| |
| |
| |
Over Gerard Bruning
Toen hij gestorven was, heeft iemand gezegd: nu wordt hier geen kathedraal meer gebouwd. - Neen, nu wordt hier geen kathedraal meer gebouwd, en geen kruistocht gewaagd, en geen bres meer gekloofd in den zwarten, eeuwigen muur. Want met hem stierf inderdaad eén der laatste telgen van het barbaarsch en heilig Karolingisch geslacht, eén der laatste strijders op de wallen der gothische vesting, eén der laatste erfgenamen, zooals hij schreef van Rimbaud, van ongekroonde koningen en vertoornde slagorden en eilanden, ver achter de grijze kim der eendere dagen vergeten en al te zeer verwilderd, waarheen geen schip meer landt; en met hem stierf evenzeer de schepper, moet ik het noemen, van het sneeuwwitte, angelieke levens-gedicht van zijn laatste weken op aarde: een bladstille, waarlijk serafische hymne. - Maar gij, die dit leest, zaagt hem niet in die dagen, wellicht, en gij zoekt in zijn wérk naar de voorschemering althans van dien kristalklaren vrede, waarvan ik gewaag; en gij zoekt, grootendeels, tevergeefs. Want van deze stilte, die de kern van zijn wezen was, straalde weinig door in zijn werk; zij was, zoolang hij nog schreef, nog niet vol en vruchtbaar genoeg in hem om zijn werk te doorlichten en het mild en glanzend te doen zijn. En daarnaast: hij heeft deze teerheid krampachtig en hardnekkig verzwegen, angstvallig vreezend voor gemeenzaamheid (en angstvallig tastend ernaar: twee schuwe, schroomvallige stilten worden samenstroomend eén stilte, en het wilde rood van twee stormen verbrandt tot eén bliksemwit vuur...) want van binnen zijn wij zeer kwetsbaar en onze starre weerbarstigheid verheimelijkt nauwelijks het krampachtige zelfverweer, waaruit ze ontstaat, en ons pantser werd veelal gesmeed in een woedende zelftucht: een harde, brandende schaamte om al te zichtbare teederheid harnast en hardt onze jeugd. Maar zij is niet enkel gevolg, deze weerbaar- | |
| |
heid - en primair was zij in hem, wanneer het niet ging om
zichzelf te bestendigen en te verbergen, maar als de idee waaruit en waarvoor hij leefde, hem riep: dan vocht hij, vurig en hard, in een onverzoenlijke, grimmige vijandschap, zelf bijna ten prooi aan den heiligen haat, die hem bezat en bezielde, tijgerachtig dikwijls nog meer helaas dan koninklijk als een leeuw. Daarachter echter verschool zich een kinderlijk kind, want hij was, in wezen - lees zijn onhandige vreugde, en zijn onbetoomd medeschreien met Gorter, lees zijn onverhoedsche, snikkende verteedering in Rimbaud, lees in Klondyke vooral zijn weemoed om de droeve schoonheid van het meisje der Kaspische zee -: een stille, gekwetste, een schuw en teeder kind, dat tastte naar teederheid (eene, die hem zag spelen met een klein meisje, vertelde van hem, dat hij stralender daarin opging dan in onze felste disputen over Stravinsky, Holbein en Holst). Maar hij was tevens een man; een man, nochtans, die zich door de grauwe, gore beslommeringen der dagen schreeuwend vrij-vechten moest naar het wilde, stormende lichten der aarde, naar de dreunende, phosphoresceerende pracht van steden en havens, naar de glooi ende, stroomende vergezichten buiten zijn stad: hij heeft de aarde en het leven en dezen in zijn oogen verloren tijd hartstochtelijk liefgehad; hij heeft stil en vurig, stormachtig en teeder, vroom en groot gelééfd.
Ik ben er mij wèl van bewust, dat talrijke plekken in zijn werk den mensch, dien ik hierboven omschreef, niet in die mate van rijkdom en hevigheid geven, die mijn karakteristiek u wellicht doen verwachten, maar ik vermoed toch zeer stellig en scherp, dat ook wanneer mij het onschatbare voorrecht onthouden was hem persoonlijk te hebben gekend, die karakteristiek niet anders geworden zou zijn, want wel degelijk spreekt hij zóo, en zoo hevig en rijk tegelijk, op talrijke andere plekken daaruit; en dat niet alleen (zoo- | |
| |
dat ge mocht meenen, dat dit beeld van zijn wezen er uit af te lezen, of uit op te maken zou zijn), neen: hij heeft zichzelf - minstens! - in die mate van rijkdom en hevigheid, die ik er aan toeken, wáár gemaakt en vervuld in zijn werk; hij heeft zich volkomen gerealiseerd: het is geen belofte, zooals dat dan heet, het is een vervulde belofte veeleer; geen poging, geen aanloop, geen tasten, maar een daad, een sprong en een greep: er komt in dit proza, vooral wanneer hij bezield en bezeten was door zijn geloof (want de diepste drijfveer van zijn leven en werken ontsproot uit geloof, en hij, die, theoretisch, kunstenaarschap moest scheiden van apostolaat, schreef in zijn felste momenten pathetisch-apostolisch, met een waarlijk paulinisch fanatisme, een proza rood- en witgloeiend als staal...), - er komt in dit proza een woeste, forsche pracht soms gestegen, een snelle, verbeten en hijgende vaart, die ons niet alleen door haar schoonheid verrukt, maar die óns, de jeugd van vandaag, verrukt en vervoert en ons sneller, dieper en voller ademen doet en ons bloed ontbrandt, omdat hij spreekt met een stem, die trilt als de onze; omdat wij ónze vervoeringen en stilten, ónze gedachten en rhythmen en sentimenten, versterkt en vervuld, met de stijgende blijdschap van het zichzelf in anderen en anderen in zichzelf te ontdekken, hervinden in zìjn vervoeringen en stilten, bewegingen, rhythmen en
sentimenten. Want er is tweeërlei schoonheid (en inhaerent daaraan: tweeërlei vergankelijkheid): de eéne is dé Schoonheid, van de Chineezen en de Babyloniërs, van Vergilius en Plato, van Ingres, als ge wilt, van Modigliani en Picasso, - en wij hebben haar lief, zeer genegen en trouw en ongeneeslijk-platonisch; maar de andere is ónze schoonheid, de ons bloed-verwante, in alle tijden, en wij omdroomen haar niet met een zeer sereene zielsvriendschap, maar wij hebben haar lief met een wilden, donkeren hartstocht, met ons hart en ons bloed. En zoo vind ik het proza
| |
| |
van Gerard Bruning niet alleen prachtig, bij stukken, maar ik houd ervan, ik leef ermee - ...Ergens, ergens sist een critische adder; goéd, stil venijn, ik zal je verzadigen, zuig je vol: goed, ja: hij kon geen gestalten oproepen; en zijn vertellingen missen het driemensionale der handeling, waardoor figuren vrij in de ruimte gaan staan en bewegen; een stuk als Bitumen is brokkelig van conceptie, wrak van bouw, onklaar van psychologie, amorph van schriftuur, tout ce que tu veux; goed: Het venster van Bourges is voor drie kwart grauw en vaal van atmosfeer (grauw en vaal als een deel zijner dagen: ziedaar de kiem), goed: hij heeft Rimbaud ten halve verminkt en ten halve geworgd, vóor hij hem opriep; hij kon, uit een sidderend ongeduld naar de beslissing, de geboorte niet afwachten, als hij schiep; en als hij vocht, bestreed hij zijn vijand soms plotseling niet meer op ridderlijken afstand: hij smeet zijn zwaard weg, en vloog hem naar de keel met een schorren vloekenden kreet: zoo hóónde hij Stort en smeet hem met bezoedelende woorden, en hij wòrgde Coster, hij bestréed hem niet meer; de haat overmande hem, meer dan hij zelf zijn vijand overmande, en deze overwinning, als ge wilt, werd voor hem zelf een verneedrende nederlaag (en hièr, niet in een herdenking, is het de plaats, dit te zeggen; maar tevens, gelijk reeds, genoemd of verhuld, in veler In Memoriam stond: dat de liefde van Gerard Bruning den schroeienden haat van Jos. v.d. Hoog ten slotte geheel overwon) - en eindelijk is ook Klondyke niet volkomen geworden wat het beloofde... maar hiermee dient dat critisch venijn dan toch ook over-verzadigd te zijn, want: daarnaast staat zijn stuk over Rembrandt, prachtig van psychologie en schriftuur: lees wat hij zegt over Rembrandt's gepantserde eenzaamheid, over zijn strijd met zichzelf en de horde, het gevecht tegen Saskia en tegen de schoonheid, die hem betooverden en beangstigden tegelijk; lees die
prachtige bladzijde over het roode
| |
| |
kleed en de Staalmeesters zelven vooral, en herlees dan die 10 regels misschien over het roode kleed...; - daarnaast staan de voortreffelijke fragmenten, scherp van inzicht en vast en klaar van vorm, over Holbein en Baudelaire; daarnaast staan het onverbiddelijk requisitoir tegen Coster en de vurige aanklacht tegen Top Naeff; en slag op slag, overal, voelt ge de vaste hand van éen, die kon schrijven, en die hield van zijn vak; die zijn vorm wou veroveren en beheerschen; en slag op slag, overal, hoort ge de starre stem van een man, die vreest, dat hij te laat kwam alreeds om in het tumult der verwilderden en ontkrachten de stem der orde vol en klaar te doen hooren; en ge wordt ijlings zelve geroepen, om hem te bestrijden, of naast hem te staan, als een dapper soldaat.
Ik geloof, dat de scheppende, leven-wekkende kracht van Gerard Brunings critieken grooter, veel grooter is dan die van zijn creatief werk in engeren zin: strijdend verhevigde en vervulde hij zich; de rust, de afzijdige stilte, waarin gestalten langzaam, langzaam ontstaan en gedijen, ontbrak hem. En niet enkel door de levenskracht van zijn proza-zelve verdiept en versterkt hij de onze, ook door de regenereerende kracht der beginselen, waarop hij - lees zijn stukken over Jonge Dichtkunst vooral - zijn critische werkzaamheid grondde: hij heeft, ten eerste, theoretisch elk ethisch en apostolisch apriorisme in verband met kunst ver verworpen; hij eischte, secundo, [behalve een (bijna-voorondersteld) sterk kunstenaarschap] een, binnen de door elke persoonlijkheid gegeven, voor elke persoonlijkheid andere grenzen: sterk en volledig leven, maar hij achtte dezen volledigen rijkdom en kracht onmogelijk voor levens, waaruit het voor hem essentieele besef van goed en kwaad was vervluchtigd; hij ontkende de mogelijkheid van levensspanning zonder levens-richting; hij ontkende de kans op intensiteit zonder gehalte; hij zei: brute, doellooze vitali- | |
| |
teit verwoekert zichzelf; de moreele normen zijn tevens vitalistisch: wie de moraal (voor hem heteronoom, inhaerent aan de voor hem objectieve waarheid) afsnijdt, snijdt daarmee direct: leven af, en verzwakt buitendien, indirect, de zuivering en versterking, die de moraal op de brute (bruto-) levenskracht heeft: zoo werd zijn reactie op elk kunstwerk drieledig, maar organisch tot eenheid verbonden: aesthetisch-vitalistisch-moreel tegelijk. De consequente doorvoering dezer beginselen bracht hem tot een aarzelloos verwerpen van duizend dingen die mij lief zijn, maar deze rigoureuze eenzijdigheid was zijn waarde en kracht: ook langs dezen weg, door het hoog- en streng-houden der normen, heeft hij ons leven en levensbesef versterkt: wie zal hem, ook hierin, vervangen? Ik heb het gevoel, of
de contemporaine litteraire critiek met hem haar ruggegraat kwijt is.
Twee, drie woorden tot slot: gij kunt dit werk, deze beginselen en dezen mensch natuurlijk òf verwerpen òf aanvaarden (gij kunt hem zelfs, als gij hem eeren wilt, alleen maar òf verwerpen òf aanvaarden), maar gij kunt er niet achteloos aan voorbijgaan: hij vroeg, en ik vraag voor hem: heldere vriendschap of heldere vijandschap, één van twee.
H. Marsman.
|
|