| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
De dwaalkogel.
De woorden van dien maniakken alchimist draalden als een stage obsessie door zijn geteisterd brein. Waarheen hij zijn denken ook wendde, overal stond het door den zelfden blinden muur omsteegd, waarop in vurige letters het inschrift stond: Kristus holokaust, Lenin moord. Deze doemwoorden namen allerlei grilvormen aan, sprongen uit den nacht der onbewustheid met de rustige regelmaat van een lichtreklaam, aldoor ontgloeid met het eendere teeken van zijn tekst. Dan stortten de letters weer samen, vielen in een vale lichtstreep als fosforessens op zee of avondlijk vuurwerk in zomerparken. Maar als op een signaal herbegon de doemdans der folterwoorden.
Boris voelde zijn slapen heet. Welke verre daemon schiep er toch behagen in, hem zoo dwaasweg obstinaat hetzelfde motto voor te spellen? dat uit den nevel der onbewustheid naarvoor priemde en alle andere impressies verdrong. Zijn oogen en zijn denken stonden er op vastgeschroefd en het deed hem zeer van verdwazing.
| |
| |
Was het een opsprong van zijn verleden, dat plots onder den stoot van het voorval met den oude, weer zijn erts ontgensterde uit de diepste schachten? Zou de grauwvuurslag volgen, die misschien zijn heele denkwereld vernietigen zou opdat na die neervaart hem een hoopvoller herrijzenis kon voorlichten?
En plots smakte als een lompe zak de angst op Boris neer. Niet de vrees voor een waarneembaar gevaar, dat pijlsnel voor je oprijst en waarbij men zich terugtrekt op snel verweer. Zijn angst was mateloos, onberedeneerd: een bodemlooze put. En vreemd genoeg de aanvoeling van schrillen schrik, was meer zintuigelijk ervaarbaar dan het gevolg van een zedelijke malaise zoo dacht hem.
Zijn pols daverde en binnen zijn gezichtskegel sprongen de huizen lenig uit de rij. De buitenwereld werd een warrelkolk van snelbeelden en geluiden, maar dominant stond overal boven den chaos van indrukken, die tegen hem instormde, het vloekthema van zijn leven. De tweesprong stak hem wigspits in de borst en hij wondde zich ten bloede aan dit tweesnijdig vlijm. Ach hoe verafschuwde hij die seniele zwakheid in hem die hem deed versagen op den heirweg van het tijdsgebeuren. In zich droeg hij het ideaalbeeld van een grootsch Nieuwland dat de wereld zou omvormen na de instorting der oude orde. Zijn dadendrang was geroepen,
| |
| |
om op het puin een uitgebloeide samenleving de bazis te hermetsen voor het toekomsthuis. Daarom, vanuit zijn ideologie naar het hart van de dingen was er slechts één weg: springstof onder de oude orde, het vuur aan de lont en: Vooruit de vendels der verdrukten! Uit achterbuurten en nachtazielen, uit opkamertjes en bordeelen, werkmanswijken en gore sloppen, uit rachitische tuinsteden en huurkazernen, allen op kameraden! De wereld wacht dat gij haar betreden zult als nieuwe veroveraars. Zij rust als een klomp ruwerts in uw handen. Daaruit ciseleert gij het godsjuweel.
Het valsch aksent van de fleemstem die hem deze bedenkingen als motiveering voor zijn gedragslijn influisterde, stemde hem achterdochtig tegenover de hooge vlucht van haar lyrisch elan.
Was hij niet de speelbal van subtiele hekserij, die hem onder den dekmantel der sociale regener ratie den manslag als doelgerechtigd middel deed aanvaarden? Liet hij zich niet te gemakkelijk begeesteren door de rethorica, die haar bombastische bollebloemen al te welig liet opschieten? Was in laatste instantie, zijn pionnierswerk naar hooger geen begoocheling van de voorbeschikte misdadigheid, die haar schuld door een grootscheepsch revolutiegebaar wou zien veredelen? Zou hij zulk een lafaard zijn?
Tallooze vragen omtrent den wezenskern van
| |
| |
zijn gedragingen bestormden zijn geteisterd brein. Enkel de verinnerlijking naar zijn diepste zielsgebeuren, zou hem in staat stellen dien hobbelweg door de verborgen mijnschachten van zijn Ik, waar hij als een doolaar op den tast omging, weer naar een klare verte te effenen.
Een gevoel van ontzenuwde verslagenheid maakte zich van hem meester. Had hij zijn kracht overschat, waar hij zonder een duimbreed uit te wijken zijn ideologie in tasbaarheid wou omzetten, en alles uit den weg ruimen dat hem weerstreefde?
De duizenden die uit zijn woord bezieling putten, vermoedden niet hoe hopeloos zijn wezen lag verscheurd en hoe zijn kracht uitstierf als een holle boom.
Het parool dat zijn medestanders als een credo huldigden, klonk zinleeg en ontzwollen in de warreling van het nietzijn.
Maar toch, beteekenden zijn individueele weekhartige zwakmoed en zijn humanitarism niet de bestendiging van de nooden die hij zich solemneel voornam te heelen? De lijdzame kontemplatie, die zich boven de verschijnselwereld ontdubbelt in een sfeer van onwezenlijkheid, in den geestesaether, was een stil bondgenootschap met de vijanden van de overzij. Er was geen andere oplossing mogelijk dan het kwaad aan te tasten aan den wortel zelf. Heilpredikanten, filantropen, propagandisten van
| |
| |
het lijdelijk verzet, dat waren de vaandelvluchtigen, de defaitisten, die het maatschappelijk odium bestreden in zijn gevolgen, zonder aan de initiale oorzaken te willen of te durven tornen. Wat was hun werking? Een romantisch blauwbloempje op de mestvaalt der moreele verwording, een noodverband op etter en rottenis. Daar zaten de lafaards, de zedelijk wankelmoedigen, die de uiterste konsekwens van hun ideaal niet aandurfden en liever een bestand sloten met de stoffelijke wereld in haar wangedaante.
Hoe gruwde hij van deemoeddilletanten, zeemzoete praatvaars over de onschendbaarheid der ziel, bleekneuzige spiritualisten, die hun galeileven schijnschoon omtooverden in het ireëele licht van wijsbegeerte of ethiek, tegenstanders der vivisectie die hun liefhebberij afwisselen met lectuur over de heldendaden uit den grooten oorlog! Al dezen droeg hij een onverzoenlijken haat toe. Hij was van de onaantastbaarheid van zijn ideaal overtuigd en alle wegen die voerden naar de konkreetwording werden door het doel zelf geheiligd.
Overmoedig lachte hij om den twijfel die hem zoo stiekem had beslopen, maar die nu ver lag, ontzenuwd, uit koers geslagen, verijdeld. Was het geen spitsvondigheid, wat die tandelooze kaalkop hem had pogen in te fezelen, om zijn goede trouw te verschalken en hem te voeren naar het uitzicht- | |
| |
loos quietism dat berust in de gedane dingen der binnenhuisfilozofie?
Wat is de bestaansreden van den mensch in de samenleving? Zich laten onderjukken door een tyrannieke zijnsordening, die alle verzet fijnmaalt in den pletmolen der eenvormigheid? Of werd hij integendeel geroepen om zijn geest als het archimedische steunpunt aan te leggen voor de krachtheffing naar het ideaalbeeld van de wereld, waarbij de daad een machthefboom is?
Aanschouwing is onvruchtbaar en de kontemplatie verdroomt haar wijl in de najacht, om het kleurig gespeel der zeepbel te willen grijpen.
Boris werd weer kalm. Nu ten minste had hij de vertwijfeling door een logisch aan elkaar geschakelde dialektiek gemuilband. Eén nevelig punt bleef onopgehelderd: het distinguo Kristus-Lenin. Hij zou met aflegging van alle Hineininterpretierung ontleden, en zich hoeden voor de valsche lens der vooringenomenheid. Een objectief waarde-oordeel kon alleen tot zuivere normenstelling leiden.
De ouderling was stellig bekoord geworden door de legendarische figuur van den kruisman, die als een historische leugen word voorgesteld, omtooid met een gulden aureool en een serafenkrans van rozige blaaskaakengeltjes. Zoo leefde geslacht na geslacht de Godszoon in de overlevering voort. Zoo werd het initiale Kristendom door het aan den
| |
| |
staat verknochte kerkelijk gezag uitgedreven naar de begoochelende drogleus dat het Koninkrijk Gods niet is van deze aarde. De volstrekte waarheid omtrent Kristus hervestigen, zou als melaatsche ketterij verworpen worden door hen die spreken in Zijn naam. Was Kristus niet een volslagen socialist? Zijn predikingen, zijn geboden waren in kern verwant met het fundamentale rechtvaardigheidsideaal dat de latere socialisten eeuwen na Hem als grondlaag namen voor hun leerstellingen. Het onderscheid tusschen Kristus en Lenin lag in een factor van tijdelijken aard, had geen impondabele ideologische waarde. Het was een zuivere machtskwestie. In zijn tijd werd Kristus door de heerschers overwonnen. Lenin sloeg zijn tegenstanders. Maar hun bestrevingen waren identisch. Wat zou men dan den zoon van den schrijnwerker uitspelen tegen den volkskommissaris van het Kremlin? Een aberratie was het zonder meer. Neen er was geen zwakke plaats in het pantser, waarmee hij, Boris, zich had omgord. Heel zijn gedragslijn was moreel gerechtvaardigd.
Hij wandelde voorbij het gerechtshof, een mastodonterig-wansmakelijk gebouw in kolossaalstijl.
Hoog en hol was de dom boven dezen tempel der sofistiek, waar de spitsvondigheid op uitkijk zat om door de wetmazen heen te slibberen. Daar stond het gestoelte der interpretatievirtuozen, kwak- | |
| |
zalvers in rethorica, dansers op het touw waarmee zij de waarheid wurgden daarna. Hier werd een valsche kruideniersbalans geijkt tot weegschaal voor het hooggericht. Boris kon zich niet weerhouden te grinniken. Daar immers lag ook het dossier van het geval Barine Ossip onder een stofberg paperassen. De heugenis aan den landheer zwenkte weer dichtbij. Waarom had hij er behagen in geschept het onderzoek op dood spoor te zien? Was hij niet de laffe verstekeling die ervoor terugschrok zijn daad kenbaar te maken? Waarom droeg hij dit geheim zoo vast verzegeld in zijn stilzwijgen? Tot dusver had hij zich willig tot dit verstoppertjesspel geleend. Vreesde hij de uitspraak die men vellen zou? Was hij beangst voor de verbanning naar de galeien? Hij lachte schamper en had het antwoord pasklaar. Hij betwistte de rechtgeldigheid van de wetpleging die hem zou vonnissen. Hij zou terechtstaan voor een vierschaar van bevooroordeelde standsvertegenwoordigers, die het geval nooit aan den maatstaf van het immanente Recht zouden toetsen. En toch, hij had Barine Ossip uit den weg geruimd, koelberekend met het koude gebaar van den wreker, om de gemeenschap van een schadelijk element te verlossen. Welk nut was er geweest in zijn optreden, als de gemeenschap nopens zijn zedelijke motieven onkundig bleef? Was het de nederigheid, die hem weerhield een heldpoze aan te
| |
| |
nemen? Lafaard! slingerde het plots als een slangsis door zijn krank brein. Wie beweert voor het heil der gemeenschap te hebben geijverd moet haar oordeel niet duchten.
Het werd hem duidelijk dat hij zijn daad gecamoufleerd had om de oordeelvelling te ontloopen. Diep in hem stond de huichelaar schaamterood. Boris besloot kordaat een rechtsgeleerde te raadplegen.
In den vroegnamiddag schelde hij bij Dr. jur. Frank Maldone aan. Hij werd in de antichambre toegelaten. De blinddoek van moeder Justitia hing er diskreet als een hotelgordijn. De opwachting duurde lang. Uit het nabije vertrek klonk de stem van een klient, waarop de togadrager emphatisch, vol gewichtigdoenerij antwoordde. Eindelijk ging de schuifdeur open en werd Boris aanzocht te gaan zitten.
De advokaat ontving Boris met de zeemzoete mildheid van een biechtvader en vroeg hoffelijk:
- ‘Waarmee kan ik U van dienst zijn?’
- ‘Het betreft het herstel van een gerechtelijke dwaling!’
- ‘Zoo. Dat kan interessant zijn’ klonk het innemend aan de overzij ‘Krimineele zaak?’
- ‘Jawel! Het gaat over de moord op Barine Ossip, nu zoowat zeven jaar terug!’
Maldone zocht zijn geheugen af, sprong plots
| |
| |
naar zijn documentatiekast, beduimelde enkele steekkaarten en zei ietwat ontgoocheld:
- ‘De zaak is lang geklasseerd. Zelfmoord. Wat sprak U van gerechtelijke dwaling? Niemand werd verontrust, er is dus geen kwestie van een onschuldig veroordeelde!’
- ‘Toch heeft het Gerecht zich vergist, Meester.’
- ‘Moet het Gerecht zelf weten! Bestaat er een aanklacht die het noodig maakt de debatten te heropenen?’
- ‘Nee’ gaf Boris toe.
- ‘Nu dan. In de jurisprudentie bestaan klagers en verweerders. Als er niet werd geklaagd is verweer overbodig. Of meent U dat we gaan schermen in het luchtledige?’
- ‘Ik ken den dader!’ herbegon Boris.
Nu werd Maldone lichtelijk ironisch:
- ‘U bent zeker amateur-detective?’
- ‘Geen denken aan!’
- ‘Dan moet ik U aanraden in onderhavig geval de grootste omzichtigheid aan den dag te leggen en er niet onbedacht op los te praten! Iemand betichten is een hachelijk werkje en vergt een duchtigen aanvoer van bewijsgronden anders komt U zelf voor laster en eerroof in de kast en dat lacht U gewis niet toe. Hebt u feitenmateriaal?’
| |
| |
- ‘Welzeker!’
- ‘Dan hoop ik dat U alle bezwarende stukken ordelijk genummerd en gecompulseerd bij me zult indienen. Ik stel dan een aanklacht op in optima forma.’
- ‘Documenten heb ik niet in mijn bezit!’
- ‘Dan is er niets aan te vangen’ besloot de advokaat definitief. ‘Hoe willen we iemand dagen en in een moordgeschiedenis betrekken zonder den schaduw van een bewijs. Zooiets is niet te pleiten!’
Boris antwoordde met klem:
- ‘Ik ken alleen den naam van den schuldige. En wil het U onder eed bevestigen!’
- ‘Allemaal kles, mijnheer, larie! Eeden zoo veel U wil. U was misschien getuige van het misdrijf?’
- ‘En of!’ grinnikte Boris, die den advokaat zoo gloedvol een verkeerde richting zag uithollen.
- ‘Laat ik U dan zeggen. Twee getuigen zijn noodig!’
Boris richtte zich op, keek den advokaat onbeschroomd in de oogen en sprak:
- ‘Ik ben de moordenaar van Barine Ossip?’
De bekentenis viel zoo bruusk, dat Maldone zich niet weerhouden kon instinctief op te schrikken. Een korte poos volgde. Maar plots hamerde Maldone op zijn lessenaar, vloekte akademisch en ter- | |
| |
wijl zijn gelaat papaverrood rood werd kapittelde hij:
- ‘Had U eerder moeten zeggen, parbleu! U kwam voor een verdedigingspleidooi. U zei er werd geen aanklacht neergelegd!’
- ‘Nee’ weervoer Boris, ‘Ik klaag mezelf aan. Ik heb zelfgericht gehouden. Trouwens het was geen roofmoord, geen manslag uit aangeboren kriminaliteit. Ik heb mijn daad lang voorbereid. Langs mijn arm heeft zich een onderdrukte kaste op haar dwingeland gewroken!’
- ‘Wat al omhaal van woorden, waarde heer!’ gewichtigde de advokaat. ‘Ziehier het geval: Indien de ware toedracht der zaken ontdekt werd, indien U van het misdrijf werd verdacht zou ik al mijn betoogtrant aanwenden om Uw belangen zoo gunstig mogelijk te bepleiten. Ik veronderstel, dat U een vrijspraak verwacht. Maar U is toch in vrijheid. Dus is mijn tusschenkomst volstrekt overbodig!’
- ‘Met uw welnemen heer advokaat’ oolijkte Boris met een monkel aan den mondhoek, maar de toedracht van het geval is niet bekend.’
- ‘Ik begrijp niet waar U heen wil’ zei Maldone. Tenzij het voor U een gewetenszaak was en dat berouw U tot de bekentenis aandreef.’
- ‘Niet in het minst. Voor mijn geweten sta ik rein, omdat ik ervan bewust ben een heilzame
| |
| |
daad te hebben gesteld. Maar het is mijn wensch dat de gemeenschap ten bate van wie ik heb gehandeld de edelheid mijner motieven door een vrijspraak bekrachtigt!’
Nu begon Maldone te schateren, en het schokte door zijn lachbui heen:
- ‘Origineel, op mijn woord, origineel! Een goeden raad, amice’ sprak hij gemoedelijk, Delf deze kwestie niet weer op. Zij zou op uw hoofd terugvallen, en U kent de straf: levenslang. U overschat mijn talent. Op mijn woord, ik heb menig misdadiger uit de klauwen van het gerecht gehaald, spijts de verdenking te hunnen opzichte een quasi-zekerheid was. Maar hier bestaat heelemaal geen verdenking. Kijk eens aan. U zou alles op de eerste zitting belijden. Wat moet ik dan nog verdedigen?’
- ‘Maar U kunt toch de psychologische motieven voorlichten, die bij mij voorzaten?’
- ‘Alles goed en wel, maar zij kaderen niet met het strafwetboek, een idioot boek trouwens. Heusch, ik betreur het zeer, maar ik kan uw zaak niet behartigen. Bestond er een aanklacht en werd U beticht, ja dan zou de zaak een anderen aanblik geven. Maar U slaat me de wapens meteen uit de handen. Ik herhaal: het statuquo in dit geval, is de beste oplossing!’
Boris voorzag dat het nutteloos zijn zou aan te
| |
| |
dringen. Hij greep zijn hoed en liet Maldone midden zijn betoog. De advokaat tikte eventjes op zijn voorhoofd, schuddebolde en verdiepte zich in een lustmoorddossier ter ontdekking van verdedigingsmiddelen om den dader van een onloochenbare schuld vrij te pleiten.
Boris liep wrokkig langs de straat.
Het paradoksale gedrag van Maldone deed hem walgen. Hij had hem voorgesteld een zuivere rechtskwestie te bepleiten en werd afgescheept, omdat hij, wars van veinzerij, de waarheid dienen wou. Was dat ‘fair play’? Boris wilde zich tot het opperst rechtlichaam wenden, met de belijdenis van zijn daad maar ook met haar verweer omdat hij de uitspraak niet vreesde, en Maldone bedankte voor de verdediging. Een vulgair sluipmoordenaar die onder toepassing viel van het gemeen recht had bij hem meer kans. Hij zou den twijfel omtrent de schuld, zelfs in het pozitieve geval doen aanzwellen, en de feitenvoorstelling zoo verscheeven, dat de bodem vallen zou uit de bewijsgronden. Boris kon zijn weerzin voor deze beroepssofistiekers niet verwinnen. Maldone blies koud en warm uit denzelfden mond, omvademde de ethica met een rubbermeter. Hij kon zijn kandidatuur stellen voor het bestuurschap van een dievenschool. Hij dobberde op het schuim der laagste instinkten en zoog daaruit de sappen, om zijn bedrijf als een wangedroch- | |
| |
telijke parasietplant te doen opwoekeren. Trouwens de bestaansreden van een advokatenkabinet staat in rechtstreeksche evenredige verhouding met het statistiekcyfer der misdrijven. Slinkt dit dan smelt ook de sociale roeping van de togadragers. Het eene lid der dualiteit is ondenkbaar zonder het andere.
Bij avondval kwam Boris thuis. De dakkamer lag in schalieblauwen schemer. Als Boris de trap opstommelde, viel Tamara's onrust om zijn lang uitblijven. Dra neigden hun hoofden onder den blonden lamplichtkegel. Innigheid borduurde op het stil stramien hunner stemmen. Hun beider ontgocchelingen hadden zij versmolten naar heilrijke vertroosting. Boris voelde zich tegenover haar vervroomd en deemoedig, nu hij inzag dat door zijn schuld haar weg van smarten begon. Na den brutalen zinnenroes die hun levens saamslingerde was een rein zielsverbond bezegeld geworden, hoog boven de furie van drift en genieting. Zij overschouwden beiden den troosteloozen puinhoop van 't verleden, en de krachtadem van een nieuw getij hield hen omruischt. Iedere dag kwam tot hen als een heraut die den zonnehoorn stak ter verkondiging van de nabije herwording. Boven het kleinmenschelijk gekrioel waren zij gerezen, na de loutering in leed, als pioniers op het toekomstveld. Zij stonden slagvaardig, bereid tot het hoogste offer om de vleeschwording van hun ideaal te bestreven.
| |
| |
Tamara werd gesterkt door de staalharde denkkracht waarmee Boris de vechtlinie voortrok waarlangs zich de heirscharen der haveloozen zouden storten naar de verovering van een menschwaardig bestaan. Boris voelde zich door haar verreinde liefde zoetelijk omstreelen, en uit haar woord omvloeide hem algoedheid. Zoo zaten ze aan het witte ammelaken, dat de afspiegeling was van de sneeuwrvlakten hunner zielen.
Dien avond vluchtte zijn blik. Vreemd hoe een gril van het toeval hun verwaaide levens weer had saamgevoerd. Zij hadden beiden het wederzien als een hoopsignaal begroet.
Boris voelde de stilte waarmee hij het verscheiden van Barine Ossip had omdolven, als een loodlast wegen. Was het geen schaamtelooze huichelarij Tamara te raken met dezelfde hand die eens door haar vaders bloed werd gekleurd? Misschien eerde zij zijn nagedachtenis als een zuiver kleinood, omschrijnd is teedere heugenis. Misschien had zij eens den aflijvige beweend, en Boris stond voor haar, gegord in zijn geheim. Haar tenminste moest hij ootmoedig belijden hoe alles was vergaan. Bij haar berustte de eindgeldige beslissing over den samengang van beiders levens onder den sterrenzang der liefde. Woorden welden hem naar de lip, maar de matelooze angst dat zij zich met weerzin van hem zou afwenden, brak elken klank. Eens- | |
| |
klaps worstelde zich zijn geweten door alle aarzeling heen.
- ‘Er is een frons in het ammelaken!’ begon hij somber. Tamara had hem gadegeslagen en het was haar niet ontgaan dat een hevig konflikt zich in hem afspeelde.
- ‘Wat deert je, Boris? Je hebt me toch niets te verbergen, wel?’ weervoer zij stil.
Zijn oogen verglaasden vaal, heftig trilden zijn neusvleugels en zijn handen zwaluwden schuw langs het tafelbiad. Wanhopig brak hij neer in een woesten vloed van tranen. Alles nevelde hem voor de oogen. Onsamenhangende woorden ontsnapten zijn verpaarste lippen. Tamara sprong op en omvatte zijn hoofd teederlijk. Zijn gelaat lag star vertrokken en het noodsein in zijn blik stond hoog. Deernisvol wilde hij zijn leed sussen, drukte het verwoeste hoofd aan haar borst en aaide lang zijn haren. Haar streeling gloeide langs zijn slapen. Een vuurmerk prentten haar vingeren in zijn vleesch. Ondragelijke pijn doorlilde zijn heele wezen.
- ‘Laat me! Laat me!’ snokte hij.
- ‘Welnee, malle jongen!’ goedigde Tamara. ‘Toe vertel me alles, en ik zal die booze rimpels van je voorhoofd wegzoenen!’
Plots kulmineerde zijn radeloosheid in de kramp van het gewetensdrama. Zijn borst zwoegde. Al de kracht zamelde zich tot een supreme bekentenis.
| |
| |
Een vreemde wolk trok zich saam op zijn gelaat. Toen sloot hij de oogen en fluisterde ontzind:
- ‘Ik heb je vader gedood, Tamara!’
Wezenloos zonk hij op een stoel en bleef in het ijle voor zich uitstaren.
Tamara week ontzet. Zij had niet vermoed dat deze krisis zich zoo gruwelijk zou ontknoopen. Maar nu begon Boris zijn biecht, onverstoorbaar, op de kabellijn van een eenzelvig verhaal:
- ‘Je herinnert je onze jeugd Tamara. Je hebt moeder gekend, de verhakkelde sloor, die nooit een lichtpunt in haar leven zag, en vader, aan den grond gekromd, uitgemergeld door ontbering, afgetobd in hard labeur. Daar tegenover stond je vader, de hartelooze leenheer over zijn vassalen. Wij zijn in dit verworpen leven opgegroeid. Wij waren het janhagel, het schuim, het rapalje, en ik zie nog ons dorp voor me, hoe het lag aan de heuvelhelling, als een vlek melaatschheid gevreten in het land van jouw vader. Hij rekwireerde de opbrengst van onze akkers. Hij maakte het vruchtbaar gewin van onze tarwelanden ten gelde. In zijn grootboek overtrof de post voor veevoeder het arbeidsloon. Zijn kenspreuk was: liever een werkos dan tien looie boers. Zijn rijkdom heeft hij vergaard uit onze nooddruft. Onder zijn beheer zijn velen verhongerd en in de zwartste ellende omgekomen.
| |
| |
Het was een weldaad voor mijn land hem uit den weg te ruimen. Ik heb gemeend Tamara, dat ik jou de waarheid niet onthouden mocht. Uit jouw mond wil ik hooren of het recht aan mijn zijde was!’
De stilte hing als een bange vogel over het vertrek. Eindeloos mededoogen welde in Tamara op. Zijzelf had aan den lijve de strenge tucht gevoeld, de stalen onverzettelijkheid van Barine Ossip, die niet velen kon, dat iets zijn balsturigheid weerstreefde. Hoe vaak had zij vader niet gebeden, zijn onderdanen een menschwaardig lot te gunnen en ze niet als redeloos vee in het werkspan voor zich uit te jagen. Zoo vaak was hun gesprek dan in twist ontaard. Niets had gebaat. De heerscher was ten grond gegaan aan het onheil dat hij zelf had gesticht.
- ‘Ik heb begrepen, Boris’ sprak zij toonloos. Vader was verdwaald. Zijn hart was een kassei. Het wanbeheer moest zich ten slotte tegen hem keeren. Met hem verdween de laatste vertegenwoordiger van een despotengeslacht, dat als een gier over ons arm land was neergestreken. Mijzelf wou hij een geldhuwelijk opdringen omdat meer dan wat ook het geld hem te na was. Tenslotte: welk is het bindteeken tusschen hem en mij? Het toeval der geboorte. Nooit sprak hij een minzaam woord. Ook niet in mijn
| |
| |
kindertijd, als ik schuldeloos speelde aan zijn voet. Door het huis droeg hij steeds zijn onvermurwbaar marmermasker. Ik kan hem niet beweenen. Maar als ik ween Boris - haar wimpers parelden - dan is 't om het blinde fatum, dat ons leven legde in den schaduw van den zwarten engel des doods.’
Zij mengden hun tranen en het leed brak in deernis. Boris ontfermde zich schuldbewust over den grondeloozen neergang van haar leven. Tamara was verteederd om de moreele folteringen, die hij onderstaan had alvorens zich vrij te worstelen naar de bevrijdende kracht van zijn belijdenis.
- ‘Ik kan beseffen wat je geleden hebt Boris’ zegde ze stil ‘En ik weet dat je geen oogenblik rust zult kennen vooraleer het geweten van de wereld je daad heeft beoordeeld. Ga tot de scharen waar de banier der opstanding wordt hooggehouden, sta van aangezicht tot aangezicht met de ideaalbouwers, die onze medestanders zijn. Verdeemoedig je, ban uit je hart alle waan, alle trots, smoor de lokstem der zelfbegoocheling en leg de getuigenis af voor die gelederen, die je voeren wou naar het licht. Hun uitspraak zal je vonnis zijn of je verlossing.’
Boris murmelde:
- ‘Geve de Heer dat mijn leven niet verloren valle als een dwaalkogel naar het doode doel!’
|
|