De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480)
(1955)–Eliseus Bruning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 29]
| |||||
[pagina 29]
| |||||
1.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Allen mijn troest, mijn toeverlaat:
Kyrieleyson.
Dats maria, daert al aen staet.
Alleluya. Gheloeft sijt dy Maria.
2.[regelnummer]
Her gabriel gaef ene groiet
Kyrieleyson.
Voer marien van doechden zoet.
Alleluya. Gheloeft, enz.
3.[regelnummer]
Maria, ghi sult een kijnt ontfaen.
Kyrieleyson.
Her ihesus soe sal sijn sien naem.
Alleluya. Gheloeft, enz.
4.[regelnummer]
Nochtan, soe sul dy maghet bliven,
Kyrieleyson.
Boven natuere van alien wiven.
Alleluya. Gheloeft, enz.
5.[regelnummer]
Maria verstoen des enghels woerts.
Kyrieleyson.
En seide: sijt hier die deerne gods.
Alleluya. Gheloeft, enz.
| |||||
[pagina 30]
| |||||
6.[regelnummer]
Ihesum christum ontfing sy daer,
Kyrieleyson.
Metten woerden die ons sijn claer.
Alleluya. Gheloeft, enz.
7.[regelnummer]
Hy voer haer te hueren scheydelen in,
Kyrieleyson.
Ihesus cristus emmanuel.
Alleluya. Gheloeft, enz.
8.[regelnummer]
Sy droeghen onder hueren gheer,
Kyrieleyson.
Ihesum, onser aire heer.
Alleluya. Gheloeft, enz.
9.[regelnummer]
Te bethleem waert dat kijnt gheboren.
Kyrieleyson.
Die stat die was daer toe vercoren.
Alleluya. Gheloeft, enz.
10.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Doe dat kijnt gheboren was,
Kyrieleyson.
Doe bleef sy maecht alsy was.
Alleluya. Gheloeft, enz.
11.[regelnummer]
Sy lachtent voer den beesten hoyde,
Kyrieleyson.
Om dat hen oedem verwermen soude.
Alleluya. Gheloeft, enz.
12.[regelnummer]
Drie coninck quamen uut verren lande,
Kyrieleyson
Om den kijnde te doen offerande,
Allelyua, Gheloeft, enz.
13.[regelnummer]
Gout, wyroech ende myrre,
Kyrieleyson
Dat waren offerande dyre.
Alleluya, Gheloeft, enz.
| |||||
[pagina 31]
| |||||
14.[regelnummer]
Wy sal des kijndikens doeper sijn?
Kyrieleyson
Een heylich man soe sal dat sijn.
Alleluya. Gheloeft, enz.
15.[regelnummer]
Dat sal sijn die her sint iohan,
Kyrieleyson
In der fluvien van iordan.
Alleluya. Gheloeft, enz.
16.[regelnummer]
Die coninck herodes waerts ghewaer
Kyrieleyson
Dat ihesus christus gheboren waer.
Alleluya. Gheloeft, enz.
17.[regelnummer]
Doen dede hy doden hier ende daer
Kyrieleyson
Allen die knechtien onder twe iaer.
Alleluya. Gheloeft, enz.
18.[regelnummer]
Herodes quaetheyt en halp hem nyet al
Kyrieleyson
God en bleef coninc ende ewelic sal.
Alleluya. Gheloeft, enz.
| |||||
Bemerkingen.Tekst. Dr. L. Indestege spreekt over drie mengtaal-liederen: In dulci iubilo, Omnes nu laet ons en Allen mijn troest. Dit laatste is echter beslist geen mengtaal-lied, doch een klassieke kerstleis, zo zuiver in zijn soort als er weinig in het Middelnederlands repertoire worden gevonden; 18 strofen groot, met telkens dezelfde typische intercalaties voor het volk: Kyrie eleison, en aan het slot: Alleluya: gheloeft sijt dy Maria; maar door deze twee niet-Nederlandse woorden (Kyrieleison en Alleluya) wordt het lied nog niet tot een mengtaal-lied! Men legge eens even In dulci iubilo daarnaast, dan valt zelfs een leek het verschil op. En naar tekst, èn naar melodie is dit lied misschien wel het merkwaardigste uit het hele hs. De tekst kwam mij bekend voor - maar nergens kon ik hem thuisbrengen - en toch kwamen er | |||||
[pagina 32]
| |||||
bekende passages in voor; ik bladerde nog eens in Mak, en ja, dat was het: in de Leuvense Bijdragen van 1899 publiceerde Lecoutere de geestelijke liederen van een Parijsch hs, afkomstig uit een Brabants zusterklooster van Clarissen of reguliere Tertiarissen. Hieruit had MakGa naar voetnoot(1) overgenomen het lied: Alder werelt heylant. Legt men dit lied naast Allen mijn troest, dan valt direct de grote verwantschap op. Vooreerst is de structuur geheel dezelfde; verder heeft Alder werelt heylant woordelijk dezelfde typische intercalaties en keervers die het lied stempelen tot een leis van het zuiverste kaliberGa naar voetnoot(2); en dan hebben beide liederen nog vier strofen met elkaar gemeen, nl. str. 17, 19, 26 en 27 van Parijs corresponderen met str. 8, 10, 14 en 15 van TONG. Mak spreekt terecht van enkele zeer oude fragmenten in dit lied. In de zeer bedorven lezing van het Parijse hs staan 30 strofen; het TONG hs telt 18 strofen, en het wil mij voorkomen, zuiverder, minder bedorven dan in het Brabantse hs van Parijs. Melodie. Maar het meest merkwaardige is wel, dat we de melodie, die we bij Alder werelt heylant niet konden geven, omdat ze niet bekend was, nu hier vinden in hs TONG: een echte volksmelodie, eenvoudig, maar stoer en sterk. Als we dit lied vergelijken met het voorgaande (Och God), zien we een verschil van dag en nacht: Och God wat vrouden is afgewerkte, fijn verzorgde verskunst van de tweede helft der 15e eeuw; Allen mijn troest daarentegen is zeer primitief, hier en daar onbeholpen, met een onregelmatig aantal lettergrepen, maar waarschijnlijk ruim 100 jaar ouder. De melodie ook toont een groot verschil: Och God is streng-metrisch en meer kunst-gezang; Allen mijn troest is een echt volkslied, en is zeker niet streng-metrisch. De notentekens van dit lied zijn evenals vele andere gezangen van dit hs in een soort‘ Bourgondisch’ hoefnagelschrift geschreven, maar door een andere hand dan die die de meeste liederen schreef, bijv. Och God, Omnes nu laet ons, enz. De losse noot is bij al deze liederen steeds en overal een virga, zonder enige ritmische bijbedoeling. In het lied echter Allen mijn troest wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen noten met een staart (virga) en noten zonder staart (punctum). Ofschoon deze staartnoten | |||||
[pagina 33]
| |||||
iets gelijken op een minima, en de puntnoten op een semibrevis, hebben toch deze vormen hier volstrekt geen mensurale betekenis. Dit blijkt uit het volgende:
| |||||
[pagina t.o. 35]
| |||||
|