| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Outlaws.
Na het noodlottige voorval met Feodor was Tamara lager en lager gezonken. Zij had de tijding in de kranten gelezen. De reactionnaire kranten vermeldden zijn afsterven met een lapidair kortbericht, waarin het leedvermaak schemerde om den geslagen tegenstander. De socialistische voorwacht, die aan hem een geestelijk opgetuigd leider verloor, deed hem koninklijk uitgeleide. De zelfmoord werd als het wanhopig gebaar van een desperado geinterpreteerd. Liever dan het onrecht van een verworden samenleving langer te ervaren, had Feodor Wiliashenko, vertwijfeld om de ongekomen redding, met de worgkoord het heimwee naar het heilsrijk afgesnoerd. Trouwens, leerde men uit de lijkrede, Wiliashenko was altijd een mystieker geweest, die meer uit nihilism dan uit koel wetenschappelijk sociaal inzicht tegen de gevestigde orde was opgestaan.
Tamara besefte dat zij, gedreven door een onbepaalbaar impuls in haar, nameloos kwaad had gesticht. Zij had de strijdbare gelederen van het pro- | |
| |
letariaat hun hoofdman ontroofd. Maar deze schuldbewustheid ruimde dadelijk baan voor de herinnering aan het leed dat zij doorstaan had. Waar was het mededoogen voor haar? Als een gore hoer had de geliefde haar van zich weggeschopt, doorwond van bitse pijn. Het moest de beschikking zijn van een boos gesternte, dat Feodor zich om het leven had gebracht. Trouwens het was geen kwaadaardigheid die haar het schilderdoek aan flarden deed rijten. Zij wou enkel het drogbeeld neerhalen, dat Feodor zich over haar had gevormd. Het was haar tabula rasa over zichzelf. Niet in het minst voorzag zij, dat hij zijn kunstenaarsleed om het verloren model, hij de passielooze, zoo tragisch ging dramatiseeren. Hoe zij het fatale gevolg trachtte goed te praten, toch hing nog in haar oor de zoetweemoedige aanklank van Feodors stem, die ver luidde als uit een rijk boven alle aardschheid. Meer en meer werd het daar duidelijk dat de hoon van Boris zich dóor haar op een willekeurig slachtoffer had gewroken. En zij berustte met heimelijk leedvermaak in haar eigen ondergang. Zij zou de vestale woorden van den boozen brand dien de zonde in haar had geslagen. Aan allen die haar weg kruisten stortte zich de vale schroeivlam over. Immers was zij voor Boris niet een zuiver willekeurig slachtoffer? Het eens gestichte leed schreit klagensluid om vergelding en voltrekt zijn bestemming blind zonder
| |
| |
deernis. Het kwaad is een aangestoken vrucht die het heele oogstland verdelgt. Wien de striem der vernedering het aanschijn heeft gezengd, zijn hand zal slaan met woest gebaar door geen genade ooit verteederd.
Tamara grinnikte om de vermeende herrijzenis die zij over haar leven zag opgaan. Zij had gejubeld, te vroeg gejuicht om een hosannah dat bleef onaangeheven. Bij den nachtelijken optocht door de verstilde stad ruischte over haar de zang van het serafenkoor der loutering. En nauwelijks had zij zich weer in het menschelijk verkeer begeven, of de lucht betrok, de hemelstemmen vielen stil, en haar eerste daad luidde de doodsklok over een menschenleven. Zij stond ontzet over de noodwending van die daad. Zij was de nietige stofkorrel die van den hoogsten rotstop neerrolt en die tot een zandhoos opwervelt, bergblokken loswoelt en alles meesleept in haar vaart om zich met lawienengeweld te storten op de leliën in de vallei. Doffe gelatenheid verstroefde haar gemoed. Het moest zoo zijn. Door haar ontredderd wezen heen nam een fatale beschikking ongestoord haar loop. Er woog over haar een onmacht doemzwaar en zij werd het willig werktuig van een ongekende schikgodin, wier sluiers hingen als asschige nevel over haar bewustzijn. Wie kon dien nevel weven tot een smetteloos kleed van verreining? Het is al logen en
| |
| |
waan, het is een ontkleurde begoocheling te meenen dat leed adelt tot grooter goedheid. Het doorreten smartenland is de teelbodem van schijnschoon giftgewas en satanskruid, waaronder de bronnen der loutering liggen bekroosd. Tamara's gesmade schoonheid vorderde vergelding. Zij zou het ongebluschte vuur harer afgestooten liefde aan anderen meedeelen en de gestichte treurnis harteloos voorbijgaan.
Zij maakte haar kleeding opzichtig dat haar vormen in volbloei heftiger noodden, onverhuld. Haar borsten zouden het hoogaltaar worden voor het offer der driftverwoeste levens en haar schoot vol weelden een belofte die zij in het aanschijn der aanbidding breken zou. Uit de larve van geloken licht ontpopte zich de nachtvlinder. Tamara werd de vrouw-vampier in Babelsburg. Zij verscheen hoog en rank in dansgelegenheden, waar ze eenzaam in sfinxgepeinzen onder de batiklamp zat. Het liep niet lang aan of zij bemerkte dat een nog jonge man steeds toevallig ook aanwezig was waar zij verscheen. Achteloos gleed haar blik langs zijn gelaat, waar zijn oogen koortsheet gloeiden van begeeren. Een paar maal verstoutte hij zich haar ten dans te vragen. Zij drong haar drieste vormen naar hem toe door het losse kleed en vlijde haar arm week van bekoring langs zijn schouder. Toen zij haar mantille omsloeg en traag berekend naar den uit- | |
| |
gang stapte, zag zij tersluiks hoe hij ijlings het gelag regelde en haar nastormde. In de nachtstraat klonk zijn vlugge stap. Beschroomd sprak hij haar aan. Zij antwoordde langoureus en wierp wat schaarsche woorden als enterhaken in zijn ongeduldig vleesch.. Bij hem kwam de ingehouden furie van den liefdewaanzin onstuimig los. Hij vertelde haar, dat hij haar zoolang reeds verholen had gevolgd, dat zij op hem een vreemde betoovering had uitgeoefend en dat zijn leven voortaan in haar handen berustte. Die dweeperij, die charmante nonsens was haar welgevallig. Zij ving aan het subtiele net der beheksing rond hem uit te weven. Hij zwoer romantisch dat dit zijn waarachtig-eerste liefde was. Tamara aanhoorde met voorgewende verstrooidheid zijn ontboezeming. Hij deed haar het middeleeuwsch aanbod voortaan haar trouwe dienstridder te zijn. De verdoling in de grootstad was hem onhoudbaar geworden. Hij schuwde klatergoud en kontante liefde, waaraan hij zich vol spleen had vergooid. Toen zij kwam bloeide het wonder der zaligheid over hem open.
Zij weerstiet zijn speelsche handen niet en pletterde haar kerselippen op zijn bevenden mond.
Waldemar, zoo heette haar aanbidder huurde voor haar in de middenstad een weelderig belétage. Hij voerde haar triomfantelijk mee naar wedrennen en galavertooningen. Zij zette grof geld op
| |
| |
verkeerde paarden, kocht juweelen. Waldemar liet om de veertien dagen zijn checkboek hernieuwen. Zijn limousine voerde haar na het ontbijt in het morgenpark. Zij verspilde noodeloos geld met handvollen. Waldemar opgezweept in een crescendo van vervoeringen, was buiten zichzelf van onverhoopte teederheid. Zij bereisden badsteden, zaten aan het groene tapijt en tuurden gebroken na verrukkelijk lustenspel naar de duinendeining op het blonde strand.
Tamara zette hem aan tot beursspeculatie. De geringste gril werd ingevolgd. Dit gulden leven duurde vier maanden. Toen kwam de terugslag. Waldemar werd bezorgd. Hij dorst aanvankelijk zijn beslommeringen niet kenbaar te maken. Zij vermoedde evenwel zijn zorg onder zijn gelaatsplooi. Eindelijk werd de toestand hem zoo hachelijk dat hij toch het netelige onderwerp aanraakte. Met afgewenden blik en angststem vertrouwde hij haar toe dat de toekomst hem afschrikte als zij zulk levenstempo aanhielden. Zij haalde koket de schouders op en legde het kontakt met Daventry op den radiopost. Doelloos doorkeek zij het prentboek van den laatsten modeshow. Hij beluisterde wezenloos den doorgeseinden jazz, verborg het hoofd in de handen.
Tamara voorvoelde de katastrofe. De stond naderde waarop zij hem zonder genade den nekslag
| |
| |
zou geven. Toen hij haar vroeg van een graaggewild diadeem af te zien werd zij weigerig met haar streelingen.
Als ultiem noodmiddel had Waldemar zich op het waagspel der beurstendensen geworpen. De gedachte dat Tamara hem ontvallen zou bracht hem buiten zich zelf van radeloosheid. Bij de firma waar hij als ingenieur werkzaam was had hij reeds geld gepreleveerd buiten zijn winstaandeel, om de tekorten eener onfortuinlijke termijnspeculatie te delgen. De rubberwaarden waren na een momentane opflakkering pijlsnel gevallen. Waldemar's hoop ging naar de meer en meer hypothetische haussetendens. Tamara stapte over zijn getob luchtig heen, en loste de kwestie met een frivolen kwinkslag op. Rubber is een zonderling goedje, zei zij. Rekt uit, krimpt in. Maakt een Hispano-Suizarijder misbaar om een platten pneu? Hij pompt hem op.
Waldemar voelde de ironie. Oppompen? Deze fatale vrouw had hem totaal leeggepompt. Hij die vroeger steen voor steen bouwde aan zijn vermogen, zat nu als een geteisterde ruïne, die dreigt op zich zelf in te storten. Tamara was als een cycloon door zijn leven gedwarreld. Met het gracielijk beweeg harer vlindervlerken had zij den hechten bouw aan het wankelen gebracht tot de bodem begaf. Zij die hem verschenen was als de loute- | |
| |
rende kracht voor zijn monotoon leven, had alles tot in den wortel verwoest. En toch was de zeldzamere wellust, waartoe zij zich achteloos leende, hem een vertroosting, die hij in ruil voor zijn bloed zelfs zou hebben afgebedeld.
Het kon niet zijn, dat deze vrouw waarmee hij overmoedig als een kind den blos op nieuwe horizonnen was tegemoetgeloopen, een vulgaire echel was. Zij had voorzeker ondoordacht gehandeld, als een die bij de openbaring van een plots geluksleven, de schalen ledigt tot de laatste dronk droesem aan de lippen brengt. Hij vleide zich met de chimerische hoop met haar naar overzee af te varen en in een land met onontgonnen mogelijkheden zijn verloren leven te heroveren. Hij zou haar meenemen naar het land van de tweede kans.
Dfe beurskoerier bracht de noodlottige tijding, dat de rubberwaarden, zijn laatste uitkomst, volkomen down lagen, en dat de stijging gezien de minderwaarde van een overmatig geproduceerde grondstof vooralsnog niet was te voorzien.
Toen Waldemar zich bij Tamara aanmeldde om haar met het oog op de onafwendbare katastrofe te bewegen, onverwijld te vertrekken, ontzegde het dienstmeisje hem den toegang. Uit een ver vertrek neuzelde grammofoonmuziek. Met een ruk drong Waldemar door tot schril gelach hem plots weerhield. Hij schoof den zwaren voorhang open
| |
| |
en betrapte Tamara in uitbundig gesprek met een vagen vriend. Er hing de dreigende stilte van één oogenblik. Ter dood gewond wankelde Waldemar terug. De grammofoon hernam zijn burleske ganzendans.
Nog dien nacht scheepte Waldemar in. Op den voorsteven van den transatlantieker klotste het grillig spel der golven.
Tamara wierp zich van het eene avontuur in het andere. Zij werd opvolgenlijk de mintenee van een officier, een gloeikousenfabrikant en een groothandelaar in kolen. Overal sloeg de nefaste invloed van haar uit. Den officier bedroog zij met zijn ordonnans. Toen het overspel ontdekt werd, joeg de sabelsleeper zich een kogel door het hoofd wegens dit gebrek aan tucht in de ontucht, en de ordonnans werd door die tragische ontknooping zoozeer getroffen, dat hij zich na zijn diensttijd terugtrok bij de broeders trappisten. De gloeikousenfabrikant, dien zij in een dompige bierhal voor een portie zuurkool had ontdekt, rantsoeneerde zijn minnespel a rato van twee bezoeken per week. Hij behandelde haar met vaderlijke bonhomie en keek door de vingeren wanneer het haar behaagde uit te vliegen.
Zij gaf hem den bons als een oninteressanten horendrager. Hij verzoende zich in kinderlijk geween met zijn gade (kategorie zwaargewichten).
| |
| |
Met haar ging het nu in dalende lijn. De soupers in a giorno verlichte palaces behoorden tot het verleden. Het juweelenschrijn geraakte ledig. Oudekleerkoopers plunderden haar garderobe. Zonder morren aanvaardde zij haar lot. Waar zou het haar voeren? Naar de gasthuisberrie of op het ontuchtregister? Om het even. Zij werd de lokster van anonyme wandelaren. Doorliep bij valavond de middenstad tuk op eendagsklanten. De meest heterogene vertegenwoordigers van de samenleving bezochten haar alkoof. Nu eens een hoogere burgerschool-student die de plaag der puberteit goedkoop wou bezweren, dan weer een schipper die stonk naar pruimtabak en gezouten huiden. Zij onttrok zich aan geen enkele sadieke neiging, neuriede schunnigheden en behing haar kamer met plastische photos van verdacht allooi. Zij zag haar leven reddeloos vermodderen en grinnikte cynisch over haar eigen ondergang.
Eens op haar nachtwandelingen, zij leunde tegen een lantaarnpaal die haar omkranste met een flets halo, bemerkte zij dat zij van een diskrete bewaking het voorwerp was. Lichtmeisjes waarmee zij in gespiegelde bordeelen omgang had, waarschuwden haar voor de geheimagenten van den zedendienst. Zij maakte zich vroolijk en tartte hen uit. Maar nauwer en nauwer werd het snoer van waakzaamheid waarmee de speurhonden haar
| |
| |
omkringden. Als een schuwe vleermuis scheerde zij nu door de nachtstraten en fluisterde haar weeken aanroep nauw hoorbaar. De late voorbijgangers doken dieper in hun kraag en in iedere stap die aan den hoek verstierf hoorde zij den uittocht van alle hoop.
Ellende sloeg als een grauwe gier op haar neer. Haar gelaat verrimpelde. Haar lichaam hing verlept. De katijvige hospita - zij was kaartlegster - zat als een grimmige bulldog op den loer om haar aan het achterstallige huurgeld te herinneren. Troosteloos slingerde de rondgang der dagen. Tamara onderging de neerstorting van haar leven met lijdzaamheid. Een troebele stroom had haar op zijn golfslag meegesleurd en zij liet zich als een wrak voortstuwen met morbied behagen in het lichtloos einde.
De honger sloeg zijn spechtsnavel in haar flank. Te vergeefs vroeg zij zich af, waarom ze na den meineed van Boris er niet dadelijk een einde aan had gemaakt, instede dit ter dood gedoemde leven nog langer te rekken. Immers, dit onverbiddelijk wegkwijnen, van haar schoonheid, de stoffelijke nood waarin haar afgeteerd lichaam zich sloeg, waren een torment wreeder dan een plotsen dood. Maar bovenal trof haar de troostelooze verlatenheid waarmee ze thans de uitvaart van al haar doode droomen zag omringd. Het was een dwaze
| |
| |
rebellie geweest, tegen den voorbestemden vloek waarme het lot haar had geschandmerkt, te willen opworstelen. Zij had gemeend uit de barre batalje te herrijzen met den zegen der overwinning en nu lag zij neergemokerd, ontzind zonder hoop op verreining of genade, als een hondsvod op den puinhoop van haar leven. En toch zij had in de dwaling volhard, haar vernedering te willen wreken met rechtmatigen trots, om de schennis aan haar voltrokken. Voor den nood van anderen, die tot haar kwamen als havelooze bedelaars om teederheid, had ze de ontferming als zwakke weekhartigheid van zich weggeworpen en zoovelen die aan haar leed geen schuld droegen, ten gronde gericht, zonder deernis, zonder mededoogen.
Een schimmige obsessiestoet ontrolde voor haar zijn star diorama. Zij herkende de lijdenstrekken van Feodor den vertwijfelde, dien zij in de verwerkelijking van zijn hoogsten droom zoo diepwreed ontgoochelde, dat hij den duistere doodsdrang niet verwinnen kon. Zijn gestalte richtte zich als een stomme aanklacht onder de doodswade harer heugenis. En Waldemar: zijn jong gedacht had ze dermate verdwaasd, dat hij zijn koene toekomstbeelden voor haar met de voeten trad om zich in droeve drift te verlagen en in genotkoorts zijn gansche loopbaan te breken. Zij hoorde den jammer der verwoeste gezinnen waarvan zij met
| |
| |
schaamtelooze perversie den opbloei had ontbladerd. En bij deze confrontatie met haar belast geweten zag ze de schaal der schuld zwaar doorhellen. Werd haar lijden niet een banale grief ten overstaan van het onheil waarvan zij de verderfkiemen allerwegen had rondgezaaid? Zij sloeg zich voor de borst en begroette alle beproeving die haar nog zou treffen, als het glorierijke lichtteeken van het naderend boetgetij. Zij zou den hobbelweg verder bewandelen, want geen offer, hoe grootsch ook, kon den tol afdragen ter uitwissching van haar zonden.
Zij zou den kwijlzoen der verslijking op haar wang dulden en de schending van dit onrein lichaam, waarvan de zinsverdwaasde roes haar laatste zielewelzijn had versmeuld. Misschien rozenkranste eenmaal om haar heen, het bidsnoer van ontschaduwde dagen.
Tamara was gekomen tot de kracht van het gebed. Zij geloofde onwrikbaar den centenaarslast tot het einde te moeten dragen. Nog was de schuld niet uitgedelgd. Zij zou haar genade afkoopen met de dagelijksche offering van haar besmeurd lichaam. Nog was haar val niet grondeloos genoeg opdat over haar de benedijding kon vaardig worden.
Zij belandde in Magic City. De waardin maakte haar met de gebruiken van het huis vertrouwd. Zij
| |
| |
onderwierp zich aan het lijfonderzoek bij een geheimen dokter, en liet zich bij het prostitutiebureau opschrijven. Haar naam werd uit het bevolkingsregister afgevoerd. Zij was voortaan dood voor de wet. Een gele kaart vereenzelvigde haar als kontrooldeerne. Met geheiligden wellust voelde zij den beet der vriesnachten in haar vleesch als zij van de hoteldeur zonder klant werd weggewezen. Velen kwamen tot haar als tot de priesteres der deernis. Zij bette hun douloureuze slapen en met een vermilderd woord ontkrachtte zij den greep der losbandigheid.
***
Door den druilerigen vroegmorgen zakten de daglooners uit de buitenbuurten naar de doordaverde haven af. Van vóór dageraad zaten ze in aamborstige tremmetjes, waarvan de beduimelde ruiten rinkelden en de raderen krijschten om den nameloozen weedom der saamgeperste menschenvracht. Allen maakten de suffe reis dag aan dag in de hoop ditmaal door den werver te worden aangenomen. Hoevelen bleven niet op keien achter, als de werkploegen voltallig waren? Zij konden keeren met leegen knapzak, na het luttele geld aan versneden brandewijn of ersatzporto te hebben verbrast. De ploegbaas was voor hun kinderlijke verbeelding de almacht zelf. Als een slavendrijver
| |
| |
ging hij langs de werkmarkt, riep het aantal aan te werven sjouwers en deed midden het gedrang dat daarop ontstond als een veekeurder zijn selektie. Op zijn doortocht zetten de arbeiders een athletisch torso op en lieten hun spieren werken. De begunstigden trokken in marschtempo over de dokbruggen. Als ver trommelvuur roffelde het gedokker der dokken. Fraai netwerk van ra's borduurde de lucht. Sirenen gilden somberstemmig.
Boris bleef bij de geweigerde mannen. Er werd gevloekt en gemord. Ook hij was diep terneer geslagen. Een maand lang bleef hij reeds tot lediggang gedoemd. Zijn plunje was onoogelijk, zijn haar streuvelde verwilderd en zijn ongeschoren gelaat stond grauw bestoppeld. Een paar avonden had hij in dronkenschap vertroosting gezocht. Hij had weldra geen geld meer. Roggemik en koude koffie braken hem zuur op. De doelloze rondgang in den tredmolen der doode dagen legde pijnkussens op zijn vereelte voeten.
Hij was naar de stad gekomen om het mizeriemiserere van de uitgestootenen te doorleven, en hoopte voor hen de wegbereider te zijn naar een hooger Nieuwland. Hij doorliep de muffe werkmanswijken, kronkelstraten waar de misselijke geur hing van gestoofden kost en wapperend waschgoed. In melaatsche binnenplaatsen waar het zilt van de muren weende zag hij de huurkazernen
| |
| |
waar tallooze gezinnen op elkander hokten. Hij hoorde het rauw gezang van dronken vrouwen en het gemelijk gebler der mormels, den nood van duizenden die over de bouwvallige buurt zijn weeklacht uitschreide. De massa lag verstompt in onbesef en fatalism. Als hij in laaggewelfde herbergen poogde het woord te nemen om de bewustwording van deze blinde kudde te beproeven onthaalde men hem op schimpscheuten en hoongelach. Liet men hem praten dan loste een toehoorder plots een prijt, doorgaans te midden van den plechtigen passus van zijn betoog.
Zijn vertwijfeling groeide aan. Enkel een wonder zou vermogen die logge menigte tot het inzicht van haar bestemming te voeren, en hij achtte zich voor de titanische taak niet opgewassen. Zij zag den neerslag, de moreele verrotting die door de kapitalistische zijnsorde wordt verwekt. Zij gunt den geringen juist genoeg, om hun bestaan animalisch te bestendigen, ontzegt hen alle geestelijke ontwikkeling en houdt door den aankweek van hun dierlijkheid den domper op de ontzaggelijke latente kracht die onontbolsterd in hen woelt. Boris zag dat enkel een mirakelstaf de harde schors zou splijten, waar onder verruwd menschenwee algoedheid liefde en broederschap lagen bedolven.
Hij voelde zijn blijde belijdenis stilaan afstom- | |
| |
pen op den blinden muur der realiteiten. Ha, de machthebbers, de bezitters, zij hadden het er laag berekend en sluw op aangelegd! Zij hielden het volk onmondig en zorgden er tijdig voor, door lock out het gevoelige wapen van den honger in zijn flank te stooten, om door den wedloop om den broode zijn organisatie te verbrokkelen en de mogelijkheid te verijdelen voor de bewusten, om saam te schouderen.
En toch, Boris voelde het imperatief, als een hoofdgebod. Individueele anarchie zou niets uithalen. Wat baatte het, dat door een paar geisoleerde aanslagen de gevestigde macht werd verontrust? De bewustwording van het proletariaat moest zich doorzetten, langs den ontwikkelingsloop van het kapitalism zelf. De heele arbeidersgemeenschap moest in het geweer vliegen. Tegenover de machtburcht der bewindvoerders moest zij een eenheidsfront opstellen, met den onbeperkten inzet van al haar weerbaarheden en vanuit een gebolwerkte aanvalslijn verwoed den strijd aanbinden. Daarom, geen bommensmijterij, geen dynamietaanslagen, maar de taaie volharding van constructieve propaganda. De geesel van het kapitalism kon niet hard genoeg slaan, de kanker niet diep genoeg invreten. Des te vroeger zou de groote vooravond over het land aanbreken.
Boris begon gisting te zaaien in het hoopje
| |
| |
werkeloozen, dat iederen morgen onverrichterzake naar huis ging. Hij hoorde vertellen dat een paar maats scheepschuimers waren geworden. Aan wanhoop ten prooi besloten zij door diefstal te nemen, wat hun voor arbeid werd ontzegd. Boris doolde 's avonds door de havenwijken, bracht den nacht door in leege goederenwagens op klam stroo. 's Morgens was hij tijdig op post om zijn hitswerk te hervatten. Het woord viel op geen rots ditmaal. De nooddruft was zoo algemeen, dat alle gezellen zich bij de grieven van Boris aansloten. Als eerste uiting van verzet moest de ploegbaas het ontgelden. Toen hij als naar gewoonte de manschappen monsteren kwam, werd hij letterlijk murw geslagen. Het voorval had weerklank in de kranten. Een paar heethoofden werden gearresteerd. De steen was aan 't rollen. Boris' hoop herleefde.
Hij vatte nu aan de straathoeken post met vlugschriften in pompierstijl. Met ongekunstelde zinswendingen, sterk met folklore gekruid, werd er de vinger op de wonde gelegd. Een eerste bijeenkomst werd belegd in een vuns kroegje, waar een vijftigtal ambachtslui van alle bedrijven bijeenkwamen. Het was een chaotische vergadering. De meest tegenstrijdige kampwijzen stonden er kruiseling. Sommigen waren van oordeel dat met het patronaat zonder smoessies op zijn smoel moest
| |
| |
timmeren, anderen dat men het moest verdommen nog een mik te doen. Eindelijk toch werd een motie voor algemeene loonsverhooging gestemd. De beweging won geleidelijk veld. Maar toch werd de looneisch afgewezen. Die weigering, dit hooghartig non possumus was natuurlijk koren op den demagogischen molen. De havenwerkers, die zich voor laag loon letterlijk afsloofden stopten als één man. De bestaande arbeidersligas moesten het spoor volgen, uit vrees voor diskrediet. Boris had zijn slag op het psychologische oogenblik geslagen. Meteen werd hij volksgeliefd. Hij publiceerde in het proletariërsblad een reeks artikelen, waarin hij een nieuwe aera voor de socialistische strijdbaarheid verkondigde. Te lang hadden de gezellen parasieten aan de leiding geduld, die meer de vervulling van persoonlijke ijverzucht beoogden dan den daadvaardigen opmarsch naar het doel. Nu werd de beweging door hem gesitueerd in het teeken van oproer en klassenstrijd. De vroegere leiders zagen Boris populariteit met leede oogen aangroeien. Zij, die berustten in een vaag reformism waarvan de sociale terugwerking schier nihil was, kwamen tot de bevinding dat deze nieuwbakken tribuun hen het gras onder de voeten ging wegscheren. Als sluwe opportunisten, nattevingerlingen en kat uit den boom kijkers konden zij evenwel de nieuwe tendens niet afdammen. Zij lieten daarom Boris
| |
| |
de handen vrij om er met den groven borstel aan te gaan. Zoo waren alle eventualiteiten voorzien. Mislukte de staking, dan konden zij wijzen op de ondoordachte heethoofderij van dezen geimproviseerden leider. Slaagde het opzet, dan zouden zij er te elfder ure wel voor zorgen het sukses te hunnen voordeele af te schuimen.
Boris hield openluchtmeetings onder het waakzaam oog der schabletters. Hij predikte de buitenwettelijkheid over heel de lijn. Hij heette het vulgair boerenbedrog, het volk met trapsgewijze hervormingen binnen het kapitalism te paaien, zooals de promotors tot dusver hun richtsnoer hadden vastgelegd. Zijn woord vond insteming. Te lang waren de leiders de drogstelling toegedaan dat men door kompromissen de voorhanden mogelijkheden moest uitbuiten. Finaal werden zij immers toch aan den ruil bekocht. Boris noemde de gevestigde orde onvereenigbaar met zijn hervormingswil. Dus was het wachtwoord: geen plaasters op houten beenen, maar de directe bekamping van het oude regiem, onverzoenlijk voortgestuwd door de kernkracht van het almachtig credo der opstanding.
Op de kaden lagen de kranen over 't algemeen stil. Schepen lagen voor anker met gesloten luiken. Evenwel was het de bestaande transportondernemingen vrij gemakkelijk het heerschende pauperism uit te buiten, en stakingsbrekers werden
| |
| |
talrijk aangeworven. Dit was olie op het vuur en een welkome spoorslag voor de stakers om hardhandig op te treden. De onderkruipers werden iederen morgen op gejouw onthaald. De houding van de arbeiders werd daarbij zoo dreigend dat legerhulp moest worden ingeroepen om de volksfurie te bekoelen.
Een handgemeen kon niet uitblijven. Het begon met onbeluidende relletjes: het omverwerpen van vrachtwagens, een bombardement met kasseisteenen. De soldaten liepen in 't geweer en vormden één borstweer voor de schepen in lossing. De gelederen der malkontenten zwollen tot een geweldige massa aan, en de opkomende tij dreigde de zwakkere wachtposten te verzwelgen. Boris stond op de voorste rij. Ontbloote borst, gebalde vuisten. De Internationale sloeg duizendstemmig ten hemel. Hij wist zich begenadigd door het heerlijke teeken der verlossing. De zaak waarvoor hij zich als kampioen had opgeworpen, was rechtvaardig. Niets kon hem deren, noch de bajonetten, noch de vinnige hagelslag van het schroot. Hij gaf het aanvalssein. Puntkeien regenden op de verdrongen soldaten neer. Toen werd het een stormloop blind voorwaarts. Als het janhagel den wachtpost ging omsingelen klonk een kruitsalvo kort en droog. Aldoor sloeg de massa haar grauwe baren vooruit. Nu siste het schot. Gekerm loei- | |
| |
de door de menigte. Boris voelde den vuurbeet der pijn. Het schemerduizelde hem voor de oogen. Hij stortte neer, hoorde nog het wegrollen van de menschenzee. Daarna zonk hij in den nacht der onbewustheid, afgrond diep. Heel zijn gedachte trok zich bezaligd saam rond de stille kracht van zijn offer. Lauw bloed leekte langs zijn handen.
Toen verloor hij alle bezinning.
Het oproer was gedempt. De bekogelde massa was ijlings teruggetrokken. Roodkruisberries voerden de gewonden naar het hospitaal.
Als Boris uit verdooving weer ontwaakte sloegen zijn wimpers als dwaze vogels. Even opende hij de oogen. Loodzwaar vielen zij dicht. Sekondensnel in halfbewust herdenken slingerde het doorleefd gebeuren. De machthebbers hadden het dus niet ontzien ter handhaving van hun onrecht broederbloed te doen vloeien. Het zou over hen neerkomen. Boris klemde de nagels in zijn handpalmen, zoo welde gram verzet plots in hem op. Hij voelde een koele hand zijn klamme slapen betten. Toen wilde hij zich rechten op het gasthuisbed. Een vast verband hield zijn rechterarm omzwachteld. Zijn hoofd zonk neer in het weeke kussen.
Allengs kreeg hij zijn kracht weer en klaarde het besef der dingen in hem op. Gedempt fluisterde de stem der verpleegster hem toe zich nu rustig te
| |
| |
houden. Door de smalle lichtstreep der halfgeloken oogen zag hij hoe zij zich bewoog van bed tot bed, zorgzaam en liefderijk. Hij herkende een paar kameraden in de verre zaal, hun wezen witter dan het sneeuwen laken. Er was een zucht van verbeten pijn. Telkens en telkens weer neigde de zuster over de koortsmaskers. Toen verscheen een tweede verpleegster die met zoet vermaan zuster Angelica praamde wat rust te nemen. Zij weigerde beslist en lachte de vermoeienis weg van haar gelaat. Zij bleef haar plaatsvervangster bijstaan, even teeder, engelenzoet. Nog jong was zij, maar nachtwaak had vroege groeven geslagen in haar voorhoofd.
De avond zette zijn zwarten stolp over de stad. Langgerekt klonk door de gasthuisgangen de klagelijke echo van het geherbergde leed.
Somber en nekkig bleef Boris voor zich uitstaren. Verteedering en zwakmoed was van hem geweken. Het witte zusterken zat naast hem. Was zij niet een belachelijke ledepop in deze parodie der menschlievendheid? Troosteres der verdrukten? Jawel, zij gedoogde toch immers de plenging van het bloedoffer, om zich daarna ziekelijk te verlustigen met koortsmeters en wondenwassching? Het was al logen en nuttelooze zelfverloochening. Zij maakte zich dienstbaar om smarten te heelen, maar tornde niet aan de schuld, waardoor al dit
| |
| |
leed werd verwekt. Trouwens zij vond in de aanstichting van dit leed een welkomen bondgenoot. Viel deze bondgenoot weg, waar bleven dan haar zalven en haar pleisters? Haar abnegatie was een wanstaltige uitgroei van haar graaggestreelde ijdelheid.
Angelica schudde zijn kussen op en zegde zoetelijk dat zij het verband ging hernieuwen. Hij zag het delikate beweeg harer leliehanden. Hoe zij den windel behoedzaam ontwond, beangst hem pijn te doen. De kogelwonde lag rozig in zijn vleesch.
Hij verzekerde haar dat hij heusch weer heelemaal in orde was en trok onbeholpen zijn kleeren aan. Angelica poogde hem zacht te overreden, beknorde moederlijk zijn onvoorzichtigheid.
Reeds had zij de wond ontsmet. Hij liet haar betijen. Zij legde de versche watprop aan, omtrok ze met het transparante bindlinnen en lachte vergenoegd. Toen zij de veiligheidsspeld wou toespeten weerhield Boris haar bits:
- ‘Stop! Vort met je spullen!’ en hij rukte het verband van zich weg. ‘Mijn duifje toch, ben je dan een gier geworden, dat je lacht van behagen bij het zicht van bloed? Ik kan kompresleggers missen. Smeek den hemel, kindlief dat hij de wereld met meer rampspoed zegent. Dan eerst kun je op en top menschlievend worden. Salut!’
| |
| |
Schonkig wijdbeende hij door de vale zaal. Zuster Angelica schrok bij de grievende beleediging. Haar ontstelde droomoogen welden vol tranen.
Boris trok de deur dicht en stond met een kwaden grijns in de avondstraat.
|
|