| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Marschrichting.
Op de volgende bijeenkomst van de ‘Telluristen’, zoo werd de nieuwe groepeering gedoopt naar het credo van haar aanhangers, die de Aarde als eenig vaderland erkenden, beijverde zich Boris een eenheidsfront op te trekken, dat over alle wijsgeerige schakkeeringen heen, toch in de onvoorwaardelijke ontwapeningsbeweging haar bindstof vond.
De zaal bood een zeer heteroclieten aanblik. Er waren heetgebakerde studenten, die hun Sturm und Drang met de puberteit vermengden, desperados in wier oogen een ultieme genster opflonkerde vóór de algeheele instorting, heilslegerpropagandisten, oudstrijders, zeer leelijke intellektueele monsters van blauwkousen, in den dubbelzin van het woord en dan de grauwe anonieme menigte, het janhagel.
Sleepgezang zeurde langs de klatergoudpilasters, als het bestuur zijn intrede deed. De veiligheidsdienst zat op vinkenslag en had zijn uitdagingsagenten planmatig in het gehoor opgesteld. Vanaf den aanvang der spreekbeurten verried zich de zaal- | |
| |
stemming als uitermate woelig, en aangezien Boris vreesde zijn werk door herrieschoppers te zien kelderen kwam hij op den gelukkigen inval de meeting tegensprekelijk te verklaren. Alhoewel af en toe een tusschenwerping van de galerij neerketste kon de dagorde toch in de voorgenomen rangorde worden afgehandeld.
Het programma der Telluristen, aldus de woordvoerders, was, wars van de gevestigde orde en het maatschappelijk gezag dat geprostitueerd was aan klasseprivilegies en grootfinantie, de leidsels van de bewindvoering te veroveren door de herauten van den Geest. Sedert eeuwen werd aan den Geest de medezeggingschap in de menschelijke lotsbestemming ontkend en kon de kultuur zich enkel ontwikkelen in de buitenissige sfeer van het bovenzinnelijke. Het moest nu eenmaal uit zijn met de nevenzijdige verdorring van het denken, dat zich enkel buiten de verschijnselwereld kon uitstrekken, en waarmee geen enkel raakpunt werd aangelegd.
Tegenover de gelijkvloersche stofmoraal stonden nu de spiritualisten, die de imponderabilia van hooger Zijn vormvast in de ervaarbare menschenheimat wilden overplanten.
Een meerderheidssocialist, blijkbaar afgezonden door zijn reformistisch gezinden minister, prees den parlementairen weg aan. Niet omdat hij grondwettelijk is, betoogde hij, maar omdat hij de mogelijk- | |
| |
heden eener mislukking tot het minimum herleidt. Op het politiek schaakbord, symboliseerde hij sportief, mag geen zet geplaatst worden, die den tegenstrever zou toelaten het spel te winnen. Door de noyauteering van het kapitalism, heette het verder, valt dit wormstekig kraam vanzelf in mekaar, en meteen hebben wij door onze bezonnen en doordachte politieke methode de nieuwe wereldorde gegrondvest.
Zijn mond stond scheef van kompromissen; Boris voelde instinctief dat hier een opportunistische kat uit den boom kijker aan het woord was, wien het erom te doen was, door het aanprijzen der ministerieele deelname van de socialisten aan de regeering, in deze vergadering een bliksemafleider op te stellen, die de instinkten zou aanzuigen en onder den grond voeren. Zijn wederwoord was afdoend. Hij beklemtoonde de valsche waarheid van deze boerenbedrogsofistiek. Het water loopt naar zee, begon hij zijn repliek. Wij zijn als het water en volgen onze bedding van de bron naar de monding. Wat is het socialistisch reformism? Ziehier. Het water dat zeewaarts afvloeit kan wel eens wild worden. Daarom redeneeren de kapitalisten: laat ons voor de sociaaldemokratie een kalm kanaalstelsel aanleggen, waar de wilde vloedgolf zich ontrimpelt. Intusschen hebben wij al den tijd om een stuwdam op te trekken. Laat het dan maar hooge
| |
| |
tij worden. Hoeveel jeugdrevolutionnairen die eens met hun slagvloot den stroom wilden afvaren, zijn later ingescheept op de slijkerige mosselschuiten der politiek, die nu in een vergeten baai liggen te rotten? Zij waren bij hun vertrek de Conquistadors naar zee. Bij hun aankomst zijn zij mislukte mariniers, die kinderlijk lispelen: Vaar mijn bootje, en voortschipperen. Geachte vergadering, aan U de keus. Hoe werpen wij het roer? Naar zee of naar het politiek moeras, waar zwammen woekeren in troebel water?
Naar zee! klonk het duizendstemmig en aan de toejuichingen kwam geen einde.
Bij den uitgang wachtte de sociaaldemokraat, wiens scharlaken vlag een bleekroze was geworden, den held van den avond op. Hij ving aan, Boris pluimstrijkerig om zijn oratorisch sukses geluk te te wenschen. Maar nu het hem niet gelukt was de politieke ruggegraatloosheid van zijn opdrachtgevers theoretisch te verrechtvaardigen, wou hij toch een uiterste poging inspannen, om de rechte gedragslijn van Boris Gospodar tot een zigzag af te brokkelen. Hij begon met een beroep op de gesloten solidariteit van de arbeidersmassa, waarin Boris nu de splijtzwam ging drijven. Boris aanhoorde hem verstrooid en speelde achteloos met het sierlijke bristolkaartje dat de vreemdeling hem had gereikt, om zich voor te stellen. Boris antwoordde:
| |
| |
- ‘U is de dagbladschrijver niet?’
- ‘Nee maar hoe U dat raadt!’
- ‘Makkelijk genoeg. Gefeliciteerd om uw kunst en vliegwerk. U is een zeldzaam ekwilibrist op de slappe koord. Maar ik loop er niet zoo maar in.’
- ‘Och kom!’ deed de tienstuiversgast joviaal. ‘Uw wantrouwen is absoluut dwaas, U permitteert? Wat meent U te kunnen bereiken met een handvol proselyten, die naar goren kost ruiken en kauwen op pruimtabak? Praats genoeg, maar als er klappen vallen verschuilen ze zich bij meneer Hazenhart!’
- ‘Ze zijn U anders toch niet sympathiek naar ik hoor’ deed Boris met een prikje.
- ‘Daar hebben we den aap uit de mouw’ probeerde de gazettier het gesprek te redden. ‘U meent dat we lafbekken zijn, en dat ons verantwoordelijkheidsgevoel er schuw van is de sociaalhervorming met één slag door te zetten. Ik zeg U ronduit: Ik die een overtuigd marxist ben, zou momentaan de integrale inlossing van ons ideaal zeer betreuren!’
- ‘Daarom remt U op tijd en stond als de vaart versnelt. Heusch uw karretje is fijn opgetuigd. Een boogscheut voorwaarts en dan weer een boogscheut machine arrière. Als de balans wordt gemaakt beteekent dat nul, maar iets kan
| |
| |
toch niet worden ontkend: er is beweging!’
- ‘U zal toch niet beweren dat de massa die wij voor het gemeenschapsideaal in het gelid hebben gekregen, niet reusachtig aanzwelt?’ vroeg de libellist krachtbewust.
- ‘Welnee. Maar dat heeft heelemaal niets te beteekenen. Het pozitief gewin is nihil. U prostitueert het doel aan de middelen. En bij wat ik me voorneem te verrichten loopt het processus precies andersom. Ik richt de middelen naar het doel! Mijn opperste wensch is, dat de beweging waar ik me voorspan, door het bereiken van haar doel zichzelf zoohaast mogelijk overbodig maakt en opheft ipso facto. Bij U is het averechts. U verdaagt zoolang mogelijk de verwezenlijking van uw oogmerken om de beweging te voeden. Laat mij bekennen; een heel merkwaardig standpunt!’
- ‘Ja maar iets blijft bestendig in ons werkzaam: het geloof dat onze daden adelt. Stilletjes krijgen wij in heel het bedrijfsleven vasten voet. Wij zijn geen losbollen, die er in een vlaag van hooggestemd enthousiasm op losstormen. Maar bezonnen pioniers. Rome werd niet op één dag gebouwd en U meent toch niet dat de nieuwe wereldorde de huidige kan opvolgen zooals de dag den nacht. Dat is valsche geestesdrijverij!’
De discussie ging de hoogte in.
| |
| |
- ‘Valsche geestesdrijverij?’ hernam Boris met een raaktreffer. ‘Nee het is beter de geestdrift op een klein vlammetje te zetten, nietwaar? Ik zal U zeggen waar de demagogen zitten. Wie schreef de leuze voor algemeene ontwapening in zijn blazoen, om ze vierkant te verraden door de stemming van oorlogscredieten, nog voor de haan had gekraaid! Wie verruilde tegen de gouvernementeele deelname en een ministersteek het heele sociaaldemocratische programma? Wie ontpopte zich tot stille vennoot van de grootindustrie door te gedoogen dat de rechtvaardige loonactie van het proletariaat door stakingbrekers in de kiem werd gestikt? Waar bleef toen de invloed van uw ministers? Zij hebben gezwegen als karpers, de mondhelden die blij zijn met de rol van gedienstigheid als huurkoetsier op de gouvernementeele huifkar. Ziehier het alpha en omega van de hedendaagsche werkliedenpartij: kiesvee ronselen en de parvenupozitie op het fluweelen zitje handhaven. Al de rest is dwaalleer. Zand in de oogen!’
Nog was de gazettier niet in zijn laatste stelling teruggedrongen. De opdracht moest kost wat kost worden vervuld. Boris moest ingepikt worden met het lokaas ergens vakbondsekretaris te worden, en hem te konfijten in een betrekking waar hij den muilkorf zou moeten aanbinden om den broode. Op
| |
| |
hem kad het staatssocialism zijn geduchtsten obscurantist afgezonden om hem te lijmen en zijn polemische kracht te breken.
- ‘Uw zinspelingen zijn te grievend voor onze leiders, dan dat ik niet pogen zou hun ongegrondheid te bewijzen’ zoo ondernam de pennyliner zijn laatsten aanval. ‘Staar U toch niet blind op een grootsch ideaal, maar onderzoek de pragmatische middelen om het waar te maken, om het uit het rijk der hersenschimmen te laten neerdalen in de realiteit van alle dagen. Kan onzen leiders een bondgenootschap met de bourgeoisie en een kapitulatie voor haar worden voorgeworpen? Is de soldaat die zich waagt binnen de vijandelijke stelling daarom een deserteur. Welnee, het kan een verkenner zijn!’
- ‘Top’ zei Boris, ‘Deserteur of verkenner. Maar de laatste veronderstelling is voor uw hoofdman eerder gevleid. Want nauwelijks dreigt de vijand wat loos poeder af te schieten of de verkenner roept Kameraad en wordt deserteur.’
- ‘U vergeet dat de politiek een netwerk van mogelijkheden is, waaruit men den rooden draad moet lichten, het snoer van Ariadne!’
- ‘Zeer utilitair, dit snoer van Ariadne. Tweeerlei gebruiksaanwijzing: het doet dienst als worgkoord voor de bestreving van uw medestanders, en politieke kermiskwakzalvers spannen
| |
| |
het uit om er een piroeet op te slaan die de galerij verbluft. Wie zijn de toeschouwers? De kinderen van de rekening. Nee, ik zal nooit streelen langs het dubbele voorhoofd der politiek’ voleindede Boris.
- ‘U is nog groen, mijn waarde partijmanitoe in spe. Maar het zal niet lang aanloopen of U zwenkt weer bij. Allen is het 200 vergaan. Eerst springbussen van geestdrift, daarna hardnekkig lijf aan lijf om de idee te doen zegevieren. U verkeert nog in de vulkanische periode. U lijdt aan roode koorts. Dat moet zijn tijd hebben. Onze politieke strijdwijs is onfeilbaar. Wij noyauteeren de kapitalistische zijnsorde obstinaat als mollen. Marx zelf betoogde toch, dat het kapitalism de moeder is van het socialism en het in zijn schoot draagt.’
- ‘Ik geloof dat U veel van moeder houdt niet waar?’ vroeg Boris oolijk.
- ‘Teveel gekheid, my dear. Weest gerust, moeder zal sterven. Wij ondergraven het gansche ekonomische bedrijfsleven door onze vakbondpolitiek en cooperatieve werking. Vooral geen overijling. Wij doen stil voort en houde onze beginselen in onzen binnenzak!’
- ‘Juist, veilig geborgen naast de zeer kapitalistische aandeelen van de “Arbeidersbank” Kwalijker gezelschap is moeilijker uit te denken.
| |
| |
Keer uw zakken binnenste buiten zeer achtbare staatssocialist. Knollen zijn geen citroenen!’
- ‘Tegen balsturigbeid is niet op te redeneeren’ zoo dekte de natgeregende pamfletschrijver zijn aftocht. Hij tikte even aan zijn hoedrand en sprong op de trem.
Boris had aan dit steekspel pret beleefd. Het feit alleen, dat een afgezant der oppermachtige sociaaldemokratische partij zich gewaardigde met een alleenling als hij te komen onderhandelen, bewees zonneklaar dat de partijleiders der eeuwige voltefacisten (zoo doopte Boris de democratie om haar van de fascisten te onderscheiden) zijn optreden als een veeg teeken voor de toekomst beschouwde. Hij besefte duidelijk dat zijn woord had ingeslagen bij den extremen linkervleugel van het zoo bontkleurig gemitigeerde proletenleger, waarvoor hij hoopte een keerpunt in de politieke orienteering aan te leggen. Waren zij voor zijn aktie onbekommerd, dan hadden zij hem onverlet gelaten als een machtelooze duisterling, die wat losse woorden in den wind werpt, maar toch de verebbing van het politiek getij niet naar den springvloed kan keeren. De waakhonden van het kapitalism waren met razernij geslagen, en lang zou het niet aanloopen of zij zouden hun gebit toonen.
Nog stond de verstompte massa, die zich blind staarde op uitsluitelijk vegetatieve doeleinden, aan
| |
| |
hun zijde. Maar weldra zouden zij de valsche herders, de leepe chirurgen van de open wonde van zich wegstooten, om hun krachten vol overgave en zelofpoffering te wijden aan de herrijzenis van een edeler menschheid waarnaast de stoffelijke, ook de geestelijke goederen toegankelijk zouden zijn voor eenieder. De volstrekte gelijkberechting van alle aardelingen in het aanschijn der almogendheid bleef nu niet langer een chimaera voor princieprijderij. Van het integrale marxism week Boris in zoover af, dat hij zijn regeneratiezending niet opvatte als een maatschappelijk experiment uit intellektueel kortswijl, maar een ethische norm had ingeschakeld, die de richtkern was voor al zijn bestrevingen. Geen cerebrale proefondervindelijkheid, maar alomvademend eudemonism. Het algevoel dat trilt in de geringste kruiden en uitwentelt langs weidsche kosmosruimten was over hem vaardig geworden. Hij voelde zich niet langer gevankelijk omsloten door het kleinlingwereldje van vluchtige sensaties, maar zijn vermilderd wezen bloeide duizendvormig open in de omwereld en zong naar het overaardsche. Hij, de stugge, verkluizenaarde twijfelaar, ervoer als een volheerlijke realiteit de interpenetratie van alle dingen onder den lichtzoen der sterren. De laatste slagboomen vielen en voor hem lag de open weg, die dorpen en steden als een lichtguirlande reeg door den nacht en aan doomhorizonnen over- | |
| |
ging in den handpalm van den Heer. Hij droeg de wereld op zijn hand, en hooggestemd jubelde het credo in hem open, dat hij met het enkele liefdewoord der kerstening het aanschijn van al wat aardsch was en volkomen, een hemelheerlijke toekomst kon toewenden.
Geen grens meer was tusschen hem en den bootsmaat, die, van de lange omvaart weer, den leest van zijn stille geliefde met evangelisch gebaar omvatte en ze leidde door het mysterie van den avond. Boven hem zong het geboomte zijn wonderzoete schemerharmonie en als hun hoofden naar elkander neigden, spitsboogde daar het gewelf, dat werelden kan schragen.
Boris had zich verlaat langs de nachtelijke dreef die de verstilde stad omgordelde in dit onwezenlijk uur. Schaarsche wandelaars verschimden op het omdoomde land. Er was de hooge ernst van populieren, de ritsel van een late vlerkslag.
Nooit was Boris dien kant uitgewandeld. Maar zoo overwinbaar was de zachtheid die zijn schreden derwaarts leidde, dat hij zelfs niet overdacht hoe hij straks den thuisweg zou weervinden. Hij doorwandelde het peiselijk nachtgebeuren als een vreemdeling, ver en vriendverwant toch. Plots stond hij voor een berg vol sluimerzwaar gebloemt, waarvan de geur zwoel uitademde. Wat maanklaarte
| |
| |
weefde haar vool matblauw, een vale sluiersliert, fantasmasleep onvatbaar en alomaanwezig.
Op een bordje bij den weg, boven het klimophekken las hij ‘Kweekerij’. Reeds wou hij voorbijgaan toen opeens het valluikje in de deur van het schaduwzwaar gebouw openklapte en op de dunne lichtstraal een curieuse stem naar hem toegleed die riep: ‘Ho! Hello!’ Dan verscheen aan het raam een dwergig oudmannetjesgelaat onder een pinnemuts en het klonk - ‘Kom toch binnen late gast! Kom binnen!’
De verrassing om dit vreemd vertoon had Boris zoo bevangen dat hij reeds langs den deurkier was binnengeslibberd vooraleer hij zich ten volle rekenschap gaf over wat gebeurde. Op een hinnikend hihihihi onthaalde hem de glundere ouderling. Hij droeg een zijden kamerrok waarvan de kwast om de trippelmaat van zijn ommuilde voetjes meebengelde. De stem siste stilletjes.
- ‘Ja’ begon de grijsaard in kaboutergedaante. Er was een tijd dat ik stoom kon afblazen, maar de jaren hebben mijn geluid gebleekt. Ik heb nog twee tanden behouden, maar troost U mijn waarde, het zijn wijsheidstanden en ze zitten diep in mijn bekkeneel. Leg uw mantel af jongeling en wees zoo goed me te volgen!’ -
Door den lagen gang ging Boris hem achterna.
| |
| |
Hij kon niet zeggen vanwaar het licht kwam maar overal hing de koele schijn van een ijspaleis.
- ‘Ik krijg te zelden bezoek, dan dat ik U niet al de eer zou betuigen aan zulk een vriendelijken gast verschuldigd. Ach velen gaan langs mijn raam op den open weg en laten mijn bloembergen weigerig liggen. Er was een tijd dat ik in de stad leefde hoog op een wolkenkrabber. Maar het gelaat van velen is gekneed uit de klei van het algemeene. Daarom zet ik liever mijn opzoekingen naar de authentieken ideaalmensch voort hier in mijn ondergrond. Nog een toets en mijn homunculus van heiligheid is klaar.’
Boris had een schuw gebaar. De flikkeroogjes van het dwergje glunderden over zijn hoornbril.
- ‘O vrees niets slanke efeeb!’ deed hij pedant gemaniereerd. ‘Ik zal je niet leiden naar een sabbath op Walpurgisnacht of naar het voorgeborchte der hel. Trouwens vergeleken bij de aarde is de hel een hemel. Geloof mij, Satan is verhuisd. De hel hangt te huur. Lucifer wandelt onder de menschen en als ik zoo zeggen mag, ook in de menschen. Zijn solferstaart wordt gebruikt als kanonborstel.’
Het ijs was gebroken. Boris proestte het uit.
- ‘De voorstelling is voor het minst origineel’ waagde hij, in het midden, maar de mond van den
| |
| |
babbelzieken ouderling ging aan 't ratelen als een tatermolen.
- ‘Origineel?’ de pantoffelfilozoof nam het kwalifikatief op zijn kracht. ‘Al wat niet klopt met jullie bevattelijken rompslomp van alle dagen heeten jullie origineel.’ smaalde hij. Wie gelooft nog aan de intellektualiteit ad usum populi? Bleekneuzen en middelmatisten. De sociologie, die matrone met haar kleed van statistieken en in de handen het kruidje roer mij niet der ethiek, is een floddermoer voor misiukte estheten. Waar zij niet vermochten, de sublimeering van hun fijnnervigste sensaties naar de zeldzame vervoering op te drijven, vleien zij zich aan den breeden boezem van het gemeenschapsideaal dat hen meewiegt met slaapliedekens over Moeder Aarde, waaronder hun talent wegsnorkt. Zij steken de hand aan het vliegwiel der dagen en draaien mesjogge, hopeloos uit het Noorden. Het is trouwens een dankbare uitkomst: voor similikunstenaars die duizelen op den tocht naar ongerepte hoogten is de vaste grond een stevig platform. Kunst een gebruiksaanwijzing voor den modelmensch onder motto: ‘Would be’.
- ‘Toch ben ik het met U oneens’ verstoutte zich Boris. ‘Kunst als uiting van den Geest heeft voor opperste roeping; Dienen!’
- ‘Prachtig jonge man, prachtig! De muze
| |
| |
krijgt een boezelaar aan. Als de wereldkeuken aan gruizelmenten valt mag zij den vloer dweilen. De Akademie der onsterfelijken wordt een propagandabureau. De kunst komt in omloop als eed huishoudartikel in het bereik van alle beurzen.’
- ‘Laat mij u opmerken’ weervoer Boris dat het opvallend is hoe de kunstenaars van thans als op unisono de nadering van het heilsrijk over de wereld verkondigen. Vroeger lag het creatief vermogen van den artist als een onnut speeltuig aan de wilgen. Uit verveling of uit autogobism greep hij in de snaren. Nu zingt hij mee in het duizendstemmig koor der energieën die de wereld heffen naar een hooger menschelijkheid.’
- ‘Hoogere menschelijkheid? Dat hangt af van den gezichtshoek. De kwestie van niveau is in se zeer betrekkelijk. Voor den man uit het dal is een heuvel, hoe gering ook de tooverberg. Voor den skilooper door eeuwige sneeuw blijft het een molshoop. De missionaris die een negerij leert lezen, zet een hooge borst om wat hij noemt zijn beschavingswerk. Geef daarom het alfabet azielrecht binnen de kulturen. Nee, de kunstenaar zal zich afzonderen uit tijd en ruimte, de fenomentaliteit en haar realistische schijngestalten laat hem koud. En wat uw opmerking betreft over de humanitaire lyriek van onze dagen, een goeden raad. Lees de tijdzangen rond de fransche revo- | |
| |
lutie, om een historisch feit aan te halen dat dichtbij ligt. Immers wat is een eeuw in de wereldgeschiedenis? Laat ons breed zijn, en zeggen, één oogknip van den Heer, of zoo je wilt, één stofkorreltje in den zandlooper van Kronos. Welnu, als je dat herleest hoor je net stemmen van voor den zondvloed. Daarmee is precies de waarde van zulke epochekunst bepaald naar wezen en gehalte. Nu jij!’
- ‘U is een naneef der individualisten, een zeer late naneef!’ riposteerde Boris.
- ‘Als dat een weerlegging is moet ik mijn hoofdkussen niet eens opschudden’ hernam onverstoorbaar de zonderling. ‘Als U mijn stoffelijk leven situeeren wil, ziehier: Ik ben geboren precies in het jaar nul van mijn tijdrekening. En wij schrijven 87. Maar wat raaskal ik verder? Ik zou U immers mijn instelling laten bezichtigen! Tot dusver genoot niemand het zeldzame voorrecht er een stap te zetten. Voor U wil ik een uitzondering maken, omdat U meent dat biologie en ethiek een geestelijke bruiloft kunnen aangaan, waarvan de lyriek het vruchtprodukt wordt. Hier hebt U de vergassingskamer. Daar komt, door een dispositief van mijn vinding, de bezoeker los van alle aardsche indrukken voor hij naar het arcanum van mijn kunstkultus ingaat.’
Voor Boris stond een tuig van vreemdsoortige
| |
| |
mechanica: ventilatoren, kamwielen, drijfriemen en hefboomen warrelig aan elkaar geklonken.
- ‘De invloed van dit tuig diffuseert alle reaalbeelden en roeit ze uit, zoowel in de herinnering als in het onderbewustzijn, zoodat geen spoor den patient nog bijblijft. Mechanische aanpassing bij psychiatrische experimenten’ verduidelijkte de zegsman. Met een duimduw op een toetsenbord bracht hij het gevaarte aan 't rollen. Er was de plotse slag van trommelmolens, het stage gegons van windschroeven en vliegwielen.
- ‘Mogelijk werkt uw uitvinding probaat. Maar dan ben ik geen goed medium’ ironiseerde Boris.
- ‘Als U tien jaar in deze kamer sleet zou U anders redeneeren’ wijsneusde zijn geleider.
- ‘Hemelja, tien jaar. Dan is er kans dat geen indruk van buiten nog bij me zou oprispen!’ opperde Boris.
De grijsaard aanvaardde den dubbelzin van dit gezegde als een kompliment aan zijn adres en besloot zelfgenoegzaam:
- ‘Net wat ik zei! Hier in den zijvleugel van het gebouw hebt U de ‘Diakenie der Droomen’ en daarachter ligt de ‘Sterfput der Idealen’.
Een potsierlijk panopticum werd zichtbaar. Onder asschig licht stonden daar de groote hervormersfiguren uit de wereldgeschiedenis in waspopre- | |
| |
produktie. De trits liep over Plato, Kristus, Thomas Morus, Robespierre, St Just, Napoleon, Bebel, Karl Marx, Generaal Booth en Lenin. Boris herkende ze aan hun natuurgetrouw nagebootste wezenstrekken. Allen staken in het schalieblauwe pak van diakeniemannetjes.
- ‘Over tien jaar zal ik hier andermaal groote schoonmaak houden’ sprak hoogernstig de grijsaard. ‘Ik voorzie dat ik Plato, Robespierre, St. Just, Napoleon, Bebel, Karl Marx en Lenin alvast zal kunnen overbrengen naar den “Sterfput der Idealen”. Alle teekenen in het tijdsgebeuren duiden op hun hopeloos verval. Immers, het ideaaldenken, gelijkheid, vrijheid, broederlijkheid, imperialism, Quakerpropaganda en Sovietcellen, dat wordt uitmodische rommel. Hun kleederen kunnen dienen voor andere maatschappelijke curiosa.’
Boris' verbazing ging crescendo.
- ‘Na tien jaar vergassingskamer komen wij op het sterrenterras, voor een wijl van minstens een kwart eeuw.’
De tuindeur vloog open en in de donkere holte die zich met gitglans afrondde, zag Boris de bloeseming der sterren. Het terras beheerschte de tuintinteling waar de maan wandelde.
- ‘Hier heb ik mij beijverd de hemelingen te betrappen, die over oneindigheden heenzweven
| |
| |
en den zang te rooven uit hun eoolsharpen waarop de zomerregen snaren rijgt. Maar ach wij blijven stamelaars voor het wonderwoord.’
Het werd Boris duidelijk dat deze eremijt zeldzame kernen van wijsheid vlocht in het effen snoer van hun gesprek. Maar de schitterkralen gleden hem tusschen de vingeren en rozenkransten een onvatbaar mysterie waarvan de diepere zin Boris ontging. In de afglanzingen van dien komisch vernuftigen geest vermocht Boris niet het middenlicht te ontdekken.
- ‘Langs hier alsjeblieft!’ riep de verschrompelde grijsaard, die was een Mathusalem in kleinduimpjesgedaante. ‘Hier hebt U het lyriek-laboratorium, de geheimstokerij waarvan geen sterveling in het dorre droogland daarbuiten het bestaan vermoedt.’
Een stofferig rommelzoo van distilleerkolven en hevels dook op. Door het blinde glas der fiolen fonkelde vreemde vloeistof. -
- ‘Een zeldzaam stuk, een unicum my dear, dit kleine kookgestel. Ik ruil het voor geen schatten!’
Het tuig in kwestie geleek volkomen op soortgelijke spullen in een loodgietersuitstalling.
- ‘Het is de likeurketel van Jean des Esseintes’ deelde de gids geheimzinnig mee, ‘Hierin brouwde J.K. Huysmans' held de roesdrank,
| |
| |
die hem innerlijke symphonieën opriep. Ik maak hydromol uit den honig van mijn broeikasbloemen. Ja mijn bloemen! Op het oogenblik dat de humanitaire godsdienstdillettanten het hemelsch paradijs met de blufbordjes van hun zegenzang openverklaren als een wandelpark voor het grootpubliek, mag ik U het zicht van mijn hovingen niet ontzeggen. De tuin ligt vlak bij de Hallelujastraat.’
Hij schakelde licht in, en voor Boris lagen de serres chaudes plots klaartescherp. Zij boden een wonderbaren aanblik. Veelkleurig gebloemte dat hij niet botanisch identificeeren kon werd uit zijn nachtsluimer opgeschrikt en rees freelrild in schier irreëele majesteit. Barbaarschvreemd plantsoen wild door elkaar gewingerd, ademde zijn zwoelte naar den nachthemel die door de glasdeur zijn sterrenspoor uitstippelde, aeonenoud. Er waren bloemen vol lilalilling, reuzenanemonen in droomrust, scharlaken papavers, maar overal een opgroei die tropenflora evenaarde.
- ‘Goede teelaarde!’ gaf Boris neutraal toe.
- ‘Ach de teelaarde is niks. Kunstmest nog minder.’ bedilde de oude man. ‘Enkel de kultus, mijn waarde, het dagelijksche wieden en de snoeischaar om onkruid en parasietplanten uit te roeien. Daar ligt het geheim. De grond heeft niks te beteekenen. Poot aardappelen en je krijgt
| |
| |
monsterknobbels. Zooals ik zei, enkel de zorg voor het zeldzame, de behoedzame opkweek van paradijsplanten. Mijn serre is een scheppingsles voor Moeder Natuur.’
- ‘Maar plant die bloemen aan den open straatweg in vollen wind en op een oogwenk ligt alles in agonie’ zei Boris.
- ‘Aan den weg? Ik zal me wel wachten. Daar is de pletzool der pachters, het grachtkroos en de stofwolk. Ook de menschen kwijnen er. In hen dragen ze allen den wondertuin dien ik U liet schouwen. Maar zetten ze eenmaal hun zielevenster open, dan waait het verderf over de heele binnengaarde. Ze zijn alras getroost en planten groenten, d.i. een konsumptieartikel dat je loonend kan uitruilen. Slabladen zijn immers groen en groen doet hopen!’
De metaforische bokkesprongen van zijn geleider lieten Boris perpleks.
- ‘Nu is het tijd dit bezoek te beeindigen’ sprak de zonderling. ‘Voor het slot reserveer ik U mijn meest zienswaard produkt De beeldgeworden poëzie vrouwelijk veraanschouwelijkt. 't Is de fantazie van mijn ouden dag. Och niet meer dan een ledepop, een zemelkreatuur. Ze heeft evenveel van de Muze en Venus als van de Madonna en Putiphar.’
In een kijkkast lag een pralerig opgedirkt manne- | |
| |
quin, de haren in korenkleur, een gelaat als tandpasta bleekrose.
- ‘Mevrouw Pomposa!’ gekscheerde Boris een gefrigorifieerde mummie?’
- ‘Ik noem ze Volubilis Adamantina en meende dat zij eens het orakel zou napraten. Maar verder dan een gebeeldhouwd sonnet gaat het niet. Zij blijft de schoone slaapster. Ik zal haar wekken!’ Hij sloeg de hand aan den hefboom. De raderen knarstandden. Met korte tikjes bewoog de mannequin het hoofd, de glasoogen ploken open en na een houterige reverentie van hoofd en buste, reciteerde de spreekmachine binnenin met koele maanwoorden een vers van Albert Samain. Het blerrige kinderstemmetje bleef hangen, haperde, zweeg.
- ‘Nog ben ik er niet in gelukt haar de ligging van de caesuur te leeren’ kloeg de ouderling. Maar dat komt in orde. Nu laat ik U uit jonge man. Ik hoop dat U zult antwoorden op het signaal uit mijn leemen toren.’
- ‘Dank U hartelijk voor de wandeling door het diorama. Maar als ik U mijn voorkeur mag bekennen’ sprak Boris ‘houd ik het liever met de “Diakenie der Droomen” Tussche Kristus en Lenin wankelt mijn keus. Ik zal er even over nadenken alvorens definitief uitspraak te doen.’
- ‘Kristus of Lenin?’ hernam de oude.
| |
| |
Een mooie alternatieve voorwaar. Maar let wel, in mijn kijkkast is hun voorstelling niet kompleet.’
- ‘Tochwel! Ze staan er nogal natuurgetrouw!’
- ‘Welnee’ betweterde de grijsaard voor de buitendeur. ‘Er ontbreekt het hoofdkenteeken!’
- ‘Zoo, en wat dan wel?’
- ‘Aan beider handen kleeft bloed, jonge man. Het bloed van den Nazarener sprong uit de nagelwonden die opgejaagd grauw en soldateska hem hebben geslagen. De handen van Lenin werden gekleurd door het bloed van anderen. Kristus werd geofferd. Lenin bekrachtigde terdoodveroordeelingen. Ach, de geschiedenis maakt zoo weing onderscheid in het gestorte bloed. Ik zal mijn wassen poppen maar onverlet laten om verwarring te vermijden. Hier mee wensch ik U zalige nachtrust!’
De deur viel dicht.
Boris slaakte een rauwen kreet en rende den nacht in.
|
|