| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
In de Onderwereld.
Als voorheen sloeg in het verre dorp Boris de hand aan het alaam. De episode met Tamara beschouwde hij als afgesloten. Wel had hij vernomen dat de freule het ouderlijke dak was ontloopen, en hij vermoedde dat deze vlucht nauw samenhing met hun beider wedervaren. Evenwel verdiepte hij zich niet over Tamara's lot. Zij zou immers wel terecht komen. De stad was toch een dankbaar experimentterrein voor haar heetbloedige perversie. Zonderling genoeg, zijn eigenliefde werd gestreeld als hij bedacht hoe hij de plebeëer, deze hoogadellijke hoer van zich had uitgewezen. Hij aanvaardde dit leedvermaak als een geringe vergelding voor al wat zijn lotgenooten vanwege den kasteelheer moesten verduren, en verheugde zich in de gebogen gestalte van Ossip, die als gebroken omwaarde door het landgoed. Boris wist dat op het raakpunt waar beider wegen zich hadden gekruist, hij ditmaal als triomphator was vandaan getreden. Toch, hij was ervan overtuigd, was het konflikt tusschen hem en dezen kleindapperen despoot op lange na niet eindgeldig
| |
| |
beslecht. Kille haat vroeg ongestild in hem naar voedsel. Fatalistische berusting in den loop der dingen, maakte hem tot het blinde werktuig der wraak. Was zijn verbittering niet volmaakt gerechtigd? In hem schreide de jammer van een heele onderdrukte gemeenschap, hij belichaamde de nood van een gansch geslacht. Het uitgemergeld gelaat van vader, zooals het neerzonk op het vale laken, het vreugdeloos lamento van zijn leven, waaraan de landheer onbewogen was voorbijgegaan, hooghartig en norsch van eigendunk, dit alles dreef er Boris toe, zijn verzet tegen Ossip te stijven, onvermurwbaar en slagvaardig. Er lag een groote deernis aan den oorsprong van zijn drang naar rechtherstel, hij haatte uit liefde voor zijn volk. Ondertusschen was door Tamara's val waaraan hij zich vleide zijn demonisch deel te hebben een eerste wond geslagen bij den landheer. De vereffening was nakend, en woest, dolzinnig liep Boris het oogenblik vooruit, waarop zich de onafwendbare kastijding op Barine Ossip zou uitvieren. Hij zou eenmaal zijn verfletste oogen blindschreien in laat berouw om al het gepleegde onrecht, en aan den lijve voelen, pijnscherp de wraakroede van het zelfgestichte leed. Geen verteederen voor zijn schuld. Te lang had hij machtdronken, het havelooze volk aan de aarde gekromd en zich gespijsd aan zijn ontbering.
| |
| |
Boris geloofde onwrikbaar aan den uiteindelijken zegetocht van het recht, dat geen verschil maakt tusschen het grof boezeroen en keizerlijk purper bij den doorslag van de schaal. Ossip, wiens wanbedrijf een gestadige uittarting was van de opperste rechtvaardigheid zou den terugslag van het kwaad op zijn eigen lot gevoelen.
In het dorp was gisting. Waar vroeger verborgen werd gemord, kwam nu de muiterij tegen den landheer openlijk aan het licht. Ossip had een paar malkontenten uitgedreven, in de hoop een stichtelijk voorbeeld te stellen. Maar de krachtdadigheid van voorheen was hem ontzonken. Hij voelde zich gekrenkt en moedeloos, en dorst niet in te grijpen als vroeger, met ijzeren hand. Van zijn aanzien, zijn gezag bleef slechts wat puin over. Een gevallen meisje, door hem vroeger om haar zwangerschap verjaagd, doolde nu weer als een ellendesloor door het dorp. Zij had hem op den landweg ontmoet en hield het slapend kind met haar groote handen als een kleinood aan de borst gedrukt. Haar blik doorhagelde hem. Nog wou hij haar bitsen oogslag wegstooten, maar in hem rees een zwaar vermaan: Tamara! Tamara! Hij boog het hoord en strompelde verder. Zoo zwol de branding van het verzet tegen hem aan. Op zijn doortocht murmelden gore monden een schimpliedje op de verloopen dochter. Ook in zijn kring wendden zich tot zelfs de trouw- | |
| |
ste vrienden van hem af. Bezoeken verschaarschten. Rond hem sloeg de stilte haar onheilvolle samenzwering. Eenzaamheid groeide troosteloos. Hij had vernomen dat het Boris de jachtwachter was, die Tamara had onteerd. Toch liep de man nog rond op het erf. Ossip hadde hem kunnen koudmaken zonder leedwezen. En toch, hij had Boris niet eens verraden dat hij de heele toedracht van de zaak kende. Jammerlijke lafheid weerhield hem den jachtwachter over het geval aan te roepen. Hij vreesde de losbarsting die zich tusschen hem ontladen zou. Was het verdwazing na den slag die hem getroffen had of schuldbesef om het bedreven onrecht? Ossip trachtte zelfs niet den waren zin van zijn verval na te speuren. Hij voorvoelde den aantocht van gebeurtenissen waardoor zijn leven beslissend zou worden beinvloed. Hij die vroeger het gansche gebeuren beheerschte en het uitdreef naar het richtsnoer dat hij zich had gesteld, lag nu doorwond op Gods genade, en slingerde
als speelbal tusschen tweespalten, waarvan de sluitsteen hem ontgleed.
Slapeloos doorstaarde hij de nachten. Hij zag zijn leven een schaduw die kromp. Zijn toezicht op de onderneming werd losser. Allerwegen stak de rebellie tegen zijn overheersching het hoofd op. Het stond bij hem als een heipaal vast: de vaart van zijn leven zou katastrofisch neergaan. Een doffe
| |
| |
gelatenheid brak allen weerstand in hem. Maar welke toekomst ook zijn deel werd: hij zou in grootheid ondergaan. Nooit zou van hem getuigd worden dat hij ook maar een duimbreed was afgeweken van het voorvaderlijk pad.
Bij de dorpers openbaarde zich een groote blijdschap. Het was hen als werd de zerksteen waaronder hun bestaan geplet lag, stilaan gelicht en weggewenteld. De gezichten bloeiden open bij het drinkgelag en men voelde de wind der opstanding het in verworpenheid neergestorte leemdorp als een heerlijke bode aandoen. De alomtegenwoordigheid eener beloftevolle herrijzenis hing als lentehuivering in de lucht. Niemand wist met stelligheid te bepalen, wanneer de tijd van vrijdom zou aanbreken, en niemand beraamde plannen om aan de ontvoogding zijn werkzaam deel te wijden. Maar er was een teedere pieteit over de gemeenschap manifest geworden, en men voelde dat onzichtbare machten de dingen naar het alvermogen eener groote goedheid uitdreven. Minder vertwijfeld klonken de zondagsgebeden in de koele kapel en menig oog weerstraalde de Godslamp in dauw van tranen.
Boris was sedert geruimen tijd aan een vreemde opwinding ten prooi. Hij ervoer, dat achter het scherm van zijn bewustzijn een onontraadseld Iemand de draden van zijn leven twijnde tot een fantastisch kluwen. Het koele verstand, dat hij als
| |
| |
een waakzame grenspost had uitgezet om het geheimzinnig wisselspel tusschen ervaring en subconscientie uit te vorschen, verwarde zich in ijdele verkenning. Waarheen het zich ook wendde, het voelde achter zijn gestalte steeds een schaduw uitgelengd, die zijn aandacht ontsprong. Het subtielste net van redeneeringen vermocht niet den smokkel van een onvatbare contrabande uit den kolk der onbewustheid naar de daad te verhoeden. Hoe Boris de mazen ook dichter toereeg, toch sijpelde de vreemde gifstof door. Wat meer was, de verre wasdom van die onbewustheid ging allengs zijn denken overwoekeren, nam onherkenbare travestivormen aan en drong de bakens van Boris' zelfcontrole meer en meer achteruit.
De tijdelijke redding van het gebed kon dezen vloed niet afdammen. Boris werd behuizigd door myriaden schijngestalten waarin zijn wezenskern verschitterde. Hij stond verblind midden deze irradieering. Eens zijn beheersching opgeheven en de onmiddellijke bindlijn tusschen omwereld en onderbewustzijn ook maar van één seconde gelegd, kon over deze dunne brug een leger van instinkten uitstormen. Hij werd tegenover deze horde even onmachtig als de schildwacht die pogen zou een heele krijgsvendel te omsingelen. Boris was er zich van bewust dat de sataneske dubbelganger in hem, langs de bekoring des vleezes om, hem met een
| |
| |
dwaalbeeld van zuivere ethiek had aangezet, zich van Tamara af te wenden. En dat hij als motiveering van die daad, zijn wraak verkleed had als het Recht. Zoo voltrok zij, booze alter ego de muntschrooderij van alle waarden, en vergiftigde de bron van zijn voelen en denken aan den oorsprong zelf, waar wereldweedom lag en verbitterd lijden.
Boris stond verslagen in deze schrikkelijke metamorfose naar het kwade. Hem doorgloeide een vuurbundel van aandriften, en hij zag alle goedheid, alle zuiverheid versmeulen in den gloed. Over alles heen rolde een brokkele lach van waanzin.
Zijn omgeving werd ondragelijk. De stilte drukte hem dood. Misschien zou het vergaren van indrukken elders, een reis of gedegen studie bij machte zijn, door het uitzenden van een refluks binnenwaarts naar zijn persoonlijkheid, deze evenwichtiger te ordenen en hem de sterkte geven om den woekergroei in hem te wieden. Maar dadelijk bezon hij zich en redeneerde dat eenzaamheid het eenig middel was, om zijn bevliegingen te kortvleugelen. Zoo volgde tegenstrijdigheid op tegenstrijdigheid. Hij verloor het kompas. De poolster viel uit zijn hemel.
***
Ossip liep door het woud. Meewarig en afge- | |
| |
trokken. Hij had zich voorgenomen wat wild te jagen uit verstrooiing. Maar een haas mocht hem vanuit het groen met groote weemoedoogen beloeren om daarna als een schicht te vlieden over den blonden weg, of schuw gevogelte zijn bont pluimage openwaaieren in hoog geboomt, Ossips tweeloop bleef naar den grond gericht. Hij kon zijn stroef gepeins niet van zijn beslommeringen afwenden. Bij het water vlijde hij zich tegen den berm en legde zijn geweer naast zich. Wezenloos bleef hij naar het gewiewouter der libellen uitstaren.
In het kreupelhout lag Boris. Hij had den landheer zien verschijnen, de trekken doodelijk vaal, een torve plooi rond den verkrampten mond. Een schielijke schicht doorflitste zijn kranke hersens. Geruischloos sloop hij over het gras, met ingehouden adem, de blikken vastgeschroefd op het neergelegde wapen, waarvan de loop naar Ossips flank was gekeerd. Boris kwam vlakbij. Met hyenischen greep sloeg hij de hand aan den tweeloop en haalde den haan over. Ossip trof de volle laag schroot in de hartstreek. Met een korten kreet trok het doorschoten lichaam samen. Boris sprong op, nijgde over het geknakte hoofd en zag in Ossip's pupil de laatste glimp van leven verdoffen. De oogen stonden glazig en dwaas nu, en uit het wassen gelaat vloeide de laatste pijn onder een supreme kalmte weg. Boris bracht de hand aan het voorhoofd,
| |
| |
streek werktuigelijk door zijn opgestreuveld haar en rende als een bezetene het woud uit.
Houthakkers vonden het lijk van den landheer in het hooge gras. De mare van zijn verscheiden was bliksemsnel het dorp doorgegaan. De gerechtelijke macht stelde haar onderzoek in. Naar wat uit voorhanden gegevens kon worden afgeleid stond men hier voor een zelfmoord. Alle teekenen wezen erop om deze hypothese waarschijnlijkheid bij te zetten. Ossip's neerslachtigheid der laatste weken als gevolg van Tamara's vlucht, de algeheele neergedruktheid van zijn geestestoestand maakten weldra de onderstelling zelfmoord tot een zekerheid. De expert in balistiek trad het standpunt bij, na een oogslag op het diagram waarop hij de kogellijn had uitgestippeld.
Barine Ossip's uitvaart had plaats op een regenzwaren mistmorgen. Niemand volgde de lijkkoets. Nergens werd de vrome wensch gesproken: de aarde weze hem licht.
***
De rauwe realiteit bespookte Boris als een gruwel. Alhoewel niet de geringste verdenking op hem woog, hield hij zich dagenlang voor de menschen schuil. Uit een verloren krant vernam hij, dat het onderzoek gesloten werd en dat het gerecht de meening had gedeeld, dat Barine Ossip in een
| |
| |
oogenblik van vertwijfeling en levensmoeheid de hand aan zichzelf had geslagen. Voor het oog der wereld was Boris dus van alle schuld vrij. Hij kon zich onverdacht in volle vrijheid bewegen en nooit zou iemand hem om het misdrijf nawijzen. Nu de rechtspraak in dezen had beslist en het dwaalspoor als de rechte weg naar de oplossing van het geheim had aanvaard, kon Boris zich zonder bezwaren bij deze interpretatie van het geval neerleggen. Hij herademde en wierp de obsessie van zich af. En weer spiegelde zijn redeneering hem de onweerlegbare motiveering van zijn daad voor. Immers, was het een vergrijp iemand koelbloedig naar het leven te staan, Ossips dood zou van de herwording van een gansche arbeidersgemeenschap het eerste zaad zijn. Wat psychologisch als verwerpelijk kon gelden, werd van den socialen gezichtshoek uit, een weldaad. Hij lachte om de sentimenteele nabetrachtingen die hij rond zijn handelwijze had gesponnen, en die toch maar werden ingegeven door zijn overgevoeligheid. Wat zou hij zich dien manslag berouwen, nu het hoogste heil voor zijn medestanders hieruit voortvloeide? Wel lag in zijn geheugen onuitwischbaar, de laatste breking in Ossip's oogslag en de aschgrauwe tint van het ontzield gelaat, maar deze indrukken behoorden tot de sentimenteele insceneering van het geval. Evenzoo bleek lag Vader op de laatste sponde. Neenee,
| |
| |
een hoogere macht boven alle individueele bedenkingen en boven alle wankelmoedigheid verheven, had zijn arm tot een grootsche reddingsdaad gehard, in het teeken van het oeroud gebod: oog om oog, tand om tand. Door zijn persoonlijkheid heen had zich de alvermogende wetmatigheid van het recht voltrokken. Wat zou hij verder versuffen in subtiele zelfontleding, het geval betrekken in casuistische haarkloverij? en zinloos mijmeren? Ossip werd getuchtigd langswaar hij had gezondigd. Hij die jarenlang geteerd had op roofbouw en onrecht, brak ten grond, gemaaid door de reaktie op zijn wanbedrijf. Er was geen traan te storten op zijn graf en even vergeten zou zijn lichaam in den moederschoot der aarde vergaan als dat van den gehalsrechte in de gemeene groef.
Boris suste zijn geweten met kalmen zin in slaap. Koud redematig ontzegde hij het sentiment alle inmenging in de ontleding van zijn sluipmoord. Hij wist wel, hij had tot bloedvergieten en geweld zijn toevlucht genomen, maar was dit een bezwarende omstandigheid? Waarin lag de grootste doseering kwaad? In zijn optreden, recht naar doel, met den vooropgezetten wil zijn vijand onschadelijk te maken, of in de langzame marteling waarin vader was bezweken? Door Ossip te straffen had hij immers Vaders gedachtenis gerehabiliteerd.
In de krant was een sensationeele nieuwstijding
| |
| |
verschenen met het omstandig relaas omtrent Ossip's levenswandel en zijn tragisch einde. Maar de sociale draagkracht van zijn dood bleef onvermeld. Boris droeg het glorierijke panacea van zijn daad in stilte. Hij groeide boven de anekdotiek van het geval uit, en zijn graagverleide ijdelheid dreef hem ertoe zich zelf met den krans der zelfverheerlijking te omhangen. Alles rond hem scheen hem verhelderd onder zonnezegen. Over de vallei waarde de lofzang der verlossing.
De boevers gaven elkaar van op de heuvelen signalen met de knalzweep: geknetter van een vreugdevuurwerk, wekwoord van hart tot hart. Boris werd hooggedragen in dit blij tumult en gepuurd rees hij boven den somberen doem van zijn misdrijf. Was niet het triomfante beeld van een herboren werkelijkheid de kwijtschelding van zijn zonde? Vergiffenis lachte hem toe uit den milden mond van de jonge moeder, die zoolang haar onderkomen wicht aan de dorre borst had gedrukt en die nu haar flank torste vol vruchtbaarheid haar schoot breidend als een kelk ter ontvangenis van het hemellicht. En de kinderen in onbewust spel op den stoep: eenmaal de mannenkracht in hem gesteigerd zouden zij in Boris den pionier erkennen naar een hooger lotsbestemming, de toortsdrager in een nacht van verworpenheid die het eerste zaad had gestort waaruit opstuwde de volle wasdom van hun leven.
| |
| |
Zijn zonde was gebenedijd door de duizendvormige herrijzenis alover het land. Er was geen schuld, neen er was geen schuld, want over de landouwen golfde een eroica van ontheffing, de volzang van het broederhymne. Niet langer zou de gelijkberechtiging van alle aardelingen in opgang naar het paradijs een schimmige chimaera blijven, heimwee zwaar en onvervuld. Weg de banaliseering die hem dreigde te wurgen met het drogbeeld van den doodslag zonder meer! Zijn overval op Ossip was geen geisoleerde moord, die zich verzadigt aan lauwen bloedgeur en boos beraad. Over hem heen had zich de kurve van het tijdsgebeuren glorierijk voltrokken.
Zoo werd het beschikt dat hij de verwezenlijker zijn moest van een grootsch herwordingsverschijnsel, dat de sociale orde zou omstormen en waarvan de machtige dadendrang overvlerkt werd door het eeuwige, onaantastbare Recht. De geschiedenis nam spijts alles en door alles heen toch haar loop. De oude Bastille wankelde in haar grondvesten. Hij Boris, zou vooraanstaan in de schare en ze leiden naar de uiteindelijke zegepraal over verdrukking en roof. Geen zelfzucht was in hem, wel het altruism van een alomvattend wereldgevoel, de voedbodem van heroism, de overgave aan het offer. Hier in het dal was de opstand ontgensterd. De vonk zou uitslaan van dorp tot dorp, van stad tot
| |
| |
stad, oplaaien als een reuzenvlam die verdelgt en loutert, en waarin staalhard het geloof aan een edeler zijnsorde zou worden gesmeed. Het was geen onvruchtbaar nihilism, dat de vernietiging huldigt om haars zelfs wille, maar een titanenstrijd van de Idee, in botsing met de verworden werkelijkheid, die zij zou omwentelen en opstuwen met de onbelemmerde krachtwekking van heel haar potentiaal. Te lang bleef de hang naar idealen verneveld in een afzijdige ideologie zonder konkrete bestaansmogelijkheid, een hersenschimmige denkbeeldige macht, een krachtelooze abstractie. Dichters en denkers hadden deze idealen lyrisch bezongen en theoretisch saamgeklemd. Wat had het gebaat zoolang aan de bestendiging van het aardsch inferno niet werd getornd, zoolang niet de ziener zijn vizioenaire zone waarmaakte door haar overgang in het uitzicht der dingen als een tastbaar oogmerk voorop te stellen? Maar Boris was de godgeroepen beeldstormer, die de valsche idolen van hun voetstuk stiet, een wetschender, die de vleeschwording van zijn nieuw credo door de mirakeldaad zou inluiden. Als een helle waarheid rees voor hem dit vroede inzicht: in den mensch ontspringt de wereld. Het gebeuren is de kausale voltrekking van de menschelijke daad. Veruitwendig het ideaal dat uw geestkracht afleidt naar het bovenzinnelijke en meteen wordt het tweespalt
| |
| |
tusschen wereld en idee opgeheven. Dan eerst hervindt de idee haar spiegelbeeld in de fenomenen, en is de uitbloei van het individu in de menschenheimat volmaakt harmonisch.
Daarom, allerwegen het zaad der rebellie uitgestrooid. De mensch zal zich niet langer omsingeld voelen door den doem eener tyrannieke werkelijkheid en niet op den rand der maatschappelijke toestanden zijn heimwee naar het ideale vaderland uitschreien of verdroomen. Er zal niet langer bestaan de heerschappij van den meerdere over de geringeren, noch de wanbedeeling der aardsche goederen volgens den lagen maatstaf van het mammonism.
Boris was als aan zichzelf ontstegen bij het vinden van deze heerlijke geloofsbelijdenis. Zij werd over hem werkzaam als een openbaring. Woorden van profetische kracht welden omhoog. Heel zijn wezen werd een hunker naar het oogenblik, waarop de gemeenschap zich ontvoogden zou. Hij zou den weg afbakenen, spijts wet en macht, onverbiddelijk logisch in al zijn gedragingen, midden het trommelvuur der muiterij en zijn geloof heffen als een oriflam over de barricaden. De uitgestootenen op den zelfkant der samenleving, hij zou tot hen gaan als een schutspatroon, hun menner worden en zich in de barning der gevaren vooropstellen, zijn armen gestrekt als de borstweer voor
| |
| |
hun recht. De strijd zou hard zijn. Tegenover zijn verzuchtingen stond de oppermachtige burcht van gezag en goud. Wellicht viel hij in den opmarsch naar bevrijding, maar zijn voorbeeld zou de massa roeren en bezielen en door haar werd later zijn daad duizendvoud vermenigvuldigd.
Voor het eerst sedert geruimen tijd verscheen Boris weer in het dorp. Vastberaden was zijn stap en in zijn oog glom vinnig vuur. In de kroeg werd gedobbeld en gedronken. Toen Boris binnentrad vroeg de waard hem met zijn minzaamsten glimlach of hij verrezen was. De spelers begroetten hem luidruchtig en herbegonnen den steenworp. Boris trad op hen toe, slingerde den speelbak van de tafel en begon een improvisatie. Hij trachtte de geestdrift aan te blazen, door een zinspeling op Barine Ossips dood. Toen de naam van den landheer werd uitgesproken, bekruisigde zich een ouderling, die bij het raam opkeek boven zijn ontplooide krant. Als een bom barstte Boris los. Welhoe vanuit het graf hield het ontzag voor den landheer zich nog overeind. In hooge vervoering sprak Boris. De spelers luisterden onthutst en bekeken elkaar ondervragend. Boris bracht den dorpers de vroegere slavernij in herinnering, hoe zij neerlagen verklonterd met den modder van hun akker, hoe zij voor den heerscher cyns moesten afdragen, en vergingen van kommer en ontbering. Hij verweet hun die lotsonder- | |
| |
danige lafheid, die berusting in de mizerie, dan als het toch maar van hun eigen kracht afhing, onbelemmerde meesterschap te veroveren op hun eigen leven. En hij besloot met een oproep om front te maken, één voor allen, allen voor één en op te rukken naar den triomf van het recht. Stilte volgde op zijn opgeschroefde toespraak. De dorpers roerden niet en toen zijn blik in den ronde ging met de hoop den weerklank van zijn woord op hun gelaat na te speuren, sloegen zij de oogen neer. Toen sprak de oude man na zijn krant terzij te hebben gelegd:
- ‘Je sprak van Barine Ossip, jonge man. Wij weten allen dat hij ons harteloos heeft bejegend en zoowaar als God mij hoort, ik wil geen dooden lasteren, maar zijn gedrag was zwaar van zonden. Ik zal geen rechter zijn, hoewel ik hier getuigen kan, dat mijn vrouw door zijn schuld verhongerde, omdat hij aan mijn hard labeur nog de onontbeerlijke bete broods onttrok. En toch, ik voed geen wrok. Barine Ossip heeft geboet voor zijn misdrijf. Wroeging, laat berouw deden hem de hand aan zichzelf slaan. Zelfs ik had hem dien dood niet toegewenscht. Ik begrijp de verbittering, Boris, maar je ziet, de kastijding is voor Barine Ossip niet uitgebleven. En zoo zal het hen vergaan die zijn als hij!’
Een scherpe zenuwlach klonk door de gelagkamer. Boris schaterde vervaarlijk. Zijn oogen
| |
| |
stonden wild en doodelijke bleekheid had zijn gelaat overtogen. Meteen zonk hij terug in stugheid; zijn blik dwaalde menschenschuw en rusteloos. Hij wankelde de kroeg buiten.
De spelers bekwamen van hun verbazing. Boris plotse uitval sloeg ze een oogenblik uit hun lood. De waard zette den speelbak weer op de drinktafel en zei meewarig: ‘Er schort wat aan den jongen. Er zit iets niet in den haak in zijn bovenkamer. De eenzaamheid heeft hem uit koers geslagen.’
Weer rolden de dobbelsteenen, maar een floers lag over de stemmen. De grijsaard bij het raam schudde het hoofd wijs en stil en bleef mijmeren.
Boris liep over den landweg, het hoofd geknakt op de felle borst, met gebalde vuisten. Door hem sneed een striem van spotternij. Hij onderging de nawerking van 's grijsaards antwoord. Die oude simpele snullige sufbol! Kon hij den drang beseffen die uit het leven opstuwt en het hoogbeurt naar ruimere horizonten, hij de afgeleefde, half door de dood reeds ingepalmd? Zijn tandelooze mond had woorden gepreveld van onderworpenheid in het teeken van het dwaas gebod: loont het kwade met het goede. En toch, had de verdrukking ook zijn leven niet geteisterd? Van waar dan de laffe deemoed, die hem in den hoon berusten deed; wankelmoedig en zwak? De anderen hadden gezwegen, stompzinnig boven hun grijpgraag gescharrel. Niet
| |
| |
één had instemming betuigd en hem kameraadschappelijk den handslag gegeven. De dwazen! Zij leefden onbewust van de hooge roeping die hen werd voorbeschikt, verwenteld in de stof, met als eenige bekommernis hun veege leven te rekken in vreeze voor den dood. In Ossips vermeenden zelfmoord zagen zij de lotsvoltrekking van een hoogere macht, de tusschenkomst der hemelsche voorzienigheid. Zelf waren zij bloodaards, die er laag bij den grondsch genoegen mee namen als voetveeg te worden vertrapt onder de geverniste hakken van den landheer. Maar nu hun kranke verbeelding hen voorspiegelde dat de goddelijke wraak op Barine Ossip was neergebliksemd, verheelden zij niet hun voldaanheid er zonder kleerscheuren te zijn van af gekomen. Geen van allen wist, dat zonder zijn doordrijvendheid de macht waaronder zij bukten nog steeds hoogtij vieren zou. De goddelijke wraak! Een pasklaar Deus ex machina om hun lafheid te begoochelen. Hij, Boris, was de wreker geweest, die Barine Ossip had uit den weg geruimd. Zijn borst zwol van trots. Als ergens geschreven staat dat de straf de zonde achterhaalt, dan had zich deze waarheid in hem belichaamd en hem geadeld tot drager van een grootsche zending. En de laffelingen van wier schouders hij het juk had gewenteld, zij gingen onverschillig en met een spotlach aan zijn regeneratietaak voorbij, en lieten ondank voor
| |
| |
zijn deel. Beseften zij in hun gevallen waan dan niet dat het geloof in de revolutie de stormram was die het wormstekige kraam van een heele afgedane gedachtenwereld versplinteren moest, om de grondlaag eener nieuwe levensordening te vestigen? Beseften zij niet dat de dood van Ossip een weksein aangaf, voorbestemd om duizendvoud vermenigvuldigd, de metten te kleppen over het avondland in puin? Hij had de reddingsdaad bedreven, om de hoopgenster aan te blazen tot een wereldbrand en kille woorden sloegen als verregende vlaggen op zijn geestdrift.
Maar toch, van dit verloren dorp uit zou nooit de roode vloed zijn bedding graven naar het hart der dingen. Het kwam erop aan de maatschappelijke instellingen niet in haar defekten te heelen, maar ze aan den voozen wortel zelf aan te tasten. Zelfs stond heel het dorp onder zijn parool geschaard, dan nog stond hij amper met een handvol medestanders, en zou de ontwikkelde draagkracht van hun werking te gering zijn, om hun samenleving ingrijpend te hervormen. Wat baat het zorgzaam op een strookje gronds te tuinieren als de heele streek verwoekert in braam en distel? Het moest een gigantische worsteling worden, lijf aan lijf, met voor hem de geusurpeerde macht en haar verwording, en diep in hem de kernkracht van een menschelijker zijnsbestreving. Hij en zijn geloofsge- | |
| |
nooten, zij zouden staan ombarnd door den troebelen kolk der ontluisterde dingen, waaruit zij zouden pogen het merkteeken van de ware essentie weer naar voor te lichten. Misschien werden zij vermalen in het raderwerk, misschien zouden zij hun werking zoodanig weten in te schakelen, dat het maatschappelijke tuig door hen werd aangezuiverd, ontdaan van zwarten smeer en voortaan de heilige olie nam voor aliment.
Of was de moord op Ossip, waarvan hij het geheim diep in zich had ingemuurd, enkel een groteske begoocheling van den waanzin die hem met een hondsblik schuin beloerde? Weer enterde vertwijfeling hem aan haar weerhaak. Waarom had hij zich zoo vroolijk gemaakt over de dwaling der gerechtsdienaars, en vanwaar kwam de tevredenheid omdat hij hun speurzin had doen ontsporen? Lag daar niet het mysterische fluisterwoord van een booze genius, het looze toeleg van den gemeenen misdadiger? Als zijn daad dan toch een mijlpaal was op den heilweg, waarom ze dan niet openlijk beleden en begroet als een eerste trofee behaald op een vijand in aftocht?
De heen- en weerslingering op de doode zee van zijn instinkten, zonder dat hij haar diepte kon doorpegelen, wierp Boris in een koortsige gemoedsstemming. Nu de vertwijfeling omtrent de beweegredenen van zijn daad, dan het volheerlijk credo
| |
| |
in zijn apostolaat betwisten elkaar den bewustzijnsvoorgrond. En opnieuw stortte Boris zich in ontleding van elken inval, die zich aan zijn rusteloos gedacht opdrong, met de meest vlijmscherpe skepsis.
In vereenzaming zou hij nooit over dit tweespalt heenkomen, omdat het quietism hem elke proef op de som ontzegde. Enkel door aktief deelachtig te worden aan het tijdsgebeuren, kon dit experiment op zichzelf een eindgeldige uitkomst bereiken.
Boris gespte zijn gepak en vertrok hoopvol en beangst naar Babelsburg.
|
|