De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480)
(1955)–Eliseus Bruning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
(Een lidgen van den reyndere meechden, ende cierheit van haren dansen).
Jhe- sus co- ninc o- ver al, die sid in
(Ma-) ri- a sit let al daer by, vri e- del
si - nen thro- ne; Ma-
en- de scoe- ne, Daer vo-ren gaet ear dan- se-kijr, dat
gaet so wel le voe- te. Daer so sin-ghen die
en- ghel kijn so me- ni- gher-han-de no- tem.
1.[regelnummer]
Ga naar margenootf.Ihesus coninc over al,
Die sid in sinen throne;
Maria sittet al daer by,
Vri edel ende scoene,
Daer voren gaet een dansekijn,
Dat gaet so wel te voete,
Daer so singhen dy enghelkijn
So menigherhande noten.
2.[regelnummer]
Ioncfrouwen gaen aen desen dans
Met haren scone cransen,
Dat is een lof der reynicheit,
Sy gaen aen enghelschen dansen,
Ga naar margenootf. Vier en twintich oudermans,
Die temperen hoer strenghen,
Daerna allet dansekijn
Maket hore springhen.
3.[regelnummer]
Her david metter herpen clanc,
Die gaet by desen danse,
| |
[pagina 36]
| |
Alle heylighe borghere
Die volghen daerna zwansen,
Pausen ende bisscoppen
Ende daertoe martelaren,
Coninghen ende ridderen
Ende alle belyeren.
4.[regelnummer]
Daer ricken soete blomkens
Van menigherhande crude,
Daer singhen scone voghelkens
Met menigherhande ghelude,
Dat gheen man gheweten kan
Hoe groot daer is die minne:
Wel hem die daer comen sal,
Hoe mach hem sijn te sinne.
5.[regelnummer]
Her ihesus selve schenket wijn
Hen alien minnenlike,
Hi gaet voer aen dat dansekijn,
Voer al oetmoedelike,
Si treden na hem desen dans,
Hen tot der ierarchyen,
Daer sinct men herde scone sanc
Met zueter melodyen.
6.[regelnummer]
So wie nu leeft in droevicheit,
Die coemt tot desen danse
Ende breket zuete blomekens
Van ihesus scone cranse,
Dat gaet voer alle zueticheit
Die hier yeman bekande.
Nu help ons ihesus christus
Tot desen heylighe lande.
| |
Bemerkingen.Tekst. Naar tekst en melodie is dit lied nog onbekend; het draagt tot ondertitel: ‘Een lidgen van den reynderen meechden ende cierheit van haren dansen’. We hebben hier te doen met een geestelijk danslied, waar Christus bij de dans in de hemelse | |
[pagina 37]
| |
vreugde toeziet, en zelfs voorgaat (str. 5); dus een van die typische uitingen der hoogmystiek, waar Christus zelf optreedt als gastheer en waard, of leider van de dans. Men zie ook het lied: Ic had soe gheern den heylige geestGa naar voetnoot(1) en (hier uit genomen): Wij willen ons vermeien gaanGa naar voetnoot(2). Melodie. Ook de melodie, die in hs TONG bij deze tekst staat, was tot nu toe onbekend. Ze is goed gebouwd, sterk en toch ingetogen, en past goed bij deze tekst. Of ze echter voor deze tekst gemaakt is zal zonder nadere gegevens wel een open vraag blijven. Er komen gedeelten in, die bekend voorkomen: in de vorm bijv. en in de melodische lijn bestaat er verwantschap, een verre gelijkenis met het lied van de Drie landsheren: Met luste willen wi singhen (de 1e melodie)Ga naar voetnoot(3), ook met Ik heb gejaagd mijn leven lang (1e) melodieGa naar voetnoot(4). In plaats van het kleine versieringmelisme op de lettergrepen o-(veral), tro-(ne) en dan-(sekijn) heeft oorspronkelijk waarschijnlijk een dubbele noot gestaan, resp. c, af en b,. Wat de notatie betreft: een andere hand dan de gewone ‘Bourgondische’ heeft bij dit lied de muzieknoten ingevuld: een vierkante Gregoriaanse noot met een klein, dun staartje; alleen de c-sleutel staat aan de balk, en aan het einde van elk zindeel staat over de hele balk een deelstreep. - Een danslied moet natuurlijk strengmetrisch worden uitgevoerd. Als een zekere aanduiding voor het ternaire metrum kan men de eerste noot beschouwen, die als een dubbele geschreven is; en ook de (voor)laatste slag van elke regel is door het versieringsmelisme feitelijk lang genoteerd (overal, (rone, dansekijn). |
|