De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480)
(1955)–Eliseus Bruning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t. o. 47]
| |
[pagina 47]
| |
1 Het sand eer co- rirc si-nen soer Te trou-wer eer iinc- frou- we
Al bo- ven uut der ho- ghen troen, Des moech wy ons ver- vrou-wer
1.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Het sand een coninc sinen soen
Te trouwen een ioncfrouwe,
Al boven uut den hoghen troen,
Des moech wy ons vervrouwen.
2.[regelnummer]
Die enghel deed die boetscap goet,
Die priester was die heylighe geest,
Die ioncfrou gaf concent terstont:
Waer sach oyt mensch soe grote feest.
3.[regelnummer]
Met valschen rade waert ontscaect
Natuer der creaturen,
Ga naar margenootf. Dat woert waert daerom // mensch ghemaect,
Als ons bewise die scrifturen.
4.[regelnummer]
Gheboren is dat woerdekijn
Van eenre maghet reyne,
Ghewoenden in die doeckelkijn
Ihesus is die ich meyne.
5.[regelnummer]
Adams gheboert verwondert seer
Van deser enicheyden,
Een ioncfrou wan der enghelen heer
In groter reynicheyden.
6.[regelnummer]
Des vaders woert, der maghet soen,
Is sus ghewoerden ons brueder
En ons ghegheven tenen loen
Overmids maria, ons moeder.
| |
[pagina 48]
| |
7.[regelnummer]
Ghegruet sijstu, een ioncfrou scoen,
Een vat der heyligher drievoldicheit,
Des hemels heer bistu een croen
In onbegripliker vrolicheyt.
8.[regelnummer]
Wy evens kinder bidden dy
O conincynne van den troen,
Nu maect ons hier van sonden vri
En ghef hierna dat ewich loen.
Amen
| |
Bemerkingen.Tekst. Een dogmatisch-mystiek kerstlied, met acht prachtige, volklinkende strofen, zonder cliché-uitdrukkingen en zwerfstrofen, in een bijna volmaakte Renaissance-versvorm; de tekst is, meen ik, onbekend, hoewel het them (Het sand een coninc sinen soen) meer behandeld is. Wel doet de mystiek der twee eerste strofen ons ietwat vreemd aan: God de Zoon verbindt zich met de menselijke natuur in Maria, en de Heilige Geest treedt op als getuige, als ‘priester’; deze mystiek komt in de 15e eeuw meer voor. Melodie. De muziek is wederom in de fraaie Bourgondische notentype geschreven. De meeste ligaturen hebben mensurale betekenis; enkele hebben dit zeker niet. De notator heeft de goede gedachte gehad de muziek van de eerste 2 strofen geheel uit te schrijven, zodat we enkele passages met elkaar kunnen vergelijken: dan blijkt dat de clivis op (ionc-)fou-(we) even lang is als de 3 (drie!) losse noten op hey-li-ghe (geest) in de tweede stroof; dat de laatste clivis op (ver-)vrou-(wen) even lang is als de twee losse noten van gro-te aan het slot van de tweede stroof. De melodie schijnt tamelijk bedorven, vooral in de eerste regel; zij vertoont grote verwantschap met Een goet man had een dochterkijn uit DEPBGa naar voetnoot(1), ook met de melodie van het (zes-regelige) lied Hoe luyde soe sanc die lerer uit het hs AMSTGa naar voetnoot(2). De beginregel van Een soudaen had een dochtertje volgens de optekening van Coussemaker biedt heel uit de verte iets dat er op lijktGa naar voetnoot(3). |
|