous remarquez que c'est vous-même qui voulez la commettre. Vous voulez sans le vouloir, en résistant de toutes vos forces.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 117]
| |
Behalve Versiloff karakteriseert deze passage meteen het Surréalisme dat uitsluitend en met verwerping van elke verstands-tusschenkomst de troebele regionen, waar deze dubbelganger van den bewusten mensch heerscht, exploreert, - regionen waarheen ook Gide's aandacht zich bijna uitsluitend toespitste. Gide sneed zichzelf uit Dostojewski - maar hoeveel grooter was de Rus! - en profeteerde daarna de nieuwe moraal. | |
II. André GideSchrijvend over Nietzsche heeft Gide opgemerkt, dat de geschriften van een wijsgeer noodwendig monotoon zijn, - immers elke tegenspraak met zichzelf moet zorgvuldig geweerd worden; iedere contradictie zal als een vergissing worden aangerekend. Zoo bouwt de geest zijn huis maar het huis sluit den geest in: géén ontsnappingen. Gide zelf - en misschien moest hij, dit schrijvend, er zich onwillig rekenschap van geven, dat dit gevaar zijn eigen werk zou bedreigen, - is aan die monotonie niet ontkomen. Want zelden - en zoo onvruchtbaar tevens - trekken meditaties over het leven zoo voortdurend op dezelfde elementen eener levensleer zich samen; zelden voelt men zoo den vermoeienden toeleg niet met zichzelf in strijd te komen en - prijzenswaardig in zekeren zin! - de beginselen dier levensleer tot hun laatste consequenties, cynisch en schijnbaar onverschrokken, te volgen. En misschien zou men geneigd zijn, die onverschrokkenheid argeloos gehéél te aanvaarden, ware het niet, dat men in die eindelooze verzekeringen ten overstaan van zichzelfGa naar voetnoot1) en in de | |
[pagina 118]
| |
stoutmoedigheid de eigen afwijkingen aan de afwijkingen van anderen te rechtvaardigen, een kleine onzekerheid, een kleine lafheid, een kleine aarzeling vermoedt, welke - en bedenkt wàt daaraan voorafging en hoe schijnbaar onbewogen en vermetel deze levensleer zich ten einde bouwt, - op 't onverwacht in een vluchtigen maar ongemaskeerden twijfel zich bloot geven: even groeft een verholen pijn zich langs dit gelaat: Je ne sais point si je réclamais la vie, avant d'être... - en de zin voltooit zich met den imperatief, welken Gide door heel zijn werk paraphraseert, naar alle richtingen verlengt en d'une folie très méditéeGa naar voetnoot1) (zóó bekent hij, werd een zijner boeken geschreven) tot demonische raffinementen zal exalteeren: mais à présent que je vis, tout m'est dû.Ga naar voetnoot2) Stilzwijgend rechtvaardigen zich in dezen imperatief de beide karakteristiek Gidiaansche afwijkingen, welke Gide tot in zijn jongste geschriften zal cultiveeren en die later de noodlottige stimulans in het werk van een aantal jongere Fransche schrijvers geworden zijn: een binnenwaarts gerichte, onverzadigbare nieuwsgierigheid - Lafcadio laat hij spreken van den ‘démon de la curiosité’,Ga naar voetnoot3) - welke op haar beurt een in aandrift onberedeneerde onrust verwekt. Deze nieuwsgierigheid en deze onrust - hoe scherpen zij elkander aan, - zijn de innerlijke beweegkrachten van wat men noemen kan: Gide's levensleer. Geeft men zich van Lafcadio's wezen rekenschap, dan vindt men aan het begin zijner troebele corruptie een zichzelve zeer bewuste maar overigens ijdele en spelende | |
[pagina 119]
| |
nieuwsgierigheid naar die schemerende gebieden van het eigen Ik, waar de donkere mogelijkheden voor de uiterste raffinementen der zonde latent en dreigend aanwezig zijn: een vermetele nieuwsgierigheid naar den modder, welke iedere menschelijkheid kàn vertroebelen maar een vermetelheid welke zeer klein is en eer hun booze caricatuur dan verwant aan de groote vermetelen: Raskolnikow, Dmitri Karamazow, Stawrogin. Mogen zij de groote roofdieren zijn, koningen waarachtig der woestijn, wier schreeuw ongelaafd zich schroeit aan het heete zand, - Lafcadio is het klein en stinkend roofdiertje, dat zich onverhoeds op het leven heeft vastgezogen. Gide, die in zijn Dostojewski-boek over ‘les paysages intérieures de la psychologie’Ga naar voetnoot1) spreekt, geeft de theorie van Carey boven die van Ricardo de voorkeur om haar vervolgens als beginsel zijner psychologie te hanteeren. Leert Ricardo dat de vruchtbaarste gronden het eerst in cultuur gebracht worden, die van Carey leert dat de mensch pas het laatst en eerst nadat alle andere gronden in cultuur gebracht zijn, van hen bezit neemt en Gide deze economische wet als psychologische gebruikend, zet de dorre taal van den staathuishoudkundige in de zijne om als hij vraagt: wat zijn die vruchtbare gronden? -: Forêts luxuriantes et ténébreuses, où l'enchevêtrement des ramures fatigue la marche du pionnier; terres peuplées d'animaux sournois et féroces; terres marécageuses, mouvantes, aux exhalaisons délétères... ces terres inespérément fécondes sont les dernières exploitées. Longtemps l'homme reculera devant les dangers et les fièvres des terres basses; longtemps, de plus d'un lac Strymphale, les rives incertaines attendront en vain leurs héros...Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 120]
| |
Na DostojewskiGa naar voetnoot1), den eenige - zooals hij verzekert - die hem inzake psychologie iets vermocht te leeren, moet Baudelaire hem een pionier naar deze ‘paysages intérieurs’ geweest zijn. Van hem toch, - maar men zij er op verdacht, dat Gide, speurend naar zijn eigen afwijkingen, elk beeld verkleint naar het beeld van zichzelf, - zal hij in 1917 in een voorrede op de Fleurs du Mal schrijven: On vient nous répéter souvent qu'il n'y a rien de nouveau dans l'homme. Peut-être; mais tout ce qu'il y a dans l'homme on ne l'a sans doute pas découvert. Oui, je me persuade avec tremblement que bien des trouvailles restent à faire, et que les cadres de l'ancienne psychologie, d'après lesquels nous jugeons, pensons, agissons même, avons agi jusqu'à ce jour, paraîtront bientôt plus artificiels et perimés que les cadres de l'ancienne chimie depuis la découverte du radium. Si maintenant les chimistes en viennent à nous parler de la décomposition des corps simples, comment ne serions-nous pas tentés, ‘nous autres psychologues’ d'envisager la décomposition des sentiments simples? Ce qui permet de croire aux sentiments simples, c'est une façon simple de considérer les sentiments. | |
[pagina 121]
| |
est dans ce mot): l'une vers Dieu, l'autre vers Satan’. - Ne sont-ce pas là des traces de ce radium infiniment précieux, au contact de quoi les anciennes theories, lois, conventions et prétentions de l'âme, toutes, se volatilisent? Hoe deze vermetele verwachtingen reeds een noodlottigen resonans vonden, begrijpt men uit de verwachtingen van hen, die sindsdien - gedreven wel door denzelfden ‘démon de la curiosité’ - de door Gide gebaande wegen verder gingen: ...j'aimerais savoir comment seront jugés les premiers actes délictueux dont le caractère surréaliste ne pourra faire aucun doute... Il faudra bien alors qu'une morale nouvelle se substitue à la morale en cours, cause de tous nos maux.Ga naar voetnoot2) Mag Gide levenslang zoo noodlottig gefascineerd zijn door Dostojewski, dan is dat deels en niet het minst omdat hij meende in hem ‘cette sorte de mystérieux renversement des valeurs’Ga naar voetnoot3) gevonden te hebben en ten andere een bevestiging van zichzelf, voorzoover hij de cultiveering van ‘la vie intime’ boven de verhouding van mensch tot mensch stelt en juist daarin - zoo oordeelt hij bij het eeuwfeest van den Rus - is de grootheid van Dostojewski gelegen. De diepste waarheden toch, die de menschheid van hem zal leeren, liggen in de psychologische orde,... et j'ajoute que, dans ce domaine les idées qu'il soulève restent le plus souvent à l'état de problèmes, à l'état de questions. Il ne cherche point tant une solution qu'un | |
[pagina 122]
| |
exposé, - qu'un exposé de ces questions précisément qui, parce qu'elles sont extrêmement complexes et qu'elles se mêlent et s'entrecroisent, demeurent le plus souvent à l'état trouble.’Ga naar voetnoot1) Hem, die bepeinst hoe in het Westen de nieuwsgierigheid een domein is, dat slechts aan de vrouw voorbehouden bleef, treft in de Duizend-en-een-nacht ‘une inlassable curiositéGa naar voetnoot2) en na den zelfmoord van Maurice Léon zal hij geïnteresseerd noteeren: nulle cause extérieure à son suicide, nulle maladie, nulle intrigue, nulle complicité d'amour...Ga naar voetnoot3) - alzoo de befaamde ‘action gratuite’, welke hij twaalf jaar nadien in Lafcadio verwerkelijkt als resultaat dier binnenwaarts gerichte en voor elke afwijking gevoelige nieuwsgierigheid, die hem over Barrès' ‘Déracinés’ deed schrijven, dat indien Racadot Lotharingen niet verlaten had, deze nimmer een moord zou hebben bedreven maar dat dàn ook Racadot hèm, Gide, niet zou geinteresseerd hebben. Datzelfde jaar - want de giftige folie très méditée van dezen mensch deinst niet terug voor een cynische oprechtheid, - datzelfde jaar bekent hij Nathanaël: Hérétique entre les hérétiques, toujours m'attirèrent les opinions écartées, les extrêmes détours des pensées, les divergences. Chaque esprit ne m'intéressait que par ce qui le faisait différer des autres.Ga naar voetnoot4) Ziedaar ook Lafcadio,Ga naar voetnoot5) wiens nieuwsgierigheid zich 't eerst openbaart in de kleine overweging, dat niets zich zoo voltrekt als aanvankelijk verwacht wordt; het fascineerend gevaar van het avontuur verschuilt zich prikkelend in dit | |
[pagina 123]
| |
onberekenbare. Want tusschen het berekende resultaat der daad en het werkelijke resultaat, schuift zich verleidelijk ‘un petit laps par où l'imprévu se fait jour’. En voor Lafcadio, die zich de Schepping verklaard heeft als: dat álles zij, wat zijn kàn, wordt dit onvoorziene de prikkel zijner daad: amoureux de ce qui pourrait être... En - alléén met 'n passagier in een coupé van den avondtrein naar Rome, - verscherpt deze nieuwsgierigheid zich zoo, dat zij zich een uitweg boren moet; de schrikkelijke ‘démon de la curiosité’ is gewekt en drijft zich snel naar dat uiterste, waar zijn duistere luciditeit blindelings de meeste mogelijkheden vermoedt, - een moord. Zonder overhaasting, - want aviver son désir is een der maximen van de Gidiaansche levensleer, - berekent Lafcadio: ‘Là, sous ma main, cette double fermeture - tandis qu'il (de reiziger) est distrait et regarde au loin devant lui - joue, ma foi! plus aisément encore qu'on eût cru. Si je puis compter jusqu'à douze, sans me presser, avant de voir dans la campagne quelque feu, le tapir est sauvé. Je commence: Une, deux, trois quatre, (lentement! lentement!) cinq, six, sept, huit, neuf... Dix, un feu!... Eén druk op den portierknop en Lafcadio stoot den reiziger uit den voortsnellenden trein. Méér dan de nieuwsgierigheid hoe de justitie het probleem eener ongemotiveerde misdaad zal oplossen - déze overweging heeft hij slechts spelend gehad, - dreef de nieuwsgierigheid naar zichzelf, Lafcadio tot deze daad: Ce n'est pas tant des événements que j'ai curiosité, que de moi-même, - overwoog hij even tevoren. Géén misdadiger echter acht hij zich, veeleer een avonturier: mot aussi souple que son castor et dont il pouvait relever les bords à son gré. Zooals zijn daad geen motief van buiten als prikkel heeft (louter toch curiosité), zoo kent zij ook geen berouw als reactie; hoogstens zou men een mogelijke onhandigheid, een tekort aan élégance betreuren kunnen. En waarmee men zich later ten over- | |
[pagina 124]
| |
staan van anderen en van zichzelf rechtvaardigt, beperkt zich tot dit: ik heb het zeer snel gedaan, toen ik lust had het te doen.Ga naar voetnoot1) Hoe ver Lafcadio en Gide elkaar verwant zijn en hoezeer gene de Gidiaansche levensleer verkondigt, hebben zij zich niet geheel met elkaar vereenzelvigd. Want dieper dan tot Lafcadio heeft Gide in de verste en ignobelste zijner afwijkingen zich tot Protos bekend, - tot Protos die als een verderfengel tusschen de menschen is: het kwade uitzaaiend, de duisternissen in elke ziel oproepend, de fascineerende ‘détours des pensées’ arglistig prikkelend: - Si je vous entends bien, Protos a eu sur vous de l'influence. - Peut-être. Il m'impose. A vrai dire, je n'ai eu avec lui qu'une seule conversation intime; mais elle fut pour moi si persuasive que le lendemain je m'enfuis de la pension...Ga naar voetnoot2) Maar later! later wanneer Lafcadio den moord bedreven heeft zal Protos plotseling voor hem staan en schaamteloos bekennen: Je n'agis pas: je fais agir. Lafcadio heeft de gedachte in de daad voltooid maar de daad is keuze en elke keuze - Gide heeft het Nathanaël, aan wien de Nourritures Terrestres gericht zijn, geleerd: - | |
[pagina 125]
| |
elke keuze is schrikwekkend, want altijd impliceert zij een afstand van al het andere; wie zich in een keuze fixeert beperkt zich, sluit uit en niets worde uitgesloten! want al het uitgeslotene is verkieslijk boven het eene waaraan men zich bond. Hier denkt Gide's levensleer, vervreemd van elke beperking, zich ten einde: de daad limiteert datgene wat men zou kunnen doen. En logisch vindt men uit de Protos en Lafcadio-figuren het laatste woord: wie de zelfbeperking in de daad ducht, - hem blijft, indien hij den demon der nieuwsgierigheid niet weerstaan kan, slechts dit eene: niet zelve te handelen, maar te doen handelen. Van deze zelf-beveiliging geeft Gide het schaamteloos getuigenis als hij zijn ontmoeting met een uit de gevangenis ontslagen Duitscher verhaaltGa naar voetnoot1) en deze hem bekent: ...de seulement étendre mon bras, j'éprouve plus de joie qu'à écrire le plus beau livre du monde. L'action, c'est cela que je veux; oui, l'action la plus intense... intense... jusqu'au meurtre... Long silence. Maar wij verstaan nu, waarom Anthime Armand Dubois, ‘cède à un maniaque besoin de blasphème’Ga naar voetnoot3) in tegen- | |
[pagina 126]
| |
woordigheid van een kind en wij verstaan het gesprek van den Verloren Zoon met zijn jongsten broer, indien Gide niet al reeds in de Nourritures Terrestres bekend had: Parfois, invisible de nuit, je suis resté penché vers une vitre, à longtemps regarder la coutume d'une maison. Le père était là, près de la lampe; la mère cousait; la place d'un aïeul restait vide; un enfant, près du père, travaillait; - et mon coeur se gonfla du désir de l'emmener avec moi sur les routes. Door den demon eener ijdele nieuwsgierigheid tot dezen diepsten val gedreven, geeft hij zich ten overstaan van Nietzsche en Dostojewski opnieuw rekenschap van deze verdervende passie en ontdekt haar andere beweegkracht. In Nietzsche toch ervaart Gide, dat deze den modernen, atheïstischen mensch na de oude kwellende vragen: vanwaar? waarheen? wat is de dood? wat is de waarheid? een nieuwe en kwellender vraag stelt: wat kàn de mensch? waartoe is hij in staat? door Dostojewski in Kiriloff tot het zelf-vernietigend einde beantwoord, door Nietzsche in zijn Uebermensch ontkomen, door Gide zelf - en wederom d'une folie très méditée - beredeneerd: de negatie van God impliceert de volledige affirmatie van den mensch. Maar wat kán dan de mensch? waartoe is hij in staat? De angst begint daar, waar deze mensch zich niet in de daad kan bevrijden, begint daar, waar het antwoord niet onmiddellijk op de vraag kan volgen en hij ontdekken moet, dat wie dènkt zonder handelen zich vergiftigt of zooals Gide aan Blake ontleent: L'homme qui désire, | |
[pagina 127]
| |
mais n'agit point, engendre la pestilenceGa naar voetnoot1) - Nietzsche moest in waanzin sterven. God is ontkend, maar: Comment affirmer son indépendance? Ici l'angoisse commence. Tout est permis. Mais quoi? Tout! Que peut un homme?Ga naar voetnoot2) En evenwel de denkende mensch kán niet handelen, want elke daad zal hem een begrenzing van den geest zijn, een vergelijk, een verzwakking, - zóó kan men verstaan, wat Lafcadio even voor den moord overdacht: Qu'il y a loin, entre l'imagination et le fait. Daaraan ontkomt de denkende mensch slechts in dit: de geest handelt niet, hij doet handelen. Raskolnikow dacht èn handelde - en hij kwam er aan om. Maar Iwan Karamazow heeft zijn aap: Smerdiakow, Stawrogin den zijne: Peter Stepanowitsch en Protos den zijne: Lafcadio: L'être intellectuel est heureux de dominer l'autre, mais tout à la fois il reste exaspéré par cet autre, qui lui présente dans son action maladroite comme une caricature de sa propre pensée.Ga naar voetnoot3) Van verantwoordelijkheid heeft Gide zich ontdaan, - en dit niet zoozeer in den ietwat pathetischen proloog op de Nourritures Terrestres: Et quand tu m'auras lu, jette ce livre et sors, noch in de gelijk-geaarde waarschuwing van den epiloog: Nathanaël, à présent, jette mon livre. Emancipe-t-en. Quitte moi, quitte moi... maar veeleer daar, waar hij zich - en wederom d'une folie très méditeé - rekenschap geeft van moraal en verantwoordelijkheid. Scherp heeft hij zich het probleem der verantwoordelijkheid en zijn verhouding tot dit probleem belicht: - ...Dois-je, en parlant, songer au plus ou moins d'écho qu'aura ma voix? | |
[pagina 128]
| |
penser librement, dit Renan quelque part, il faut être sûr que ce que l'on écrit ne tirera pas à conséquence. Rond deze kern heeft zich de gansche ethica en aesthetica van Gide gevormd, - hetzij hij zich korter nog formuleert dat de moraal ‘une dépendance de l'Esthétique’ is, hetzij hij in cynische oprechtheid overweegt dat den kunstenaar zijn immoraliteit slechts verweten mag worden indien deze immoraliteit vervelender mocht zijn dan de deugd, hetzij hij den eisch stelt dat de kunst tot elken prijs haar recht losbandig te zijn moet handhaven. Zijn, zichzelf zijn, volledige affirmatie der eigen persoonlijkheid, - niet ànders zijn dan naar eigen wil en willekeur en neiging op het voorbeeld gaarne der Grieken, die evenveel Goden als driften erkenden. Nog eens: mais à présent que je vis, tout m'est dû, - niet ànders zijn, dan naar eigen wil en willekeur en neiging. En aan Nathanaël zal geleerd worden: ga aan alles voorbij, blijf nooit en zoodra een omgeving naar onze gelijkenis is geworden: vlucht! Niets toch is den mensch gevaarlijker dan zijn familie, zijn kamer, zijn verleden en gelukkig hij, | |
[pagina 129]
| |
die zich aan niets op aarde hecht, et promène une éternelle ferveur à travers les constantes mobilités’Ga naar voetnoot1) wat de korte formuleering van het wezen van Dada is geworden. Gehaat zij het gezin, gehaat de familie! gehaat elke plaats waar de mensch rust waant te vinden: Familles! je vous hais! foyers clos; portes renfermées; possessions jalouses du bonheur...Ga naar voetnoot2) en Lafcadio overweegt: En fuite, et vers un nouveau monde; quittons l'Europe en imprimant notre talon nu sur le sol!... S'il est encore à Bornéo, au profond des forêts, quelque anthropopithèque attardé, là-bas, nous irons supputer les ressources d'une possible humanité...Ga naar voetnoot3) Zoo stijgt het vertrek bij Gide - en later bij den meest karakteristieken auteur van Dada: Philippe Soupault, - tot een hymnische verrukking over het avontuur, het leven, het nieuwe: altijd nieuw herboren onder een nieuwen hemel temidden van vernieuwde dingen: la vue d'un train qui s'en va me cause une tristesse inexprimable, - weet Julius Baraglioul van zichzelf. En wanneer Gide een artikel tegen Barrès' ‘Déracinés’ gaat schrijven zal hij den traditionalist hartstochtelijk bewijzen willen: le déracinement peut être une école de vertu,Ga naar voetnoot4) - en elders zal hij vanzelf bekennen: je ne me sens vivre qu'en marchant. Echter niet bezitten! Want niet het bezit maar het verlangen naar het bezit zij des menschen hoogste bevrediging. Nog één nuance verijlt zich deze gesteldheid: het zij zelfs geen verlangen, geen gericht en zich begrenzend verlangen ‘mais simplement une disposition à l'accueil’. Zich verteren laten door alle hoop, door alle verwachtingen, door alle driften, - zich verteren laten door het leven!Ga naar voetnoot5) Dat is geluk. En zal eenmaal elk kleinste oogen- | |
[pagina 130]
| |
blik - Gide viert den cultus van het oogenblik - een totaliteit van leven en geluk in zich besluiten, dan zal dit oogenblik sterker zijn dan de dood: het zal den dood ontkennen. Het oogenblik zal God zijn. Hier vindt de levensleer van Gide haar besluit: Ne distingue pas Dieu du bonheur et place tout ton bonheur dans l'instant.Ga naar voetnoot1) Dit mag een dier talrijke en bedriegelijke uitspraken van Gide zijn, welke hij met zoovele teksten uit de H. Schrift van uit het Katholicisme in zijn levensleer misleidend en ontwijdend transponeert. Want, - telkens waar Gide over God spreekt, - bedenkt dat hij Nathanaël gewaarschuwd heeft: il ne faut parler de Dieu que naturellementGa naar voetnoot2) en dat gansch zijn werk een hymne is aan de ‘volupté’ en de ‘sensualité’, - begrippen, welke hij met geen twijfel-latende duidelijkheid heeft omschreven.Ga naar voetnoot3) Wat daarboven is, duwt hij willens wreg: Mais, Nathanaël, je ne veux te parler ici que des choses, - non point de L'INVISIBLE RÉALITÉ - car Aldus in haar essentieele overwegingen de levensleer van André Gide. Want dat hij een levensleer heeft willen geven, dat hij zichzelf als een verlosser beschouwt van de komende geslachten en den profeet eener eindelijk | |
[pagina 131]
| |
bevrijde menschheid: hij mag het trouweloos en misschien lafhartig ontkennen, - dat is tenslotte weinig meer dan een zich vruchteloos onttrekken aan de laatste verantwoordelijkheid, omdat een mensch zichzelf - willens en wetens: d'une folie très méditée, immers, - in gedachten en gevoelens niet zóó perverteeren kàn of er blijft een beet in het vernield geweten. Ge hebt dien met mij gevoeld in de welhaast eenige plaats, waar hij zich in dit rampzalig werk een vluchtig moment blootgaf, en waar ik in den aanvang op wees: Je ne sais point si je réclamais la vie, avant d'être... | |
III. DadaTenez (et il étend le bras dans un geste admirable), de seulement étendre mon bras... - beleed de Duitscher in dat naar de diepere bedoelingen raadselachtig gesprek, waarvan wij Gide schaamteloos verslag hoorden doen.Ga naar voetnoot1) De kreet dezer primitieve verrukking is de wezensgrond van Dada: LEVEN, leven, leven nóg na de duizendvoudige schennis, leven nog na de wiskundige bezetenheid van 't tikkend machinegeweer, leven na de Marne en het Isonzo-front: dáárna nog den arm te mogen strekken naar de drift te leven; een ontwaking en een drift, welke eenmaal door den formidabelen lach van Gargantua begeleid mochten worden, maar ditmaal beroofd van die jonge onbevangenheid, gekruisigd op een gestrekt denken, overzadigd van kunst en litteratuur, in een crisis zouden verloopen. Maar de wezensgrond van Dada is die drift en verrukking, die kreet en ontwaking, die terzelfdertijd een geheel anders dan Dada geaarden dichter zullen doen schrijven: | |
[pagina 132]
| |
Au détour du chemin
Les arbres saignent
Le soleil assassin
Ensanglante les pins
Et ceux qui passent dans la prairie humide
Le soir ou s'endormit le premier chat-huant
J'étais ivre
Mes membres mous pendent là
Et le ciel me soutient
Le ciel où je lave mes yeux tous les matins
Ma main rouge est un mot
Un appel bref où palpite un sanglot
Du sang versé...Ga naar voetnoot1)
die bij de Montherlant zich in de epiek der physieke kracht een uitweg zoeken en die later Delteil naar de matelooze vreugden om zijn Jeanne d'Arc zullen drijven. Wat de Oberdada J.A. Baader onlangs verteld heeft als een Dadaïstische legende is naar den geest althans geen legende maar samengetrokken om die verrukking: Ma main rouge est un mot
Un appel bref...
In het voorjaar van 1916 - zoo verhaalt die legende - kregen twee wijze jongelingen in een koestal te Zürich, waar ze beschutting voor den oorlog hadden gezocht, een tooverboek in handen, dat vanzelf openviel en met vlammende letters het woord ‘dada’ op de muren van den stal projecteerde. Geen van beiden wist, wat het beteekende, totdat de derde binnenstormde en zijn vrienden omhelsde: Kinderen, we hebben de nieuwe kunst gevonden!’ Het lichtend woord drong door het hout van de deur, schreef zich buiten op de staldeur, sprong tegen den voorgevel, liep over de straten en nog dienzelfden | |
[pagina 133]
| |
nacht wierpen van alle kroonlijsten, kerktorens, berghotels en zelfs van de sneeuwtoppen der Alpen aan het meer van Zürich de vier letters ‘dada’ hun magische flikkering in de atmosfeer.Ga naar voetnoot1) Wie gevoelig is voor het innerlijke ritme dezer legende hoort hoe één kreet door de schuurdeuren naar buiten springt om de wereld te veroveren en aan gansch de wereld de nieuwe, diepe verwondering om het leven te openbaren. Maar - en nu zij de legende in de werkelijkheid getransponeerd, - de beide wijze jongelingen dezer legende zijn wijs geworden bij de wijsheid van Gide: zij herinneren zich de Nourritures Terrestres en hoe zij sindsdien hun levensleer van den schepper van den Immoralist ontvingen; straks zullen zij zijn onder het gehoor, dat in het Vieux Colombier te Parijs in een reeks van conferenties door Gide tot Dostojewski gaat ingeleid worden: tot den Dostojewski vóóral eener allerzijds tot het uiterste gespannen levensverheviging en tot den Dostojewski die langs de eenvoudige gevoelens en aandoeningen naar diepten, naar regionen groef, waar de mensch zichzelf niet meer te herkennen vermag (had Gide zich niet toegespitst op de Baudelairiaansche ‘décomposition des sentiments simples’). Maar behalve dat zij voor 't eerst het leven leerden schatten naar de Gidiaansche levensleer, hebben de wijze jongelingen dezer legende de dagen hunner jeugd hun hersens aangescherpt op velerlei artistieke en misschien ook maatschappelijke probleemstelling, zonder nochtans te kunnen naderen tot één vastheid voor het leven, want zij wantrouwden elken mensch, die als uitkomst van zijn leven tot een waarheid meende genaderd te zijn: zij wantrouwden dien mensch en zij wantrouwden die waarheid, zij wantrouwden elke | |
[pagina 134]
| |
ideologische waarde, die immers alle samen niet de hel eener beestelijke en zinnelooze vernietiging van levens, waarin zij meedoogenloos geworpen waren geweest, hadden kunnen voorkomen. En zij, in wie tegelijk met een wilde drift te leven de dronkenschap der Nourritures Terrestres opstond: Certes, tout ce que j'ai rencontré de rire sur les lèvres j'ai voulu l'embrasser; de sang sur les joues, de larmes dans les yeux, j'ai voulu le boire; mordre à la pulpe tous les fruits que vers moi penchèrent des branches. A chaque auberge me saluait une faim; devant chaque source m'attendait une soif - une soif, devant chacune, particulière; - et j'aurais voulu d'autres mots pour marquer mes autres désirs zij werden terzelfder tijd aangegrepen door een vernietigingsdrift, zoo redeloos en zonder mededoogen en systematisch als de hel, waarin men hen geworpen had, maar hùn vernietigingsdrift richtte zich op de ideologische waarden, welke immers bevuild en verkocht en verkwanseld onder de machtigen dezer wereld, waardeloos waren weggedwarreld toen het onheil zich over de aarde ontlaadde. Deze tweezijdig gerichte drift ging zich - ontsnapping voor elk verhoogd leven, dat zich ánders niet te ver- | |
[pagina 135]
| |
wezenlijken vermag, - langs den weg der kunst bevrijden. De derde der wijze jongelingen uit de legende immers (welke ook hier onverwacht waar is!) die - binnenstormend - had moeten roepen: Kinderen, wij hebben het leven ontdekt: hij riep: wij hebben de nieuwe kunst ontdekt! - Dada! Dada! Daarmee stonden de herinneringsbeelden weer in hen recht: Picasso, Apollinaire, Jarry en al de avantgarde verkenningen en gevechten rond het kubisme en futurisme. En de wijze jongelingen der legende schreven hun program en werkten aan hun kunst: Dada. Want den 14 Juli 1916 las Tristan Tzara te Zürich het eerste Dada-manifest, tot 1920 dáár en te Parijs gevolgd door zes manifesten,Ga naar voetnoot1) welke samen theoretisch en programmatisch maar gemengd met veel pose, met veel fumisterie, nochtans om een kern van waarachtige beleving, de doctrine - ja toch doctrine! - van Dada opstelden. Opgestaan naar deze zijde uit de vernietigingsdrift van een geestelijk nihilisme en uit wantrouwen jegens de gemeenschap, verhief Dada zich als een protest tegen (ach! de verwarring van den derde der wijze jongelingen!) het cubisme en het futurisme, omdat het geen enkele theorie erkende: de scheppende artiest toch had de wereld zonder causaal verband bevonden en in een opperst egoïsme, waarop elke wet en elk voorschrift mocht stuk geslagen worden, behoorde het kunstwerk alléén den artiest. ‘Il y a une littérature qui n'arrive pas jusqu'à la masse vorace. Oeuvre de créateurs, sortie d'une vrai nécessité de l'auteur, et pour lui-même’.Ga naar voetnoot2) Aan zulk een uitspraak erkent men, hoezeer Dada niet net begin eener nieuwe stijging beproefde te zijn maar een voortzetting en een crisis in de | |
[pagina 136]
| |
ontwikkeling eener ideologie was, welke op een bepaald moment haar ontoereikendheid beseft: dan oordeelt men de rede en het verstand philosophisch zeer achtbaar maar in hun eigenlijke waarden zeer betrekkelijk, omdat zij zich nimmer op een laatste waarheid zullen kunnen richten; de dialectiek mag dan een amusant mechaniek zijn, dat den mensch op - overigens uiterst banale wijze - naar eenige opinies leidt, welke hij echter tòch bezeten zou hebben; de logica wordt een ziekte en verwikkelt zich slechts in zichzelf; de waarneming bewijst haar onvermogen (want men neemt waar van een of meer gezichtspunten maar men vergeet de millioenen ándere gezichtspunten); de ervaring is het resultaat van het toeval; de moraal kenmerkt zich niet meer door goedheid en stroomt als chocolade door de aderen der menschen: bevrijden wij ons van haar contrôle en van de contrôle der logica. En het leven der menschen? ‘Etre intelligent - respecter tout le monde - mourir sur le champs d'honneur - souscrire à l'Emprunt - voter pour un Tel - le respect de la nature et de la peinture - gueuler aux manifestations dada, - voilà la vie des hommes’.Ga naar voetnoot1) Que chaque homme crie: il y a un grand travail destructif, négatif à accomplir. Balayer, nettoyer. La propreté de l'individu s'affirme après l'état de folie, de folie agressive, complète, d'un monde laissé entre les mains des bandits, qui se déchirent et détruisent les siècles. Sans but ni dessin, sans organisation: la folie indomptable, la décomposition. Les forts par la parole ou par la force survivront, car ils sont vifs dans la défense, l'agilité des membres et des sentiments flambe sur leurs flancs facettés.Ga naar voetnoot2) Waardeloos, alles is waardeloos geworden; de groote vanitas van den mensch zonder God maar - o wijsheid | |
[pagina 137]
| |
van den derden wijzen jongeling! - wij hebben de kunst gesauveerd, nous avons proclamé seule base d'entendement: l'art,Ga naar voetnoot1) al blijve zij dan een privé-aangelegenheid van den artiest. Van den beginne af - want ook hier verminkte de mensch zich niet onherstelbaar en sterker dan het manifest is zijn natuur, - zocht Dada ondanks zichzelf naar nieuwe geestelijke waarden om tot een ordening van het leven te geraken, hoe arm en misleidend, hoe in waarheid steenen voor brood, die nieuwe waarden ook waren. In tegenstelling met Tzara, die het cubisme gekarakteriseerd had als een ‘simple façon de regarder l'object’ en het dus uitsluitend een plastische waarde toekende, eigende André Breton zich buiten die plastische waarden de zekerheid toe, dat eens het leven niet meer onderworpen zou zijn aan den dwang der practijk, omdat met het cubisme de kunst voor het eerst een zeker ‘hors la loi’ veroverde: de kunst hield op te ontleenen en drong naar een terrein ‘où peut se donner libre carrière la fantaisie la plus étincelante’. Voor Picabia stelde hij aanstonds vast, dat men in zijn werk niet meer te doen zou hebben met poëzie, noch met philosophie, noch met schilderkunst maar met ‘paysages intérieurs’ (term, welke rechtstreeks aan Gide ontleend kon zijn en daarmee een richting voor- als achterwaarts wijst); in de schilderijen van Georges Chirico - de contouren verscherpen zich - ontdekt hij de openbaring van het instinctieve leven. Vollediger en concreter dan Tzara levert Breton de theoretische documentenGa naar voetnoot2) over de geestelijke gesteldheid der Dada-periode: gesteldheid trouwens welke zich niet beperkt tot de geprononceerde Dada-groep, maar die in velerlei nuanceering en naar verschillende lagen ontgonnen | |
[pagina 138]
| |
internationaal in de kunst van 1916 tot op den huidigen dag zich openbaart, - gesteldheid ook, welke zich ál meer aanscherpt naar het booze, maar welks diepste grond - toch! - ‘une souffrance morale’ is. Met Barrès gelooft Breton, dat het de taak der voorgaande generaties was van het absolute tot het relatieve te naderen en dat het de taak der huidige generatie is den twijfel in de negatie te overwinnen ‘sans y perdre toute valeur morale’: de Umwertung, welke sinds Nietzsche het duivelsch droombeeld van elken verworpeling was; de Umwertung welke Gide - hier helaas en misschien lucider dan zoo menig naïef litterator, - als een ‘mystérieux renversement des valeurs’ in Dostojewski meende ontdekt te hebben; de Umwertung waarvoor na de razzia van Dada het Surréalisme de moraal poogt vast te stellen. Wie onderzoekt wáárom Dada-auteurs, wáárom later de Surréalisten zich zoozeer met de moraal bezighouden en hun voorliefde tot de moralisten uitgaat, hoort in Breton een resonans op de Gidiaansche ‘détours’: de moraal legt de rede een hinderlaag en zij gedoogt ‘les plus grands écarts de pensée’.Ga naar voetnoot1) In dat wat men logica noemt schuilt evenwel slechts een schuldige zwakheid en het verstand heeft hij uitgeschakeld.Ga naar voetnoot2) Positief heeft hij uit de vernietiging - en hier beluisteren wij de Gidiaansche ‘disposition à l'accueil’ - slechts gered: le vent de l'éventuel’: Autrefois, je ne sortais de chez moi qu'après avoir dit un adieu définitif à tout ce qui s'y était accumulé de souvenirs enlaçants, | |
[pagina 139]
| |
à tout ce que je sentais prêt à s'y perpétuer de moi-même. La rue, que je croyais capable de livrer à ma vie ses surprenants détours, la rue avec ses inquiétudes et ses regards, était mon véritable élément: j'y prenais comme nulle part ailleurs le vent de l'éventuel. In deze bekentenis, welke aan de Nourritures Terrestres ontleend kon zijn: le vent de l'éventuel en de vrees zichzelf te fixeeren, ontlaadt zich wederom de primitieve verrukking te leven (voorzoover in de 20e eeuw een verrukking en een Dada-verrukking primitief kan zijn!), door Tzara 'n oogenblik programmatisch vastgelegd: respecter toutes les individualités dans leur folie du moment: sérieuse, craintive, timide, ardente, vigoureuse, décidée, enthousiaste... Liberté: DADA DADA DADA, hurlement des couleurs crispées, entrelacement des contraires et de toutes les contradictions, des grotesques, des inconséquences: LA VIE,Ga naar voetnoot2) - door Philippe Soupault vooral gebeeld in de als een veer gespannen exaltatie zijner romans, welke voor de Dada-periode een historische en psychologische waarde hebben.Ga naar voetnoot3) Want Jean X uit Le Bon Apôtre en David Aubry uit A la Dérive léven Dada zooals in Anicet en Libertinage van Aragon Dada geleefd wordt naar de kenmerken, welke hier vastgesteld werden. Maar beiden, Jean X en David Aubry zijn gesneden naar de levensleer van André Gide, welke in sommige van haar wezenlijke bestanddeelen uit deze romans te reconstrueeren is: leven nù d.i. vergeten | |
[pagina 140]
| |
wat geweest is en de onrust tot het uiterste en met alle verfijningen cultiveeren, ontvankelijk zijn voor álles van het leven, zich niet in een keuze beperken, zichzelf niet fixeeren in een bepaald milieu, in bepaalde opvattingen, in bepaalde ideologieën en als het opperste in den mensch ‘le désir’ integraal handhaven. Beiden hebben weliswaar van meet af aan afgerekend met elke gevoeligheid, traditie, ideologie en erkende waarden, - hoe werden toon en stijl dezer romans hard en droog, wreed en cynisch, - maar terwijl Jean X. vooralsnog veeleer is overgeleverd aan het nihilisme, is in David Aubry de drift te leven opgestaan, waarmee hij de epische verbeelding wordt van wat de Nouritures Terrestres - didactisch bijna! - als levensleer voor deze drift had opgesteld. De bijzondere gesteldheid van David is deze - Gide's Immoralist was hier voorgegaan: dat hij wel zichzelf observeert maar niet zichzelve oordeelt: hij constateert zichzelf slechts. ‘Mais lui ne se considérait ni comme un vainqueur, ni comme un vaincu’. Deze mensch, die zich aan niets hechten kan, die zich in geen keuze wil begrenzen, die slechts loopen wilde als een uurwerk en in wien ‘le désir’ tot vlammen brandde, - deze mensch ‘était né pour partir’. Vanzelf brengt deze neiging den roman in de categorie der avonturen-romans: David ontvlucht zijn ouders (Il les méprisait) en zwerft over Parijs naar Rouaan, vanwaar hij - opgenomen in de équipage van een schip - een zeereis maakt. In de hard-slanke beschrijvingen dezer reis ontwikkelt Soupault zijn figuur tot - zooals Gide haar zou gekenmerkt hebben: une éternelle ferveur à travers les constantes mobilités. In Sydney bokst hij (ce désir de ‘descendre’ cet homme dont il ne voyait que les yeux, étoiles de sang); na het boksen de alcohol (Il avait conscience de son abrutissement et il s'en réjouissait); na de alcohol de wreedheid (sa cruauté lui fit plaisir); na de wreedheid de misdaad | |
[pagina 141]
| |
(Il imaginait le crime lent et raffiné... Il n'éprouvait aucun dégoût...); na de misdaad weer het schip en de roeiboot: alleen op zee en een haai aan den achtersteven, - vijftien dagen lang. ‘Je crois qu'il me fut un utile compagnon; j'avais peur de lui et cette crainte me donnait la force de lutter et de vaincre mon découragement’. Lang tevoren, in het binnenland van Australië, was er één moment een inkeer gunstig: Un homme en présence de lui-même...: alléén, maar David Aubry joeg zijn leven voort, zweepte het van vertrek tot vertrek, brandde het op aan àl wat hij bezitten wilde en niet bezitten kon tot de laatste waardeering: Qu'importe: ‘...on se dit: “Qu'importe!” Cela n'est pas encore suffisant. Il faut que cette ardeur devienne un désespoir. Lorsque tout est perdu ou lorsque tout semble fini, on est décidé à s'accrocher à la première branche, à plus forte raison lorsque l'on sait que cette branche est le but du desir, père des ardeurs et du désespoir.’ Na gansch dit in driften verbruikt leven rest David de vergetelheid van het opium en na het opium resten hem als een in de waardeering van Soupault ander opium, de Navolging van Christus en de biecht: een nederlaag van zijn seniliteit: On s'attend à tout sauf à la banalité... Je (Soupault) restais quelques minutes: j'étouffais et il ne me retenait plus. Hier dan moet het oordeel vallen over een kunstenaar als Soupault, over een kunstenaar-manifestant als TzaraGa naar voetnoot1) en over den Dadageest voorzoover die zich in hen incarneerde, - geest welke hier in haar wezenlijke geaardheid is geschetst met verwaarloozing echter van wat tot den, gedeeltelijk door de moderne snelheidstechniek beïnvloeden verschijningsvorm behoort: syntactische verkortingen en grilligheden, typografische verrassingen, plastische en muzikale verwoedheden, tooneel-acrobatiek etc., | |
[pagina 142]
| |
alle opgestaan uit de eenerzijds willens gecultiveerde, anderzijds vanzelf werkelijke emotioneele en gedachte-associaties eener naar de krankzinnigheid gerichte phantasie. Deze krankzinnigheid dan niet bij wijze van spreken maar letterlijk te verstaan: materie overigens ter contrôle gaarne aan een psychiater gelaten! Maar het oordeel! In een lagere orde kunnen deze menschen mij, òns nastaan. Niet om de ongeëvenaarde macht hunner scheppingen en de verbijsterend lichtende hoogten hunner visies, want van het geheele complex eigenschappen en vermogens, dat den kunstenaar maakt bezitten zij slechts betrekkelijk weinig; niet dus omdat de menschen over twee of drie eeuwen nog zullen spreken en schrijven - opgewonden, met roode gezichten en de vuisten op tafel slaande of met plots verklaard en stil-aandachtig geworden gelaat - hoe het in 1924 was, dat een zekere Philippe Soupault A la Dérive schreef en hoe er toen een zekere Eluard, een zekere Aragon, een zekere Tzara leefden. Misschien ook zullen die menschen dat wel doen, maar dit doet niet ter zake. Zij echter kunnen mij, óns na staan voorzoover hun verworpenheid geen persoonlijke schuld is, voorzoover zij (als wij) meer of minder, in essentieele of in accidenteele overwegingen slachtoffers zijn van de algeheele verrotting eener ideologie, die niets onaangetast heeft gelaten en die naarmate we haar grimmiger vervolgen en weg trachten te branden, hoonender ons vastklemt. Zij kunnen ons na staan, omdat zij betalen voor de zonden tegen het leven en de zonden tegen de door God gewilde orde, eenmaal roekeloos door anderen bedreven; zij kunnen ons nastaan omdat het leven ons en hen in een lagere orde dezelfde hinderlagen legt, beschreven in de actueele ofwel uit dezen tijd opgewoelde gemeenplaatsen en zij kunnen ons na staan omdat er buiten alle artistieke over- | |
[pagina 143]
| |
wegingen om nog menschelijkheids-ovenwegingen zijn, die misschien ook insluiten dat wij, de rijkeren ja tòch! - ons om dezen bekommeren.Ga naar voetnoot1) Onder al deze dingen staat in mij de drift te leven met dezen, met mijn, met ónzen tijd, - tijd waarvan ik de verdolingen weet, de verminking haat, den lakeiengeest en gore dienstbaarheid veracht, maar dien ik tòch lief-heb, omdat 't deze, mijn, onze tijd is, en méér lief-heb dan de schoonste verbeeldingen der Romaansche en Gotische eeuwen, waarheen ik, als de dag te grauw en zwaar wordt, als naar de verre lichtende herinnering van een barbaarsch en heilig leven zou kunnen schreien, zooals een mensch zal kunnen schreien om het zwaard van Karel den Grooten: dezen grooten wreker van God en de Kerk. Maar ik wil mij aan die verre, lichtende herinnering niet weerloos geven, ik wil in dezen rotten tijd leven, ik wil het verleden niet als een last torsen, als een last te zwaar, als een last die verlamt, als een last die het leven van nù vermoordt. Parijs, en elke stad springt aan mijn hart en hersens, - niet omdat ik dat mooi vind maar omvat het met zijn rotheid en - tòch, tòch - met zijn schoonheid ook, van nu, van mij is; daarom ook is het een dronkenschap bijna, hoog over de bruggen van Brest te gaan en de havens, de dokken, de werven in één spanning naar zee te hooren openbarsten, - en daarom moet ik soms (o nooit meer tot het leven te roepen verleden) werkeloos langs de kathedralen van Frankrijk zwerven. Ik - ik ook, - wil de kunstenaars van dezen tijd schoon en goed maar waar zij niet schoon en goed zijn, wil ik | |
[pagina 144]
| |
naast hen staan, wanneer zij vechten om het bezit van God: naast deze laatste weinigen. Maar naast deze laatste weinigen, gezien nu in een hoogere orde, gezien tegen de werkelijkheid, moet Dada verworpen worden als slechts de vereeniging van een beestelijken leefdrang, een naar de krankzinnigheid gerichte fantasie, een over-áángespannen intellect en een op de psychologie der sexualiteit gespitst gevoelsleven maar beroofd geheel en al van een - en zij 't geschonden, - besef der Werkelijkheid, beroofd geheel en al van de liefde. Van de groote namen die zij in den mond voeren en waarop zij straks wanneer Dada zich in het Surréalisme zal voltooid hebben, zich zullen beroepen: de Lautréamont en Rimbaud vooral, hebben zij de sombere grootheid niet begrepen en zich alleen aan hen gehandhaafd voor zoover zij aan hen hun afwijkingen konden handhaven. Zij hebben zich in het booze verhardGa naar voetnoot1) en zij - Aragon, Tzara, Breton, Eluard, Soupault, - mogen zelfs niets gemeen hebben met de als een hond geranselde, angstige liefdedeernis, die Jarry aan de voeten van den Vader Ubu - beeld der geschonden menschheid - hulpeloos en ondanks (of dank zij) zichzelf moest brengen. Dada wilde een volledige affirmatie van den mensch zijn, - affirmatie die als een crisis van het denk- en gevoelsleven verliep en die de vraag opriep, waarop Gide den modernen, atheïstischen mensch gepeild had: wat kàn de mensch, waartoe is hij in staat: vraag, waarop het koortsig leven van Jean X en David Aubry in laatste instantie zich samentrekt. De litteratuur bezit één figuur, welke die vraag, met een duister-hallucinaire logica - in den barren zin van het woord - tot haar einde dacht: Kiriloff, naast wien echter de kleine Dada-heroën | |
[pagina t.o. 144]
| |
‘Zelfportret’. 1663 (?)
| |
[pagina 145]
| |
verdwijnen in een even kleine middelmatigheid, welke zich aan den afval van eenige onbegrepen grooten uitleeft en nog zal uitleven. Hen dreef deze vraag slechts tot een kleine besluiteloosheid tegenover het leven: hun leefdrang kan zich na de vernietiging van alle godsdienstige, moreele, intellectueele en aestetische waarden (liever: geproclameerde vernietiging!) in niets meer vastzetten; het leven werd beroofd van elke doelstelling en slechts de leefkracht konden zij vieren als het eenig, kostbaarst maar óók - de vernietiging impliceerde deze ervaring, - tot niets meer te verwerkelijken bezit. ‘Mesurée à l'échelle Eternité, toute action est vaine’, proclameerde Tzara, en het leven: une mauvaise farce, sans but ni accouchement initial.Ga naar voetnoot1) Dat onder de verwoede razzia van Dada de kunst niet deelde in de geproclameerde vernietigingGa naar voetnoot2) bewijst dat Dada zichzelf niet aangedurfd heeft: elk Dada-manifest is een stuk litteratuur en dit niet alleen maar bovendien een doctrine; en wie zich niet in een manifest bevrijdde, bevrijdde zich in een vers, een schilderij of een roman. Een gemakkelijk transigeeren, dat zich niet zoo heel straf onttrekt aan de ‘pire lâcheté’ zooals (volgens Marlier) Dada de vlucht van de metaphysische duizeling naar de litteratuur beschouwt.Ga naar voetnoot3) Langs den weg der kunst dan ook zal men de nieuwe waarden zoeken, waarrond het leven zich te ordenen heeft en deze weg, de weg, die genomen is ontwijkt vooralsnog de verwachtingen van Marlier: Le sens de l'infini, tel est le don terrible que nous fit Dada et nous ignorons si nous devons remercier ou maudire. A lui seul ce don ne nous mène qu'à un désespoir sans mesure, mille fois plus redoutable que la veule indifférence qui s'ignore. Il | |
[pagina 146]
| |
s'agit ici de choisir: éviter ce gouffre en se jetant à corps perdu dans des tâches absorbantes auxquelles ont fait semblant d'assigner des fins très sérieuses, ou accepter ce sentiment de l'infini en le faisant suivre de son indispensable complément: Dieu.Ga naar voetnoot1) Men heeft noch het een, noch het ander gekozen, - misschien ook was men niet meer in staat te kiezen: de vernietigingsdrift wreekt zich en in het Surréalisme voltrekt zich de val van Dada. | |
IV. De val van DadaVan Gide bezitten we de bekentenis, dat hij geschreven heeft ter bevrijding van den zestienjarige, die eenmaal door dezelfde vragen zou gekweld worden. Maar die zestienjarige zou dan reeds, bevrijd van den dwang der logica, leven nabij een nieuwe harmonie, nabij een kunst, welke van het leven niets zou uitsluiten, nabij het inzicht, dat de wijsheid niet in de rede, maar in de liefde besloten is: la sagesse n'est pas dans la raison mais dans l'amour, - fundamenteele waarheid, indien zij bij Gide geen Umwertung hadde ondergaan. Want bij hèm zal de liefde zich niet Evangelisch ontsluiten, noch zelfs - gestrekt op velerlei kwelling - zoo menschelijk als bij Dostojewski, maar zij ontsluit zich, zij tracht zich althans te ontsluiten in louter een ‘volupté’ en ‘sensualité’ ten overstaan van het levenGa naar voetnoot2) welke - en dit om tot het schaamteloos einde van beiden te mogen dwalen - hem geleerd hebben: il faut être sans loi pour écouter la loi nouvelle. Geheel de litteraire werkzaamheid van André Gide kenmerkt zich door een ethische bezorgdheid, luisterend naar de gewaande aanstaande verwerkelijking eener nieuwe wereldorde en moraal en deze ethische bezorgdheid is niet alleen karakteris- | |
[pagina 147]
| |
tiek voor Gide maar in gelijke mate voorde Dada-periode, welke immers in laatste instantie - na de ontdekking van het leven en de affirmatie van een almachtigen mensch - op niets anders eigenlijk zich samentrok dan op het in angst gesteld probleem: wat kàn de mensch, waartoe is hij in staat? - vragen door Gide zelf voorzien en bij voorbaat reeds door hem geformuleerd of gesuggereerd: l'action, c'est cela que je veux; oui l'action la plus intense... intense... jusqu'au meurtre; vragen óók welke gestalte kregen in de epische verbeeldingen van Soupault, Aragon, Ribémont-Dessaignes. Want als diepere beweegkracht in de verbeeldingen van David Aubry, Jean X en Boy Hermes ontwikkelt zich de in laatste instantie toch ook weer besluitlooze maar nimmer rustende energie alle mogelijkheden der persoonlijkheid te meten aan de mogelijkheden van het leven en de mogelijkheden der aarde, zooals Gide het te verstaan heeft gegeven: Tenez (et il étend le bras dans un geste admirable), de seulement étendre mon bras, j'éprouve plus de joie qu'à écrire le plus beau livre du monde. L'action, c'est cela que je veux; oui, l'action la plus intense... intense... jusqu'au meutre...Ga naar voetnoot1) - en zooals Jean X. bekent: Je me réjouis parfois de faire pousser des maisons comme des fleurs et de bouleverser des vies en restant toujours devant ce bureau. Comme un automobiliste lancé en pleine vitesse et qui garde l'immobilité devant son volant, je constate seulement le mouvement. As tu jamais vu faire sauter une montagne à la dynamite? Un homme appuie sur un bouton et établit le contact; un orage est déchaîné au milieu d'épais nuages de terre. Je lui pardonne de se croire plus puissant que ses frères. Cette ivresse, je la partage avec le boxeur qui, d'un coup de poing ‘descend’ son adversaire, avec le tireur qui vise et qui tue d'un coup de pouce. D'un coup de téléphone, je déclanche une affaire.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 148]
| |
David AubryGa naar voetnoot1) heeft vanuit dezelfde exaltatie geleefd. Maar zonder waarheid, rond welke het leven zich ordenen kan, zullen dán lichaam en geest eenmaal ervaren, dat zij zich vruchteloos verbruiken en tegen aarde en leven het onderspit delven zullen. Le monde est trop grand pour une seule vie d'homme. Deze enkele regel bevat de groote nederlaag van Dada. Bevat de bekentenis, dat Dada - onmachtig creatieve energieën te ontwikkelen - zich in opzet en intenties, in manifest en levensconceptie weerloos overwonnen moest geven aan de vergankelijkheid. Hèm - David Aubry - blijft dan de verdooving: het kunstmatig verhoogde leven van het opium-visioen; de hersenschimmige werkelijkheid van het droomgezicht: l'ivresse lucide des opiomanes. Parallel hieraan loopt de ervaring van Breton, die eenmaal getracht had langs Dada te ontsnappen aan ‘cette affreuse cage dans laquelle nous nous débattons’ maar in 1922 in zijn conferentie aan het Atheneum te Barcelona erkent, dat alleen Soupault nog niet aan Dada gewanhoopt had: zal hij tot het einde van zijn leven het speelgoed van Dada blijven, zooals Jarry het speelgoed van Ubu bleef. ‘Dada n'est plus...’, heeft Breton dan al geoordeeld. Ofschoon men op zeker oogenblik de Dadaïsten collectief naar het Surréalisme zal zien geëvolueerdGa naar voetnoot2) teekent zich op dezen dikwijls onbestemden achtergrond toch het | |
[pagina 149]
| |
scherpst de figuur van André Breton af, die via Rimbaud, Jarry, Apollinaire, Germain Nouveau en Jacques Vaché zich tot woordvoerder van het Surréalisme opwierp en wiens ontwikkeling - inclusief de ontwikkeling naar en in het Surréalisme - behalve uit het eigenlijk gezegde Surréalistisch manifest - zich uit de opstellen van Les Pas Perdus laat aflezen. Hij - Breton - die voorgeeft nimmer aan de toekomst te denken en mocht hij zich ooit om het ijdel spel der plannen bekommeren, dit als een pure concessie aan de praktijk des levens beschouwd wil zien, bekent terzelfder tijd geen rust gevonden te hebben in het besef van de ijdelheid aller dingen, waarmee hij alreeds in verweer komt tegen Tzara's uitspraak: mesurée à l'échelle Eternité, toute action est vaine, en herinnert met instemming aan Tolstoi's uitspraak, dat voor wie geleerd heeft te denken, het weinig er toe doet waaraan hij denkt, daar hij in alles aan zijn dood zal denken. IJdelheid aller dingen, maar toch: verweer tegen dit besef terzelfdertijd. Geen bekommering om de toekomst, maar toch: de dood. Uit de Dada-razzia resulteert het besef (ook: de waan!) met veel zoo niet met alles afgerekend te hebben: kracht ontleenen aan den godsdienst schijnt Breton vulgair, voor cultuur alsmede voor eruditie bespeurt hij weinig of geen eerbied, de logica is een schuldige zwakheid, het intellect verloor zijn waarde (c'est en quelque sorte instinctivement - ik onderstreep - que je me débats à l'intérieur de tel ou tel raisonnement, ou de tout autre cercle vicieux), geen enkele waarheid zij norm, want de mensch kan zijn medemensch slechts verwarren, zoodat men zich vrij wete van de eerzucht, een eigen waarheid aan een ander op te leggen, de kunst interesseert hem slechts zeer betrekkelijk en vreemder dan al het andere is hem de behoefte van sommige menschen: te redden wat gered | |
[pagina 150]
| |
kan worden.Ga naar voetnoot1) Zijn positief bezit bestaat uit slechts enkele zeer vlottende overwegingen: de interesse voor ‘la question morale’, ‘le vent de l'éventuel’ en de bezorgdheid zijn bestaan te onderwerpen aan de voorwaarden van het bestaan der anderen, - dit alles samengetrokken op het onbestemd besef: Sommes-nous un peu libres, irons nous seulement jusqu'au bout de ce chemin que nous voyons prendre à nos actes et qui est si beau quand on s'arrête pour le regarder, ce chemin n'est-il pas en trompe-l'oeil, pourquoi sommes nous faits et à quoi pouvons-nous accepter de servir, devons nous laisser là toute espérance? inderdaad dus een ‘question morale’, waarvan de eerste en innerlijke beweegkracht is: hoe aan de vergankelijkheid het leven af te winnen en aan het leven de daad die het leven waard mag zijn en aan de daad de moreele normen voor het nieuwe zijn. Deze opeenvolging omlijnt - dunkt mij - scherp de karakteristiek van Breton, van zijn geestverwanten en hun streven, maar impliceert dan ook meteen de Umwertung, welke zij zich voorstellen en in het Surréalisme trachten te verwerkelijken: niet de moraal richt het leven, maar het leven richt de moraal, wat nà verwant is aan Gide's uitspraak, dat men zonder wetten zij om de nieuwe wet te hooren en terzelfdertijd misschien, misschien niet zoo heel ver verwijderd van Aljoscha's bekentenis: Vor der Logik musz man das Leben lieb gewinnen... In deze gesteldheid van weinig of geen positieve, zeer vlottende overwegingen omschrijft Breton de beteekenis van kunst, litteratuur, poëzie aldus: | |
[pagina 151]
| |
Echapper, dans la mesure du possible, à ce type humain dont nous relevons tous, voilà tout ce qui me semble mériter quelque peine. Pour moi se dérober, si peu que ce soit, à la règle psychologique équivaut à inventer de nouvelles façons de sentir. Après toutes les déceptions qu'elle m'a déjà infligées, je tiens encore la poésie pour le terrain où ont le plus de chances de se résoudre les terribles difficultés de la conscience avec la confiance, chez un même individu... Elle n'a de rôle à jouer qu'au delà de la philosophie et par suite elle manque à sa mission chaque fois qu'elle tombe sous le coup d'un arrêté quelconque de cette dernière.Ga naar voetnoot1) Het is ongetwijfeld naar deze opvatting, dat Breton in het Surréalistisch manifest ‘le style d'information pure et simple’ van den roman bestrijdt, het gelegenheidskarakter der notitie, de beschrijving welke slechts prentbriefkaarten oplevert, het procédé der omstandige psychologie: al hetgeen slechts bewijst, dat wij en dat de kunst onder het harde régime der logica staan, hetwelk de rechten der verbeelding schendt. Hier grijpt men een der tendenzen van het Surréalisme: de logica te vernietigen en het illogische te herstellen; echter niet het illogische (want dat bemerken wij al te spoedig!) van de groote hartstochten, de dwaze edelmoedigheden, de redelooze geestdriften maar het illogische van het opium-visioen, de hersenschimmige werkelijkheid van het droomgezicht: l'ivresse lucide des opiomanes, - de droom, ten opzichte waarvan de wakende toestand slechts ‘une phénomène d'interférence’ is. In het verlangen naar dit illogisch droomgezicht verschuilt zich de waan, dat thans eindelijk de vraag van Gide, de vraag ook van Jean X., David Aubry en Boy Hermes in een hoogere werkelijkheid beantwoord wordt, welke aan de vergankelijkheid het leven afwint en aan het leven de daad welke het leven waard mag zijn en aan de daad de moreele normen voor | |
[pagina 152]
| |
het nieuwe zijn. Misschien niet als zoodanig bedoeld maar in feite is Breton's derde overweging over de beteekenis van den droom een antwoord op die vraag: wat kàn een mensch, waartoe is hij in staat, - een antwoord in zooverre het den weg wijst hoe de mensch aan het beantwoorden dier vraag... ontsnappen kan: L'esprit de l'homme qui rêve se satisfait pleinement de ce qui lui arrive. L'angoissante question de la possibilité ne se pose plus. Tue, vole plus vite, aime tant qu'il te plaira. Et si tu meurs, n'es-tu pas certain de te réveiller d'entre les morts? Laisse-toi conduire, les événements ne souffrent pas que tu les diffères. Tù n'a pas de nom. La facilité de tout est inappréciable. en nog: Je crois à la résolution future de ces deux états, en apparence si contradictoires, que sont le rêve et la réalité, en une sorte de réalité absolue, de surréalité,Ga naar voetnoot1) si l'on peut ainsi dire.Ga naar voetnoot2) Naar een ándere zijde dan in de Lafcadio-Protos-verbintenis tracht zich aldus in het Surréalisme het antagonisme te verzoenen, dat zich drijft tusschen het zijn en de potenties van het zijn; nà Gide, die vooral naar dit antagonisme in den modernen mensch gepeild had, want het Surréalisme | |
[pagina 153]
| |
de belofte der verzoening te mogen verkondigen: l'angoissante question de la possibilité ne se pose plus, - en in een nieuwe, een boven-realiteit zal zich de synthese van verbeelding en werkelijkheid, van ‘rêve’ en ‘réalité’, van gedachte en daad voltrekken. Raakt men hier een oogenblik - geloof ik - den diepsten grond van het Surréalisme en een probleem, waarmee het zich via Dada en Gide aan sommige figuren van Dostojewski verbindt, nog op andere wijze manifesteert zich deze continuïteit. Gide toch, die - waarlijk bedervend - de jongere generaties gevoelig heeft gemaakt voor de psychische afwijkingen van Nietzsche, Baudelaire, Blake en vooral voor de psychische afwijkingen der Dostojewski-figuren mag met zijn geraffineerde nieuwsgierigheid naar de ‘décomposition des sentiments simples’ nog op andere wijze een schakel zijn geweest tusschen Dostojewski en sommige tendenzen der jongste Fransche litteratuur, waar wij immers de levenssfeer van Vorst Mischkin aan het eind van den Raskolnikow-roman aldus aangekondigd zagen: Indessen war er an diesem Abende nicht imstande, lange und dauernd an etwas zu denken und seine Gedanken auf einen bestimmten Gegenstand zu konzentrieren; auch hätte er jetzt keine Denkaufgabe lösen können; er konnte nur fühlen... ganz neue Triebe begannen sich in seiner Seele hindurchzuarbeiten -Ga naar voetnoot1) gesteldheid welke via Gide een resonans vindt bij Breton wanneer hij, sprekend over ‘un courant d'idées et de sensations’ zal opmerken: Je dis: d'idées et de sensations parce que j'agis moi-même dans un monde où les sensations ont plus de part que les idées, se dégagent en quelque sorte des idées, de même que les idées procèdent, nous a-t-on appris, de sensations élémentaires. Je compte beaucoup plus sur la communication de ces sensations que sur la vertu persuasive des idées.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 154]
| |
Geenszins echter wil hiermee gezegd zijn, dat Dada en het Surréalisme via Gide tot een volledig begrip van Dostojewski gekomen zijn of zouden kùnnen komen, noch tot dat van Nietzsche, Baudelaire of Blake. Want al bestaat er hier ongetwijfeld een continuïteit: het is toch niet meer dan de continuïteit, welke via Gide onderhouden wordt tusschen het Dostojewskiaansche: ‘er konnte nur fühlen’ en het Surréalistisch begrip der ‘sensations’, nochtans zonder dat de groote menschelijkheid zelve van Raskolnikow of Vorst Mischkin aan die continuïteit deelnemen. Breton, die zelf het tweetal stroomingen naar de jongste tendenzen van een deel der Fransche letteren aangeeft als eene van Baudelaire en Rimbaud naar Reverdy en eene van Gérard de Nerval over Mallarmé naar Apollinaire mag mogelijk in den waan verkeeren - en zij 't in de verte - verwant te zijn aan Baudelaire, Rimbaud en de Lautréamont, maar zoowel ten opzichte van dezen als ten opzichte van de Dostojewski-figuren geldt - nog eens! - dat het Surréalisme zich gezet heeft aan de ontginning van eenige afwijkingen, welke in sommige dier (gewaande) Fransche voorloopers zooal niet zéér accidenteel waren dan toch gepaard gingen aan eenige essentieele noties over het leven en den zin van het leven, christelijk en katholiek georiënteerd (maar: à rebours) terwijl wij vreezen moeten dat die afwijkingen van het Surréalisme de algeheele essentie uitmaken en in niets gepaard gaan aan datgene wat ons van Baudelaire doet spreken als: notre Baudelaire. Dit beseft men temeer, wanneer men er zich een oogenblik rekenschap van geeft, wat het Surréalisme bewust zoekt in de artificieele paradijzen van den droom en wat het daarvan verhoopt voor de litteratuur: het merveilleuse: le merveilleux est toujours beau, n'importe quel merveilleux est beau, il n'y a que le merveilleux qui soit beau: Dans le domaine littéraire, le merveilleux seul est capable de féconder des oeuvres ressortissant à un genre inférieur tel que | |
[pagina 155]
| |
le roman et d'une façon générale tout ce qui participe de l'anecdote. En het is ook - dit merveilleuse - in het parfum-winkeltje, dat Boy HermesGa naar voetnoot2) in het hart der Mexicaansche woestenij vindt onder deze overweging: Vendre des parfums et des produits de beauté aux égarés du désert, c'est un but dans la vie, qui dispense de tout raisonnement waarmee kort maar wezenlijk eenerzijds nog eens de positie omschreven is, welke het Surréalisme ten opzichte van de schoonheid (merveilleuse) heeft ingenomen en anderzijds de sfeer van Ribémont-Dessaignes' roman voor een deel voelbaar gemaakt wordt. Meer dan een karakteristiek van Dada en den Dadaïstischen jongeling geeft ‘L'Autruche aux yeux clos’ een karakteristiek van net Surréalisme en den Surréalistischen jongeling, ofschoon men Boy Hermes in vele zijner uitspraken en in zijn levensconceptie verwant zal bevinden aan David Aubry en Jean X. Maar zoowel in den opzet der handeling als in de beschrijvingen en beelden bevat deze roman tal van Surréalistische motieven, zooals in de woestijnbeschrijving van den aanvang, den droom van Boy Hermes en het einde in die klam-obscene sfeer, kenmerkend voor een litteraire en picturale richting (vgl. b.v. de Chirico en Max Ernst), zoo na ver- | |
[pagina 156]
| |
want aan den psycho-analyst, over wien (in een overigens onverdacht milieu!) even kort als kenschetsend werd geschreven: Il semble que la fenêtre percée par le docteur Freud sur l'âme humaine ait pris jour un peu bas. Non point qu'on doive croire à l'angélisme humain, mais l'animalisme, et l'animalisme reproducteur surtout, n'est pas tout l'homme. L'Institut de psychanalyse s'est voué à dépeindre exclusivement l'homme-singe, ce singe lubrique et féroce qui se révèle de préférence aux époques du terrorisme.Ga naar voetnoot1) Het is naar dien ‘homme-singe’ dat telkens de nieuwsgierigheid van Ribémont-Dessaignes' roman uitgaat, - dezelfde nieuwsgierigheid die Gide binnenwaarts naar de ‘paysages intérieurs de la psychologie’ dreef, naar de modder die elke mensch in zich draagt en naar dien dubbelganger van den bewusten mensch, dien Gide Versiloff in zich had zien ontdekken en dien op zijn beurt Boy Hermes ontdekt: Mais il lui semblait qu'on marchait derrière la limite où il était parvenu. Oui on marchait, quoiqu'il ne pût voir personne. A ce moment Hermes se trouvait en face de lui-même; il avait du mal à se reconnaître, car son sosie portait une moustache... Waarlijk! aan de limiet van het bewuste leven ontdekt Boy Hermes den dubbelganger in bijna dezelfde bewoordingen van Dostojewski's Versiloff: C'est comme si votre sosie se tenait à côté de vous. De ontsluiting van dit tweede Ik - ontsluiting zonder inmenging van wil en rede - voert vanzelf de overweging van de litteratuur naar de Surréalistische daad, naar de mogelijkheid uit die Surréalistische daad de nieuwe moraal vast te stellen op den dag - zooals Breton meent, - où les méthodes surréalistes commenceront à jouir de quelque | |
[pagina 157]
| |
faveur. Il faudra bien alors qu'une morale nouvelle se substitue à la morale en cours, cause de tous nos maux - of zooals hij het anders zegt: j'aimerais savoir comment seront jugés les premiers actes délictueux dont le caractère surréaliste ne pourra faire aucun doute.Ga naar voetnoot1) Het manifest waarmee het tijdschriftGa naar voetnoot2) onder redactie van Pierre Naville en Benjamin Péret werd ingeleid kondigde dezelfde tendenzen aan: een breeder en dieper ontginning van de ‘activité inconsciente de l'esprit’ als fundament van een ‘nouvelle déclaration des droits de l'Homme’. En het tijdschrift zelf begon in zijn eerste nummer een enquête: le suicide est-il une solution? - vroeg aandacht voor een bureau voor surréalistisch onderzoek en vaardigde de gebruikelijke manifesten uit, ditmaal aan den Paus, den Dalaï-Lama, de scholen van Bouddha en de doctoren der krankzinnigengestichten.Ga naar voetnoot3) Bezien we nog een oogenbiik de zuiver litteraire zijde van het Surréalisme, dan zien we als meer of minder surréalistisch geaccepteerd: Swift, Sade, Chateaubriand, Constant, Hugo, Desbordes-Valmore, Bertrand, Rabbe, Poe, Baudelaire, Rimbaud (est surréaliste dans la pratique de la vie et ailleurs) Mallarmé, Jarry, Nouveau, Saint-Pol-Roux, Fargue, Vaché, Réverdy, St. J. Perse, Roussel en onder de schilders Seurat, Moreau, Matisse, Derain, Picasso, Braque, Duchamp, Picabia, Chirico, Klee, Man Ray (ook fotografisch), Max Ernst en André Masson. Geen dezer is altijd surréalist omdat zij naar het oordeel van Breton aan eenige Voraussetzungen (idées préconçues) hebben vastgehouden: ils ne voulaient pas servir seulement à orchestrer la merveilleuse partition. C'étaient des instruments trop fiers, c'est pour- | |
[pagina 158]
| |
quoi ils n'ont pas toujours rendu un son harmonieux. De keuze der namen is karakteristiek en zij bevestigt wat men uit de theoretische uiteenzettingen reeds had kunnen aflezen n.m., dat aan elk kunstwerk een surréalistisch element inhaerent is, dat men het vindt zoowel in Baudelaire als in Rembrandt, zoowel in Shakespeare als in Cervantes, en dat de fout van Breton en de zijnen o.a. deze is, dat zij het surréalistisch element ongetroebeld willen afscheiden, los van wat Breton noemt: idées préconçues; zoo zien zij b.v. niet meer den volledigen Baudelaire maar weinig meer dan den Baudelaire, die schreef dat de mensch de beelden niet oproept, maar dat zij in hem opstaan: spontaan en despotisch. Il ne peut pas les congédier: car la volonté n'a plus de force et ne gouverne plus de facultés.Ga naar voetnoot1) Hier concretiseert zich, hoe het Surréalisme zijn gewaande voorloopers op accidenteele overwegingen en verkleind beschouwt. En meteen raakt men hier ook de eenige positieve, schoon eigenlijk verwaarloosbare verdienste van het Surréalisme, n.m. de aandacht welke het heeft geschonken - en met name door Breton - aan de vorming van het litteraire beeld en aan zijn geheimzinnig evocatieve krachten - lumière de l'image, - waarvan de allereerste oorsprong, zoo in wording als in werking, wel verhuld zal blijven. * * *
Om, samenvattend, met een enkel woord de ontwikkeling van Dada en het Surréalisme te karakteriseeren, herinner ik aan het woord waarop ik in den aanvang wees en waarmee Breton den schilder Max Ernst kenschetste: panique de l'intelligence. Mag Dada deels als een verstandelijke crisis en als een crisis van den wil beschouwd worden, gedurende welke het verstand en de wil echter, hoe ook | |
[pagina 159]
| |
in zichzelf verward, toch actief en gespannen bleven: in het Surréalisme zullen deze vertwijfelde activiteit en spanning van wil en verstand zich plotseling ontspannen en er zal niets meer resten dan sexualiteit, niets meer dan een instinctief leven, niets meer dan de ervaring van Boy Hermes: Ce n'est pas qu'il trouvait la vie belle. Il ne la trouvait pas plus belle que laide. Dada bezat, hoe klein en hoe verwaarloosbaar ook, nog een zekere allure al was het dan niet meer dan de allure van een grijns en een snik in een stopflesch, - het Surréalisme echter bezit niets meer dan modder, het heeft niet eens meer de woedende begeerte te leven; het werd lauw en klam in zijn begeerten, vormeloos in zijn idealen, vegeteerend in zijn levensconceptie en het riep een jeugd in het leven, die Boy Hermes' zonde tegen het leven meebedreef: Ce n'est pas qu'il trouvait la vie belle. Il ne la trouvait pas plus belle que laide. Dada heeft zich in een val voltooid. | |
V. BesluitPractisch en theoretisch richten de litteraire tendenzen, welke ik in den gang hunner groote lijnen, echter zonder hen in alle ‘détours’ te volgen, eenigszins schematisch geschetst heb, zich tegen de edelste eigenschappen en gesteldheden in de traditie der Fransche litteratuur en met name zooals die traditie onder de groote 19e eeuwers zich vormde en instandhield: Balzac, Baudelaire, Flaubert, Barbey, Hello, Bloy. Waarlijk, wanneer Aragon in de inleiding op ‘Le Libertinage’ zich tegen de partijgangers van het verstand bekent (je fais ici l'apologie du flou...) en proclameert: à bas le clair génie français, wanneer Breton zijn manifest opstelt en Ribémont-Dessaignes zijn roman schrijft, volgen zij van verre en misschien onwetend slechts André Gide, die voor de geheele Fran- | |
[pagina 160]
| |
sche litteratuur een ‘horreur de l'informe’ vaststelt,Ga naar voetnoot1) daar boven uit Dostojewski stelt maar ten overstaan van den Rus (de klassicist van huis uit is misschien even niet zoo heel gerust!) zich toch afvraagt, of het einde niet een complete anarchie zal zijn, indien de ‘sensation’ over de gedachte triomfeert. Daarbij ontwikkelt hij een merkwaardige redeneering, waarin hij tenslotte niet alleen zichzelf het zwijgen oplegt maar zijn uitgangspunt vernietigt en datgene wat hij bewijzen wilde loslaat: L'on nous a dit, l'on nous a répété souvent ces derniers temps que c'est là (anarchie) l'aboutissement fatal de la doctrine de Dostoïevsky. La discussion de cette doctrine pourrait nous entraîner très loin, car j'entends d'avance les protestations que je pourrais soulever, si je venais vous affirmer: Non, ce n'est pas à l'anarchie que nous mène Dostoïevsky; mais simplement à l'Evangile. Car il est nécessaire ici de nous entendre. La doctrine chrétienne, telle qu'elle est contenue dans l'Evangile, ne nous apparaît ordinairement, à nous Français, qu'à travers l'Eglise catholique, que domestiquée par l'Eglise. Or, Dostoïevsky a horreur des églises, de l'Eglise catholique en particulier. Il prétend recevoir directement et uniquement de l'Evangile l'enseignement du Christ, et c'est précisément ce que n'admet point le catholique... - Mais précisément, s'écrieront les catholiques, - et nous vous l'avons maintes fois expliqué, et vous sembliez vous-même l'avoir compris: l'Evangile, les paroles du Christ, prises isolément, ne nous mènent qu'à l'anarchie; de la précisément la nécessité de Saint Paul de l'Eglise, du Catholicisme tout entier. Hier nu, waar Gide de controverse had moeten besluiten met een den tegenstander ontzenuwend argument, schrijft hij niet alleen als een ontgaan van dit laatste argument: Je leur laisse le dernier mot (echter noodgedwongen en onder de stilzwijgende erkenning toch ook dat dit laatste woord het recht inhoudt dit woord te spreken) | |
[pagina 161]
| |
maar voortgaande in zijn overweging vernietigt hij zijn uitgangspunt en laat datgene los, wat hij bewijzen wilde: dat Dostojewski in zou leiden tot het Evangelie: Ainsi donc, sinon à l'anarchie, c'est à une sorte de bouddhisme, de quiétisme du moins, que nous conduit Dostoïevsky...Ga naar voetnoot1) dezelfde Dostojewski, in wiens geheele werk (vergeten wij dit niet): une déprécation non point systématique, mais presque involontaireGa naar voetnoot2) de l'intelligence, vast te stellen valt; dezelfde Dostojewski ook in wiens mensch-beeldingen een verontrustende afwezigheid van den wil kenmerkend is. Merkwaardig lijkt mij - en bedenk even (als een bevestiging van Gide's veronderstelling) hoe ver, hoe bijna onoverbrugbaar ver b.v. een figuur als vorst Mischkin zich verwijdert van het Christendom der Evangeliën, - merkwaardig lijkt mij de bekentenis van Gide, dat de Rus tot een soort bouddhisme en quiétisme in zou leiden. Merkwaardig - want terwijl wij zoowel voor Dostojewski als voor Dada en het Surréalisme (uiteraard alle recht gedaan aan het verschil in de hoegrootheid van het kunstenaarschap) een negatie van verstand en wil vaststelden, komt - zooals Gide ten opzichte van Dostojewski - MarlierGa naar voetnoot3) ten opzichte van Dada tot het vaststellen eener verwantschap tusschen Dada (waaraan ik als voorloopige voltooiïng het Surréalisme toevoeg) en het bouddhisme: verwantschap in een onverschilligheid ten opzichte van de metaphysische beschouwing, een negatie van het ken-vermogen, een eenzijdige waardeering van het droomleven en een binnenwaarts gerichte, starre zelfbeschouwing - kenmerken welke ik in vele figuren van Dostojewski terugvind en waarmee m.i. nog eens temeer bevestigd wordt hoe er een continuïteit bestaat in de ont- | |
[pagina 162]
| |
wikkeling Dostojewski - Gide - Dada - Surréalisme eenerzijds en hoe die continuïteit anderzijds nog eens valt te reconstrueeren uit de twee beschouwers, Gide en Marlier, die wij onafhankelijk van elkaar en van velschillend uitgangspunt vertrekkend (de een van Dostojewski, de ander van Dada) zien samentreffen op dezelfde plaats: het bouddhistisch nihilisme, dat veelmeer nog dan voor Dada kenmerkend is voor het Surréalisme (alle differentiatie tusschen de Oostersche en de Westersche mentaliteit natuurlijk rechtdoende). Zooals dit nihilisme in het Oosten den weg bereidde voor een nieuw Godsgeloof, zoo - meent Marlier te verstaan te mogen geven - zal het Westersch nihilisme een Godsgeloof voorbereiden, omdat niets beter dan een algeheele vernietiging de onmogelijkheid vaststelt zich in het niets te handhaven. Weten wij vooreerst al niet hoe Marlier het begrip God verstaat en welken zin hij hecht aan de beschouwing welke hij daarop laat volgen,Ga naar voetnoot1) er valt daarbij te bedenken, dat hij zijn verwachtingen eerst en vooral op Dada baseerde maar de overweging verwaarloosde, dat Dada zich naar het Surréalisme in een volkomen val voltrok, - een val, waarover de Evangeliewoorden klinken: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U: Indien iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij niet ingaan in het koninkrijk Gods. Wat uit vleesch geboren is, is vleesch, en wat uit den geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u zeide: Gijlieden moet opnieuw geboren worden. De wind waait waar hij wil, en ge hoort zijn gedruisch, maar weet niet van waar hij komt en waar hij heengaat: zóó is alwie uit den geest geboren is’. En verder: ‘...boos waren hunne werken. Alwie namelijk kwaad bedrijft, haat het licht, opdat zijn werken niet gewraakt worden. Maar wie naar de waarheid handelt, komt | |
[pagina 163]
| |
tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden, wijl zij in God gedaan zijn.’Ga naar voetnoot1) Voorloopig mag uit deze parallellen en verwante verschijnselen - en ik geloof niet te onvoorzichtig en te snel! - de conclusie getrokken worden, dat het werk van Dostojewski, hoe verbijsterend machtig de Rus als kunstenaar wezenlijk is, tendenzen bevat, welke ontbindend werken op den Europeeschen geest en een bestendig gevaar zijn, overal waar de weerstand van het volledig Christendom in het Katholicisme werd weggeslagen, - dit volledig Christendom dat - hoe ook geteisterd tusschen hemel en hel, - de diepste wezenlijkheid in de traditie der Fransche litteratuur vormt en waarmee waarschijnlijk ook de haat dezer menschen jegens die litteratuur, in zijn diepste oorzaak verklaard is: vinden wij immers aan de eene zijde den man, die bekende: Ainsi nous défendons la cause du diable,Ga naar voetnoot2) en aan de andere zijde hem die wist: Passez en revue, analysez tout ce qui est naturel, toutes les actions et les désirs du pur homme naturel, vous ne trouverez rien que d'affreux. Tout ce qui est beau et noble est le résultat de la raison et du calcul. Le crime, dont l'animal humain a puisé le goût dans le ventre de sa mère, est originellement naturel. La vertu, au contraire, est artificielle, surnaturelle, puisqu'il a fallu, dans tous les temps et chez toutes les nations, des dieux et des prophètes pour l'enseigner à l'humanité animalisée, et que l'homme, seul, eût été impuissant à le découvrir. Le mal se fait sans effort, naturellement, par fatalité; le bien est toujours le produit d'un art,Ga naar voetnoot3) - korte maar volledige belijdenis van de door God gewilde orde, het erfzondelijk besef en de openbaring en de belijdenis welke van Pascal | |
[pagina 164]
| |
tot Claudel den wezenlijken rijkdom der Fransche litteratuur vormt. De open brief, welke Aragon, Breton, Eluard, Soupault en meer dan twintig surréalistische schrijvers en schilders aan Paul Claudel richtten en waarin zij als hun verlangen uitten, dat in revolutie, oorlog en koloniale opstanden de Westersche beschaving mocht omkomen en zich afvallig verklaarden van wat in woord of daad Fransch mocht heeten, - die brief werd door Drieu de la Rochelle op een plaats beantwoord (o vreemde samenloop!) bij voorkeur sinds jaren gereserveerd voor André Gide: de Nouvelle Revue Française. En de laatste zin vroeg hem, of zij zoo vroeg het Koninkrijk Gods verzaakten: renoncezvous si tôt au royaume de Dieu, jeunes gens.Ga naar voetnoot1) Is een beoordeeling als die welke Robert Guiette in SélectionGa naar voetnoot2) op een boek van Léon Bloy gaf, geen antwoord op die vraag en een antwoord, dat nog, nòg ondanks alles en ondanks de verwachtingen ook van Marlier, verziekt van de Gidiaansche levensleer, het kwade wil en het goede niet wil: bewust, overwogen en ‘d'une folie très méditée’, waarmee immers ook Gide zichzelf gekenmerkt had, het kwade oproept en het goede verzaakt. Léon Bloy - zegt hij - is niet voor ons, Léon Bloy is voor anderen: Il nous offre une nourriture qui nous rassasierait peut-être. Nous préférons n'y point toucher. Nous pourrions perdre notre cher malaise: cette faim si habilement entretenue.’ En het laatste woord dier korte notities, maar waarin zich toch wel volledig de door Gide gevormde mentaliteit uitspreekt, luidt: LEON BLOY NOUS GÊNE. C'EST | |
[pagina 165]
| |
UN TÉMOIN ENCORE, COMME UN VIVANT. Van al hun menschelijkheid hebben zij dit laatste, deze GÊNE, ten overstaan der Waarheid als hun armzalig bezit ondanks hun wil zich te verharden in het booze, behouden, zonder dit laatst bezit zouden dezulken als dor hout uitgeworpen worden. |
|