De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480)
(1955)–Eliseus Bruning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t. o. 43]
| |
[pagina 43]
| |
1. Nu starc ons god in on- ser roet,
Ic be- veel my, heer, in dijn ghe- wolt:
Laet ons der dach ge- na-de-li-ken sci- nen.
Of(?): noet sci- nen.
1.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Nu starc ons god in onser noet,
Ic beveel my heer in dijn ghewolt,
Laet ons den dach genadeliken scinen.
2.[regelnummer]
Den namen drie beveel ich my,
In alien noede waer ich sy,
Des cruces cracht sta my voer alle pine.
3.[regelnummer]
Dat sweert daer symeon af sprac,
Dat marien doer hoer herte stac,
Doe sy aensach dat hoer kijnt was in node.
4.[regelnummer]
Dat sta my huden in mijnre hant,
Ende behuede voer alien sonden bant,
Gaer onghescant waer ic my henen kere.
| |
Bemerkingen.Tekst Dit lied is geen kerstlied, ook geen inkeerlied of een ‘verzuchting der God-minnende ziel’, zoals Dr Indestege schrijft, maar een van de weinige Middeleeuwse dageliederen. Het was | |
[pagina 44]
| |
reeds bekend in 1356, en is gemaakt door Graaf Peter von ArnsbergGa naar voetnoot(1), Bäumker publiceerde in 1886 tekst en melodie uit twee 15e-eeuwse hss uit Trier en StraatsburgGa naar voetnoot(2) en tekent hierover aan : ‘Die Limburger Chronik berichtet zum Jahre 1356: ‘In disser Zeit sang man das Tagelied von der Heiligen Passion, und war neu, und machte es ein Ritter: ‘O starker Gott, all unser Noth.’ u.s.w, Dieser Ritter wird in der Kolmarer Handschrift des 15. Jhrh. (W. II S. 330) näher bezeichnet. Hier lautet die Ueberschrift ‘Grave Peters groze tagewise’. Toen Bäumker dit schreef, was deze ‘Limburger Chronik’ bekend uit negen verschillende hss, die de over heel het Germaanse taalgebied verbreide tekst brachten in de meest verschillende dialecten, o.a. in het middelnederduits. Sindsdien publiceerde Bäumker in Niederl. GL (1888) het hs AMST., waar het in zuiver Middelnederlandse lezing voorkomt; de Vooys bracht in 1904 nog een laat-middelnederlandse lezing uit een 15e-eeuws hs van de Kon. Bibl. te BerlijnGa naar voetnoot(3) . En nu komt hs TONG een derde lezing brengen met dezelfde tekst en melodie, (behoudens enkele varianten), geheel van dezelfde tijd als hs AMST (circa 1480); de Tongerse lezing van tekst en melodie lijkt mij ook hier zuiverder en beter. Onbegrijpelijkerwijze is dit prachtige daglied geheel onopgemerkt gebleven, totdat men in 1948 getracht heeft er meer bekendheid aan te gevenGa naar voetnoot(4). In de hss Straatsburg, TRIER en AMST komen na de vier bovenstaande strofen nóg enkele strofen, die een geheel ander karakter hebben, en ook een heel andere melodieGa naar voetnoot(5). Ik betwijfel ten zeerste of ze oorspronkelijk bijeen hebben gehoord. Melodie. De metrische tekst vraagt een metrische transscriptie. Het einde van elk zindeel wordt in het hs aangegeven door een deelstreep, die helemaal geen metrische functie heeft; dit zinseinde wordt bovendien gemarkeerd door een bredere notengroep. Het schrift is dat van de ‘Frans-gotische hand’. Alle losse noten hebben als laatste rest van de vroegere virga-vorm een | |
[pagina 45]
| |
klein, dun staartje; de twee enigste losse ruitnoten zijn blijkbaar met nadruk geplaatst om twee korte noten aan te geven; hoewel dat niet wil zeggen, dat er geen andere korte waarden zouden zijn. De ligaturen hebben hier zeker mensurale betekenis; toch zou men voor noet en scinen ook een dubbele waarde kunnen verdedigen. De melodie staat nog in het overgangsstadium van élitekunst naar volkskunst, ... óf de oorspronkelijke volksmelodie is bewerkt door een schoolmeester-musicus of een solist, die zijn kunsten eens wou tonen. Behoudens de enkele melismen midden in een zindeel (in onser,ghewolt), die de melodische lijn wel wat verbreken is de melodie eenvoudig en stoer en zeer fraai gebouwd: de kleine melismen op de slotlettergreep van elke regel hinderen volstrekt niet. |
|