| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
De Komkommerkoning.
Stepan was in de grootstad aangeland met het besliste inzicht in het struggle for life niet onder te liggen. Zijn scrupules had hij bij 't verlaten van 't station in de gepakzaal nagelaten. Bevrijd van dezen onnutten ballast voelde hij een groote opluchting. Hij kocht een nieuwsblad aan den krantkiosk en grasduinde op de pagina der aankondigingen. Een allegaartje van offerten waarin zijn spitsneus rondroerde. Hij besloot als spoeljongen in dienst te treden in een bierpaleis op de leien. Stond met hemelhooge verachting voor zijn zinkbak. Zijn metgezellen die voor het meerendeel uit ruw hout waren gesneden, en er niet voor terugdeinsden hun welsprekendheid met een vuistslag te punctueeren, behandelden hem niettemin vanop afstand, omdat naar hun meening van zijn persoontje een onbepaalbare aristocratische verfijning uitging. Het volstond dat Stepan, even, zonder ook maar een kik te geven, zijn oogen liet waren over de twistende schotelwasschers, opdat alle gekibbel als bij tooverslag zou ophouden. Zij waren er bij voorbaat van
| |
| |
overtuigd, dat Stepan in de hierarchie van het drankhuis nog eens een aanzienlijke betrekking zou veroveren. Zaak was dus hem zoo pluimstrijkerig mogelijk te behandelen.
Iederen Zaterdag rond middernacht ging Stepan zijn schamel salaris aan de kas opstrijken. Ook de waardin, die de stuivers beheerde, had den jongen man opgemerkt, die in tegenstelling met zijn morsige werkmakkers steeds zoo netjes, met een verschgestijfseld boord warempel, week na week aan haar telmachine verscheen. Zij was een bolborstige matrone, die met haar volbloedig en kerngezond uiterlijk als eenige warme vleeschwaar zat tentoongesteld temidden van het koud buffet. Haar echtelijk leven was versleten als de nikkel, waarvan zij kardoezen maakte, want haar huisband, schriel, haast schouderloos, had nooit het tempeest van haar zinnelijkheid kunnen kalmeeren. Hij volgde met onverflauwbare belangstelling het kaartspel van iederen avond. Vanuit het culinair criterium waaraan de waardin de gansche wereld uit beroepsmisvorming toetste, werd hij bij haar op de zelfde lijn geapprecieerd als een afgespleten haringgraat. Ook loosde haar blaasbalgboezem zucht na zucht tegen het verwoed gesnor der ventilators op. In de troostelooze monotonie van avonden vol tabakwalm en blindend licht overschouwde de waardin onzeggelijk melankolisch den tredmolen van haar leven.
| |
| |
Zoo gebeurde het dat haar dragonderstem tranerig verteederd de neutrale kellners aanriep dwars door den klinkklank van eetgerei en glazenrinkel. De ober had steelsch bespied, dat in haar gemoed een besliste wisseling was ingetreden en hij betrapte de kellners meermaals in oolijk gesprek over de wiskunstige onfeilbaarheid van de kassierster. Vroeger akkuraat als geen, verwarde zij zich nu in foutrekeningen zonder einde. Als het strijkje, dat zij vroeger als noodzakelijk lawaai duldde, de macaroniserenade van Tosseli inzette, werd het opgekropte sentiment haar plots te machtig en leekten de tranen uit den druppelteller van haar viragoverdriet in de saus van een bestelden sandwichroastbeef. Het kon ook de fletse kookgeur zijn die in de restauratie alterneerde met scherpe braadlucht, maar eensklaps warrelden wanhoop en walg zóó in haar op, dat zij dadelijk naar het buitenland had willen vluchten met haar grillroompiccolo of een huurkoetsier van den nabijen rijtuigstand, om het even.
In zulke stemming trof haar Stepan, toen hij weer voor haar schenkbank verscheen. Verstrooid beduimelde zij de verfrommelde bankjes. Hij nam aan en telde een surplus. Dit was een gelegenheid om het vertrouwen van Mevrouw te winnen. Hij maakte haar op de vergissing attent en legde de banknoot weer op den toog. De waardin slok een
| |
| |
snik in en zegde diep ontroerd, dat hij het behouden mocht. Het gestreel van zijn stem zalfde haar kwabbige wang. Zij prees zijn eerlijkheid en verzekerde hem, dat het loon daarvoor niet zou uitblijven. Twee dagen later was Stepan geroepen om den nachtportier te vervangen. Toen de waardin hem deze bevordering meedeelde - meneer was gaan visschen en zij zaten alleen in het zijsalon - werd haar stem fluweeleriger en zij betuigde een groote aanhalerigheid van gebaren. Stepan had beide armen noodig om haar leest te omvatten. Hij dacht aan de eeuwenoude boomen, wier omtrek men op een dergelijke wijze meet, en hij voelde dezelfde majesteit. Hij zoende haar op de rozige oorlel en haar lach kirde pizzicati. Zoo sleten ze in het salon een genoegelijk uur. Als een waterval was Mevrouws vertrouwelijkheid losgekomen. Maar zij jubelde kinderlijk vervoerd om het snoeperige buitenkansje, dat Stepan haar had gegund. Toen de klok ging waarschuwde zij hem moederlijk nu zoetjes te zijn. Stepan trok zijn das recht, ontknoopte zijn schort, dat naar schotelwater rook, en paste den gegalonneerden rok van den nachtportier.
Toen hij de gulden pet wou opzetten, kwam een ontstelde man met het bericht, dat meneer in het vestingwater was getuimeld, en dat zijn stoffelijk overschot in het doodenhuis kon worden afgehaald. Stepan zette zijn pet af en lei den rok weer op de
| |
| |
stoelleuning. Zijn triomfmarsch naar de macht zou dus niet langs het nachtportaal loopen.
De waardin deed statig haar rouwtijd uit. Maar toen de laatste dag verstreken was, legde zij de zware gitkralen vroo van hart in haar relikwiekast en kocht een bottel haarverf om haar tweede lente met de onmisbare attributen te sieren. Gelaatsmassage wist de ganzepooten rond haar oogen te verdrijven, zij hanteerde lippenstift, rouge en kohl. Stepan was een principieel tegenstander van gerestaureerde schoonheid. Verstrooid van zin gaf hij gehoor aan het hupsch gespelemei van dezen monsterbaby. Maar in laatste analyse leek hem het kompromis niet zoo onvoordeelig. Immers, deelde hij de sponde van deze lustige weduwe in herfstbloei, hij had het ook meteen tot hotelier gebracht. Het voorgevoel der spoeljongens had zich in een minimum tijds bewaarheid. Stepan droeg nu zijn gepommadeerd haar in een scheiding, en tooide zijn parelgrijze zomervest met een rozenknop. Hij sliep een gat in den dag en fuifde een eind in den nacht om het evenwicht te herstellen. Toen de waardin hem op een moeden morgen, hij had haarpijn en zij legde kompressen teederlijk bezorgd vroeg een regelmatig leven te leiden antwoordde hij met een stopwoord. - ‘Een regelmatig leven? Ik kom toch regelmatig om drie uur 's nachts thuis! Wat wil je meer?’
| |
| |
Mevrouw wist wel dat hij op tournée du Grand Duc ging met doordraaiers en slampampers van zijn soort, maar vreemd genoeg, zij kon hem daarvan geen grief maken. Wel integendeel, toen zij haarspelden vond in zijn vestzak, of een dameskous op de plaats van zijn hart, joeg haar pols feller en zij werd trotsch als geen. Immers lag daarin niet het bewijs, dat ook haar late luister hem behagen kon, en dat zij dus de konkurrentie met jenter vleesch eervol aanhield. Zijn ontrouw streelde haar eigenliefde en het was haar een wellust bij wijlen met hem de lupanars af te loopen, waar hij het jonge wild najoeg. Zij beroesde zich aan zijn sukses bij dit dartel vrouwvolk, want zij wist zijn liaisons, aldaar zeer broos, dus talrijk, dan als haar samenzijn met hem toch bestendigd bleef. Zij behaalde het rekord van den langsten duurtijd en was fier op haar palm. Niet in het minst vroeg zij zich af, of het niet zuiver berekening bij hem was, maar zelfs in deze laatste veronderstelling zou zij zulks volkomen normaal gevonden hebben. Zij was heel en al overgave, en voor één momentje van intiem plezier, duldde zij zijn onbeteugelde hartenjacht. Het kittelde haar opgewarmde perversie, als een vreemd parfum haar uit zijn smoking tegengeurde.
Stepan verkeerde nu dag aan dag in interlope middens, waar mecs en rastas het hooge woord
| |
| |
voerden. Hij verlaatte zich aan speeltafels, pokerde halve nachten en mocht zich in de goede luim van vrouwe fortuin verheugen. Rond het groene tapijt ging het er doorgaans levendig toe. Het was een bont mengelwerk van de meest diverse pluimage. De verwende burgerzoon naast den soeteneur, de mintenee naast de trottoirhoer, zeelui aan wal en doorgetobde handelaars aan lager wal. Er werd voor grof geld gespeeld.
Stepan, ervaren in de pokerpsychologie, ging in den regel met het leeuwenaandeel loopen. Hij droeg schuldbrieven op zich, bekleed met handteekeningen uit de meest verschillende sociale middens, naar gelang de bedragen wisselden, daarmee evenredig in verhouding. Zoo had hij een net van draden naar zich toegetrokken, en zich invloeden aangeschaft die hij naar goeddunken kon gebruiken. Zijn deposito op de lokale bank verhoogde maandelijks. In het voorgeborchte had hij een discreet hotelletje afgehuurd, waarvan hij de uitbating aan een strooman toevertrouwde. Het bleek een goede belegging, want het rendement der kamertjeszonde maakte het hem mogelijk na korten tijd een torpedo aan te koopen. Op den troebelen vloed der prostitutie spoelde hij uit vergetelheid omhoog. Hij sloeg de vangarmen van zijn ondernemingsgeest dieper in het bedrijfsleven, en kwam door lediggang tot spoedige fortuin. Hij schepte
| |
| |
verder zijn rijkdom uit beursschuim, zwendelde er dapper op los en liet Gods water over Gods akker loopen. Een van zijn schuldenaren stelde hem weldra voor zich in de politiek te lanceeren. Hij gaf hem een uitbrander. Hij betoogde dat hij voor iedere karwei te vinden was, maar de politiek was hem heusch te vies.
De bejaarde bijzit kreeg, eenmaal Stepan's finantieele toestand gezond zooals men dat heet, onmiddellijk den bons. Zonder wrok en zonder jaloerschheid liet zij hem vertrekken. Zij vond heul en troost in de serenade van Tosselli en werd eerelid van een paar filantropische vereenigingen.
Stepan had er zich koen doorheen geslagen. Bij zijn morgenwandeling over de leien, werd hij eerbiedig begroet. Hij kocht een villa buiten de stad en liet ze schaamteloos wansmakelijk stoffeeren. Weldra kon hij zijn hotelletje ontdubbelen, want de klienteel vloeide toe en spijts de overheerschende vraag had hij zijn tarieven verlaagd. Hij was nu in onderhandeling om een dancing uit de middenstad aan te koopen. De zaak was verloopen en de eigenaar bleek matig in zijn eischen. Stepan zou het etablissement opknappen en het omscheppen tot een centrum van mondaniteit. Wekenlang werkten er stucadoors en decoratieschilders. Het werd een juweel van geslepen spiegelglas en klatergoud. Eindelijk opende de dancing ‘Magic City’
| |
| |
zijn poorten. De luksus werd in de kranten dithyrambisch bezongen, en iederen nacht krioelde het lokaal van galant gezelschap. De onderneming omvatte een hotel, een dancing, een spijszaal en een speelclub. In haar had zoodus Stepan met machtigen greep de diverse takken van bedrijvigheid van zijn vernuft gesynthetiseerd. Het werd een goudmijn. Bij valavond reeds stroomde de gemitigeerde menigte het Babylonische palace binnen. Al de standen der samenleving vonden hier hun gading: Voor den verfijnden high-life was er een jazz met authentieke senegaalnegers, voor de demokraten bestond een onderaardsche kegelbaan. Hoeft het betoog, dat Stepan zich in aller sympathie mocht verheugen? Hij werd een volksgeliefd man en de gelijkvloersche burgerij, graag tot hooge vlucht bereid, waardeerde in hem den opkomeling, die erin geslaagd was de maan uit den hemel te haken. Hij kreeg de statige zelfgenoegzaamheid van den self made man. Gladgeschoren, met de havana tusschen de lippen, terwijl zijn stierennek zwol boven het dunne boord, doorliep hij rond middernacht de helverlichte zalen, had een achteloos woord voor den kapelmeester, reikte handdrukken links en rechts. Het gewemel had zijn hoogtepunt bereikt. Er hing een weëe geur van slechte sigaretten en vrouwenzweet. Het orkest galoppeerde: Walkurenrit met blinde paarden. Snolletjes zeurden
| |
| |
binnensmonds de versleten woorden van het liedje mee, en slurpten profijtig aan hun beker ijskoffie. Dans legde bedwelmende kontakten. Idylles van één avond bloeiden open en verstierven even vluchtig op de kamertjes van het belendende hotel. Stepan kliefde den kakelbonten kolk van summaire vrouwenkleeren en vlijde zich in een club van den vestibule om den laatsten beurskoerier te raadplegen.
Een palm ritselde. Gedempte stappen naderden. Ongezien bespiedde Stepan den man die in de verre hal verscheen. Zijn wezen spiegelde wanhoop radeloos. Hij stond een wijl met de handen voor het gelaat, een een vreemde ontroering ten prooi. Toen plots met een supreem besluit tastte hij in zijn zijzak en Stepan zag hoe zijn bleeke vingeren den revolver hielden omkrampt. Hij sprong toe. Een korte worsteling volgde, maar Stepan wrong hem kordaat den pols om. Verdwaasd staarde de vreemdeling hem aan en barstte daarop los in wild geween. Stepan was tevreden dat hij de schandaalscène was voorkomen. Een zelfmoord in zijn etablissement! Het ware voldoende om hem in de oogen van heel de stad te discrediteeren. Goedmoedig klopte hij den man op den schouder en veinsde wat zoetsappige woorden.
De vreemdeling kwam stilaan tot bedaren. Met doorsnikte stem vertelde hij dat hij zijn laatste baar- | |
| |
geld op de speelbank had gewaagd en verloren, dat hij stond voor hooge wissels en de onmogelijkheid ze te honoreeren en dat hij daarom een laatste maal zijn toevlucht had genomen tot het rad van avontuur. Nu was alles verbeurd en stond hij voor een onherroepelijk faillissement. Meteen toonde Stephan zich gulhartig. Hij betoogde dat de toestand misschien kritisch was, maar dat de man niet moest wanhopen een uitkomst te vinden. De vreemdeling reikte hem een naamkaartje waarop Stepan las: Harry Slogan. Hij stond dus voor den beroemden Slogan, die allerwegen vermaard was als zakenbrouwer en wiens vermogen als metaalmagnaat heel het land door onschatbaar werd gewaand. Hij sloeg hem dadelijk een leening voor aan redelijk percentage, maar weigerig wimpelde Slogan zijn vriendelijk aanbod af. Immers, zoolang reeds had hij zijn toestand gerokken met het veege middel van kuilen dempen door kuilen graven. Stepans voorstel bracht toch maar een fiktieve geruststelling vermits het enkel de agonie maar zou verlengen. Want zijn zaak was de krisis niet te boven gekomen en droeg daarvan den doodelijken nasleep. Stepan monterde den man op, en zei bereid te zijn al wat mogelijk was bij te dragen om de vlotmaking van de gekelderde onderneming te bevorderen. Het was er hem natuurlijk om te doen, den nijveraar in zijn macht te krijgen en zich aan het hoofd te stellen van
| |
| |
een bedrijf dat bergaf ging weliswaar, maar dat hij dank zijn organisatorisch talent in luttel tijds weer tot bloei zou opvoeren. Hij vroeg inzage van de boeken, bepaalde het deficitaire bedrag. Slogan stond te rillen voor dezen Jacobsladder van vervaldagen.
Met een kwinkslag stelde Stepan hem gerust. Hij zou de tekorten dekken maar eischte onbeperkte volmacht betreffende de bedrijfsorienteering. Gereedelijk teekende Slogan de onderhandsche akte waarbij algeheele volmacht aan Stepan Gospodar werd overgedragen. Stepan deed zijn intrede in de metaalwarenfabriek. Een oogslag van hem volstond om de defekten in de uitbating op het spoor te komen. Een berekening waar het departement kostprijs met voltallig personeel een heelen dag op zwoegde, had hij in een handomdraai pasklaar. Na poolshoogte te hebben genomen trok hij zich met Slogan in konsult terug.
- ‘Niks waard heel die blikrommel, mijn waarde. Trouwens wat wil je met een bedrijfs-kapitaaltje als het jouwe tegen concerns en trusts opkonkurreeren? Roeit men tegen een waterval op? Nee, de mogelijkheden hier zijn te ongewis. Je zit trouwens met een onverkochten stok blik.’
- ‘Weet ik maar al te best’ zuchtte Slogan. Dat was een falikante berekening. De afname heeft met mijn inkoopen geen gelijken tred ge- | |
| |
houden. En geraak dien boel nou maar kwijt. Zelfs met 75% minderwaarde vindt je geen kooper!’
- ‘Verkoopen?’ viel Stepan uit, ‘geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt. We moeten vooreerst onze keus vaststellen op een artikel waarvoor bestendig konsumenten opdagen. Wat zou je denken van een konservenfabriek? Pickels, komkommers, sardijnen, ingelegd vleesch, zalm, etc.? De blikboel zal onze redding zijn Slogan. Het neusje van den zalm blijft voor ons.’
De noodige veranderingswerken gingen aan gang. Ketels die vroeger voor export naar Buenos Ayres bestemd waren, dampten nu vol leverpastei. De straathonden in Babelsburg werden met den dag zeldzamer. Stepan verwerkte ze tot pork en beans, delikatessen en smakelijk blikjesvleesch. De krengen werden in een onverkochten autoclave geworpen en verschenen brijvormig als Lucullusgerechten. Tamtam in de kranten lanceerde het nieuwe artikel. In zijn restauratie richtte Stepan een gratis reklaamweek in. Op al de reklaamzuilen prijkte zijn fabrieksmerk in koeien van letters. Overal stond uitdrukkelijk vermeld dat geen chemicaliën bij de inlegging werden gebezigd. Stepan was een vaardig pigmentmenger een geboren surrogaatvirtuoos.
Zijn waar sloeg in. Op alle toonaarden roffelde
| |
| |
hij tamtam. Hij overrompelde de markt door gelijkaardige produkten als de buitenlandsche aan betrekkelijk gunstiger prijs te verschaffen. De liga tot verdediging en aanmoediging van de nationale produktie bood hem het voorzitterschap aan. Kortom de firma Slogan was na een half jaar volkomen gesaneerd door den afzet van insaan goed, en Stepan als iedere beroemdheid koos zich een lijfspreuk. Zij luidde: van kommer tot komkommer! Zij belichaamde zijn heelen levensloop in die paar pregnante woorden. Uit de zwartste mizerie had hij zich opgewerkt naar stoffelijke welvaart. Hij, die uit zijn dorp was aangeland op een klomp en een schoen, was nu lid van de handelskamer en stelde zijn veto bij de bespreking van 's lands ekonomischen toestand. Slogan was natuurlijk in petto zeer vergenoegd dat Stepan hem uit de pinarie had geholpen. In den grond verachtte hij echter dien ongelikten plebeëer, die er niet tegen opzag de menschen rotten hond te laten verduwen. Toen het passief van zijn zaak door het nieuwe winstcijfer werd gelijkgeschommeld, vroeg hij Stepan hem de verleende volmacht terug te geven. Stepan lachte hem vierkant uit. Nu deze boel weer terug op zijn pooten stond zou die mislukkeling hem na bewezen dienst weer op de keien zetten. Stepan presenteerde hem een betrekking als opzichter bij den inpakdienst. Slogan schuimbekte. Hij beproefde het met af- | |
| |
dreiging, en zwoer dat hij het fabrieksgeheim van de straathonden aan de kattebel zou hangen. Stepan gaf hem den stillen raad zich niet op dit hobbelpaardje te wagen. Immers het was mosterd na den maaltijd. Had hij niet een paar teringachtige krantjes rechtgeholpen door kapitaalinschrijving? De bladen liefhebberden vroeger aan litteratuur en sociaalhervorming en gingen natuurlijk steenplomp naar den kelder. Nu publiceerden ze naast een degelijke informatierubriek galante vertellingen en jingonieuws en de oplaag was vertiendubbeld. De geldschieter koh toch onvoorwaardelijk op de hulp
van zijn geletterde tienstuiversgasten rekenen, vermits ze uit zijn hand aten. Wat zou Slogan tegen hem uitrichten? De man verbeet zijn woede en nam met de geboden betrekking genoegen.
In meetkundige reeks breidde zich Stepans aandeel in het bedrijfsleven uit. De straathoeken getuigden van zijn alomtegenwoordigheid. Hij werd de zuignap die de levenssappen van een gansche kollektiviteit naar zich toetrok. Waar hij met eerlijke middelen niet slaagde, won hij het door corruptie of chantage.
Verschillende personen van aanzien keken voor hem door de vingeren en hielden hem waar zulks vereischt werd, de hand boven het hoofd. Immers alle zonder uitzondering waren habitué van ‘Magic City’, waar ze na middernacht in verholen om- | |
| |
helzingen onder tafel rolden. De hoofdkommissaris meed dit bordeel opzettelijk op zijn nachtronde mits royaal drinkgeld en later mogelijk winstaandeel. Verder bezat Stepan een zeer kompromitteerende briefwisseling met betrek op ongedelgde speelschulden. Hij hield de blaadjes zorgvuldig in een geheimlade van zijn schrijftafel, kronologisch en alphabetisch gerangschikt in onberispelijk fichenstelsel.
Stepan had tot dusver een zeer seigneurialen levenswandel geleid. Hij was door zijn plotse triomfen zoozeer verblind, dat hij de praal van dit op snee vergulde leven mateloos uitvierde. Hij stond verbijsterd in dien regen uit den overvloedshoorn. Zijn onderhoorigen vonden het een dot van een patroon. Hij bejegende ze met brutaal-vulgaire jovialiteit, was mild met fooien en duurtetoeslagen. Waar hij ook ging werd hij omzwermd door een klad tafelschuimers, die steeds bereid werden gevonden op zijn heil te drinken als het gratis was.
Naarmate zijn bezit groeide, kreeg hij evenwel het besef van de representatieve waarde die het inhield. Hij werd minder goedgeefsch, reduceerde het drinkgeld tot het strikte minimum, telde steeds de eindsom van het gelag stipt na. De goudkoorts kreeg hem te pakken.
In de middens waar hij frequenteerde ontstond natuurlijk als terugwerking op zijn scherpe karig- | |
| |
heid, de legende dat zijn zaken op het doodpunt stonden, vermits hij zijn uitgaven zichtbaar inkromp. Trouwens de luchthartige scherts waarmee hij vroeger een heel gezelschap kon opvroolijken, was hem, men wist niet hoe ontvallen. Rond zijn mond groef zich een torve plooi en wild vuur gensterde door zijn oogen. Als een galeiwachter begon hij de werkroosters van zijn ondernemingen af te punten, met de bekommernis voor een minimum salaris het maximum rendement te oogsten. Overtollig personeel kreeg aanzegging den dienst te verlaten.
In evenredige verhouding met zijn toenemenden rijkdom steeg zijn grijpgier. Hij werd de hoogepriester van de geldafgoderij. Meteen begon hij ook de luksus te besnoeien waarin hij tot dusver had gebaad. Was het geld hem vroeger een middel tot genot, nu werd het zelf genot. Het vervulde hem met onuitsprekelijk zelfbehagen, den hoop banknoten steeds hooger te kunnen stapelen. En hij ontzegde zich alle uitgaven die zijn vermogen nutteloos zouden verbruiken. Eerst stelde hij zijn buitengoed in openbaren verkoop. De opbrengst borg hij in zijn koffer. Het werd dra de beurt van de torpedo. Hij ruilde zijn heerewoning voor een klein burgershuisje, verhuurde weldra het eerste en kort daarna ook het tweede verdiep. Hij verkocht zijn garderobe en hield een paar kostuums over die hij
| |
| |
tot op den draad versleet. Hij nam grooter stappen om zijn zolen te sparen, en de vervolgingswaanzin van het geld bracht hem ertoe zijn vrienden en bekenden botweg voorbij te loopen, uit vrees voor de slijtage aan zijn hoedrand bij het groeten. De vreemdsoortigste geruchten deden in de stad den ronde. De kostelijke lichtreklamen van den komkommerkoning verdwenen één na één. Stepan meende zich die verspilling niet meer te moeten veroorloven, want nooit was de afname van zijn ingelegd vleesch zoo loonend. Uit zijn dancing liet hij de tapijten weghalen en verving ze door simililinoleum. Het zilverwerk verdween uit de restauratie. Vulgair tin kwam in de plaats. De a giornobelichting werd tot één enkelen kroonluchter teruggebracht. De zalen werden er intiemer door, want het halfduister bevorderde de discrete stemming die in zulk etablissement een hoofdvereischte was, meende Stepan. Ieder werkeloos gebaar van kellners en piccolo's voelde Stepan als een gemeenen diefstal aan. Stilaan trok hij het geinvesteerd kapitaal uit zijn ondernemingen terug. Hij kocht op afbetaling en verkocht kassa. Overal waar een stuiver viel te bezuinigen schuimde Stepan hem af. Hij begon zijn eigen maaltijden uit te dunnen, at voortaan slechts tweemaal daags inplaats van driemaal, gebruikte geen roomboter meer, maar margarine en ten langen laatste reuzel. En, wonder,
| |
| |
de groote zelfvoldoening dat hij alles offerde aan zijn idool, maakte hem de karige tafel even smakelijk als de vroegere banketten. Het was een vorm van askeze waaruit voor hem de hoogste verrukking openbloeide. Alles zou hij plengen op het altaar van den gouden Mammon. Hij keerde zijn manchetten en zijn halsboorden om, ten einde geen dubbelen wasch te moeten betalen. Zoo liep hij die ondertusschen multimiljonair was geworden, arm als Job over de straat. Op de tram ontdook hij regelmatig het tarief op vertoon van een oud ticket. Hoe grooter zijn fortuin, hoe feller, onverzadigbaar werd zijn gierigheid. Hij werd bezeten door de hypertrophie der bezuiniging. Vroeger was het geld voor hem een ruilmiddel, waartegen men al de genoegens die het leven bieden kan, kon uitwisselen. Men kon er enkel van genieten door het weg te werpen, precies hetzelfde dat men doet met de principes. Nu had hij het geld vergoddelijkt en hij zonk in extaze bij het overschouwen van zijn eigendom. De ontbering die hij zelfwillig doorstond werd hem een zoete pijn, door het volzalig Cresusgevoel zacht geheeld. Ook aan den goeden uitslag en de productiviteit van de geldbeleggingen begon hij te twijfelen. Hij martelde zich ziekelijk af met de dwaze vrees dat krachs hem zijn hebben onverhoeds zouden ontrooven, en dat zijn penningen in avontuurlijke speculaties werden ver- | |
| |
zwolgen. Met waakzaam oog doorliep hij regelmatig de kranten om de nummers van de ongangbaar geworden banknoten op te nemen. Hij sloot zich dan dagenlang op, om zijn biljetten met den banklijst te vergelijken, tot hij doodmoe en uitgeput neerzonk in een duizeldans van cijfers. Een eerste kontrool stelde hem niet gerust. Hij mocht zich eens hebben vergist of een banknoot hebben overgeslagen. In aldoor stijgende hoogspanning begon hij opnieuw. Toen hij zekerheid had lachte hij verdwaasd en betastte den hoop kleurig bankpapier met sidderhanden als een heilig pand. Weldra verhuisde hij naar een morsig
opkamertje in de voorstad. Onder de lamp zat hij in zoete vervoering bij de kontemplatie van zijn schat. Hij verkoos dit liever dood in de kast te houden dan het toe te vertrouwen aan een bank die van de tien gevallen negen, toch maar een zandbank is. Het percentcijfer lachte hem anders wel toe. Maar dadelijk fluisterde zijn arglist hem in, dat er stellig occulte redenen waren, waarom debank haar rentevoet zoo hoog had gesteld. Daar was zeker oogverblinding mee gemoeid. Hij zou niet toehappen op het lokaas. Eenmaal het geld langs het winket doorgegeven had hij geen de minste zekerheid dat hij het ooit nog zou terugzien. Hij fantaseerde alle mogelijke beurspanieken. Hij dacht zich in in de veronderstelling dat alles hem was ontnomen en
| |
| |
kromp van pijn en radeloosheid bij het idee alleen. Zoo groeide zijn kultus van dag tot dag in het waanzinnige toe. Hij droeg er zorg voor dat de voorbijgangers aan zijn verrafelde plunje toch maar geen spoor van voorbije weelde zouden ontdekken. Hij liet zijn baard staan. Zijn haar hing in franjes. Kortom hij hulde zich in al de attributen der haveloosheid om door de veinzing van ellende de aandacht van zijn vermogen weg te leiden. 's Zondags ketste hij de landelijke banen af en stond in regen en wind bij het kerkportaal in een afgelegen dorp. De stuivers rinkelden in zijn bedelbakje en het was voor hem een goddelijke wellust bij zijn thuiskomst de opbrengst van zijn schooierij na te tellen. Kwam hij niet tot het bedrag van zijn vorigen tocht, dan dwarrelde de wanhoop als een zwarte vogel over hem neer en hij snikte luid. De generaalkontrool van zijn bordeelbedrijf legde hij volgens strengere richtlijnen vast. Prostituées die door het avondtoeval in gezelschap geraakten, kregen als voorheen 50% aandeel in de opbrengst van hun minnehandel en gratis onderdak. Kwamen zij zonder klant weer dan ontzegde de portier hem gewoonweg den toegang tot het etablissement en zij konden in het park vernachten. Stepan kanaliseerde zijn bronnen van inkomsten met al de bezetenheid van zijn verdwaasde goudkoorts. Hij werd menschenschuw, teruggetrokken, en lag stiekem, op de loer om door
| |
| |
alle denkbare middelen geld te kloppen. Hij analyseerde al zijn daden van oorzaak tot gevolg en toetste ze aan den maatstaf van zijn oordjesklieverij. Voor de buitentochten die hij ondernam, was hij ontzet tot de ontdekking gekomen, dat de vrijgevigheid van de dorpelingen finaal niet volstond om de daarbij aanhangige kosten bij den schoenmaker te delgen. Met luid gejammer sloeg hij zich voor de borst, omdat hij dit niet eerder had voorzien. Voortaan liep hij op pantoffels en stootte zijn voeten tot bloedens toe aan de puntige keien van den heirweg. De doorstane pijn was hem een balsem na het vergrijp. Iedere inbreuk op zijn kultus, die hij aan zichzelf betrapte, tuchtigde hij meedoogenloos door harde zelfkastijding. Soms ging hij aan het schatten, wat hij zich met zulk vermogen al niet zou kunnen veroorloven, maar het bleef bij zuivere platoniek. Zijn waan volstond om hem de illuzie als een voldongen feit te doen aanvoelen.
Op zijn kamertje had hij met de noodige voorzorgsmaatregelen een blinde kast aangelegd. Met een simpelen duimduw op de verborgen veer sloeg de draaideur open. Hij voelde zich kinderlijk blij als een toovenaar, verrukt om het alleenbezit van dit magisch ‘Sesam open U’. Hij bracht vaak gansche avonden door met de functie van zijn geheimkast te doen spelen. De knop lag onder het verkleurde linoleum vlakbij de kreupele kast. Hij
| |
| |
plonsde met geheiligde handen in den berg bankpapier, glimlachte om de zijige aanvoeling en hield de biljetten opvolgenlijk naar het licht om zich omtrent de aanwezigheid van het watermerk te overtuigen.
Met de allegorische afbeeldingen voerde hij vizioenaire tweegesprekken, knikte welgevallig naar de gelauwerkranste kolosmaagd, die het vaderland verzinnebeeldde, en het scheen hem toe dat het strakke papier opklaarde onder haar driekleurigen glimlach. Ook nog vermeide hij er zich in, na te gaan hoeveel banknoten van éénzelfde serie hij in zijn bezit had en hij legde ze akkuraat op rangorde. Hij ging als een maniak de krachtproef aan de ontbrekende nummers aan den omloop te onttrekken, om zich in de voltalligheid van de gansche reeks te kunnen verheugen. Lukte dit, dan zinderde hij van intens genot. Wist hij niet meer hoe zijn verstrooiden zin te onderhouden, dan wierp hij den stapel om en begon doodbedaard te puzzlen tot diep in den nacht. Als de vaak hem besloop sloot hij alles koortsig weg, uit vrees door den slaap overmand te worden. Zijn voldoening om het ondoorgrond geheim van zijn bergplaats was zelfheerlijk. Zoozeer ankerde zich de zelfgenoegzaamheid in hem vast, dat hij verzuimde aan den meest elementairen voorzorgsmaatregel als bijv. brandgevaar ook maar even te denken. Voor roof bestond geen vrees.
| |
| |
Wie zou ooit op de gedachte komen in deze vervallen wijk een schat te willen ontgraven?
Zijn kluis was het onaantasbare arcanum dat nooit door vreemden handslag zou worden ontheiligd. De aanblik van het halfdonkere kamertje met zijn morsig mengelmoes van schrale victualien en verhakkelde kleederen en het onfrissche rustbed, zou den indringer reeds op den drempel hebben weerhouden.
De medebewoners van het huis beschouwden hem als een zonderling, een halve gare, en waren trouwens met hun eigen loensch verheelersbedrijf te veel in de weer om aandacht aan hem te verspillen. Dus in volle gerustheid kon hij op zijn bergplaats betrouwen.
De gansche stad meende dat Stepan aan lager wal was geraakt. Hij overwelfde zijn hemel met banknotenblauw.
|
|