| |
De drooglegging van talenten.
Wie op dit randgebied van den tijd staat, waar pessimisme om de wending van het tijdgebeuren hem bevangt, gedrage zich als een onder de velen. Hij zwijge. De talenten hebben, onaangezien hun geaard- en gestemdheid alle onbeperkt uitingsrecht, zoo wordt betoogd. Natuurlijk, maar onder dit uitdrukkelijk beding, dat zij, waar zij zich op vroegere kunstkriteria orienteeren, in hun produkten, het gehalte van gelijkaardige voorgangers overtreffen. Anders zullen zij met de bepaling ‘epigonen’ en ‘reminescenties’ vrede moeten nemen. Als de kunstenaar blijft parasiteeren op het Schon dagewesene, heeft hij in functie van zijn dichterschap, die een creatieve is, geen enkele bestaansreden. Zoo is tot aan het Vlaamsche expressionisme, al wat geproduceerd werd in het tijdsgewricht dat tot aan 1880 teruggaat (het naturalisme en de symboliek) alles epigonendom, inbegrepen het neorealisme van Alvoorder, en Ontwaking, de op Jung Wien afgestemde Boomgaardgroep, die met Het Roode Zeil de agonie eener dekadente levensziening poogde te verlengen, en dit in den schaduw van Karel Van de Woestyne, op verre bijgebieden van zijn genialen tuin van lusten aangelegde Fonteintje. De dichtstbije toppen der kunstenaarschap zijn Gezelle, Van de Woestyne en Van Ostayen, want aangeschakeld aan de groote rei der begenadigden, en voortzetters eener klassieke traditie. Gezelle, de eenzame Godsschouwer, en zijn latere weggenoot Van Ostayen, verder Van de Woestyne, de sensueel getormenteerde. Over deze drie figuren heeft de steeds werkzame polariteit mystiek-sensualisme, die het specifieke merkteeken is van wat wij als Vlamingen aan raseigenschappen potentieel inhouden zich voortontwikkeld. Rond deze drie stammen zijn de anderen slingerplant.
| |
| |
Wie niet een zelfstandige klank in zich omdraagt, zwijge. En wie de nabloei van een uitgediende ars poetica poogt te verlengen met kunstmatige bemesting, zooals Van de Voorde dat doet is plichtig aan het Pakt van Faustus, waarvoor hij anderen poogt verantwoordelijk te stellen. Want Faust is hij: exponent eener late levensziening, een Avondlander, die den zonsondergang als morgenrood wil voorstellen.
Hij sluit toch een verdrag met het rationalisme, dat des duivels is, om de drang naar vergeestelijking die over ons allen werkzaam is, naar een oude haven te kanaliseeren. Hij is de organisator van een geestelijk karnaval, waarvan de bedoeling is, dat hij travesti van oude kultuurwaarden als fonkelnieuw goed wil doen aanvaarden, dat hij ontwaarde munt weer voor den kultuuromloop wil stabiliseeren.
De devaluatie van de Avondlandsche kultuur is een voldongen feit Van de Voorde, en al wat in den schaduw daarvan tot wording kwam is in reddeloos verval.
Waar gij den staf breekt op het naar vergeestelijking georienteerde expressionisme, zit bij U te kennelijk het streven voor om uit de geestelijke faljiet nog te redden wat zonder veel aanstoot te redden is. Faust zijt gij, en het rationalisme is uw Mephisto. Handel dan toch zooals het Faust geboden was te doen: in schoonheid sterven, edelmoedig neergaan. Wat wilt gij ons nog aan een sedert 1880 uitbloeiende geestelijke attitude vastpleisteren met wat oogenschijn en een stukje valschen schmink? Het zal niet gaan. Uw houding is die der schuinschmarcheerders, der transiganten. Knollen voor citroenen. Kompromis. Gij staat het verleden toegewend en zegt: wat is dit toch een schoone toekomst.
Daarom, al wat staat in het teeken van voorbije kultuurluister, al de talenten, die zich aan restauratiewerk begeven, moeten de drooglegging ondergaan.
Wat verwacht wordt van den kunstenaar, opdat hij van zijn tijd zou wezen, is dat hij de fenomenaliteit van de eeuw waarin hij groeit zou ervaren, al wat deze tijd aan gevoels- | |
| |
en geestesinhoud biedt zou aanvoelen, het storten in het vangbekken van zijn kunst, en daaruit een gesublimeerd beeld zou projekteeren, drager van allentijdige schoonheidscanonen. Deze schoonheidscanonen zijn te versplitsen in twee hoofdkriteria; die naarmate zij intreden of worden ingevolgd, de determinanten van 's kunstenaar levenshouding zijn zullen. De sensualistische, d.w.z. dat hij het Leven ervaren zal als een symposion van genietingen, waarvan zijn kunst de weerklank wordt. In die lijn ligt Hellas, de Renaissance, de symboliek. Zij verfijnt de gegeven realiteiten, zonder hun ideeëlen kern te wijzigen. Ofwel de mystisch schouwende: een strekking die de dingen aan hun binnenzijde doorpegelt, en ze beklaart met lichtspelingen die een afschijn werpen van het overaardsche, van de imponderabilia. In die lijn liggen de monumentale tempelkunst van het oude Egypte, de gothiek, het expressionisme.
De eerste levenshouding, die wij een hedonistische zouden noemen (er is een bindteeken tusschen bijv. Oscar Wilde en Karel Van de Woestyne), ondergaat en vermooit het leven, de andere ondergaat en herschept het leven. De sensualistische of sensorieele (daarom niet sensueele) kunst houdt zich aan het perceptieve, dat zij herordent. Praxiteles, Phidias, Rubens, zochten de physioplastischen ideaalvorm. De mystisch-schouwende kunst verwoestte de physioplastiek en doorlichtte ze met geestelijken gloed. Ginds bandeloos, temperamentvol levensgenot, hier verstrakte wetmatigheid als saamballing van het extazemoment, waarin de kunstenaar zich met de scheppingsdagen unisono voelde instemmen.
In de sensualistische kunst verfraaiïng van individuaalgevallen. (Michel Angelo zocht en vond de volmaakste physioplastische kunst) den hoogsten vorm van aardscheid in al haar luister. In de mystisch-schouwende kunst, breekt de beelding uit den ban der individuaalgevallen in een betrachting van universalisme los en overstraalt haar schepping met een gloed van elders, die tevens het binnenlicht is van ieder ding.
In de sensualistische kunst is de stof aanvang en einde.
| |
| |
In de mystisch-schouwende kunst is de stof een voorwendsel, het begin, de aanloop.
Zie tegenover de behaagzieke mooispelerij der Renaissance bijv. den triomfanten hemelstorm der gothiek. Ginds een hang naar het overdadig decoratieve, hier strenge spitsbooigstijl zonder ornamentale addenda.
Onze tijd is die van efficiency, nieuwe zakelijkheid, grootproduktie, dus bij uitnemendheid ingesteld uit de uitschakeling van het individu. De ideologieën van soclaal- economischen en politieken aard die ons beheerschen, hebben geleid tot de opslorping van het Ik in gemeenschapstendensen. Daardoor juist komt het Ik in het teeken te staan van den algemeendrang, die het kenmerk is van het spiritualisme.
Men zal opwerpen: ja, maar deze ideologieën zijn bij uitstek toch van materialistischen aard, en beoogen slechts een rationeeler ordening der stof in haar diverse aspekten. Zeer juist. Maar de determinante, het impuls van dit streven zjn geestelijk, vermits zij de stof overwint.
Iedereen kent EEN TWEE DRIE van Molnar. Is de grootproducent en bedrijfsleider Nolisson een mechanisch brein zonder meer, dat in bliksemtempo reflekteert op zijn omgeving, of vonkt onder dezen schedel een hooger beginsel van ordenende genialiteit? Hij die een kaleidoskopischen baaierd van situaties op een handomdraai in klare lijnen leidt? Met het enkel kompas zijner ingevingen. Molnar heeft dat wel op virtuozen manier aangetoond, hoe men uit een taximenner illico een grootkapitalist optoovert, maar in kern heeft hij hier de genesis van alle kunst vastgeklemd. Uit niets, uit een minderwaardigheidscomplex een hoogere geestelijke stijlorde opbouwen. Men herinnert zich de testen van de surrealisten in dit opzicht. Hoe zij hun constructieve paneelen met postzegels, krantenknipsel en staaldraad samenstelden. Daardoor bevestigden zij hun geestelijke verachting voor de stof. De stof, die over heel de kultuurgeschiedenis tot een staat van idolatrie werd opgevoerd. Immers, geen standbeeld of het moest uit edel marmer worden geconstrueerd. Net of met gips kon de
| |
| |
beeldingsdrang zich niet even representatief en resultaatzeker doorzetten. De surrealisten zijn de eersten die het hebben aangedurfd, juist door de ontkenning van de Stof de geestelijke impulsen van deze onze tijd met klem te onderlijnen.
Maar er lag een tweede kentrek in hun optreden, nl. deze dat de kunstenaar zijn goed ontleent waar het hem goeddunkt. D. w. z. het beeldingsgebod, zijn kategorische imperatief is zijn enkel leidslicht, in de klaarte van hetwelk hij de verschijnselwereld ontbindt en herordent. Vanaf Hellas tot en met het naturalisme beleven wij den kultus der natuurgetrouwheid, uitgezonderd misschien in de Middeleeuwen en bij sommige Italiaansche schilders van voor de Renaissance, die het aandorsten deze natuurgetrouwheid te vervormen onder druk van een hooger stijlgebod.
Het kan niet genoeg worden beklemtoond dat de kunstenaar zich enkel op zich zelf dient te orienteeren, dit Ik dat de totaalsom is van zijn belevenissen in den tijd. Sedert het individualisme, dat een exaltatie was der privé aandoeningen, werd dus dit bereikt, dat de kunstenaar in het wereldgebeuren een cosmisch aandeel veroverde. Dat hij langs zijn binnenwereld om uitzicht kreeg op de oneindigheid en de veelvormigheid der schepping, onder welke aspekten dan ook zij zich voor hem afwentelde, en weze haar tijdsbeeld dan ook mechanisch en gedragen op het machinisme. Het is daarom dwaas, zich af te vragen zooals U, Van de Voorde, of de kunstenaar vóór hij aan 't scheppen gaat, poolshoogte moet nemen omtrent den sterrenstand, een step in, of het vijfjarenplan. De buitenhissigheden, dat is heel zijn omwereld en haar ketting van aspekten is er voor den kunstenaar slechts in tweede orde. Zijn domeinen liggen binnenin, en zijn die der ideeënwereld en der psychologie. De zielkundige gebieden kunnen met de fenomenaliteit wel correlatief zijn, in zoover de mensch een conglomeraat is van indrukken, die ontstaan door prikkels van buitenaf. Maar de ideeënwereld, dit door ons reeds als ELDERS betitelde domein, staat los van alle reaalbeelden, van alle feitelijkheid. Zij ontwikkelt zich in den puren
| |
| |
glans van het louter geestelijke, en op haar heeft het wereldgebeuren geen vat.
Waar het wereldgebeuren den geestelijken stand van den kunstenaar beïnvloeden en bepalen gaat, pleegt hij verraad der Clercken. De geestelijke stand van den kunstenaar zal het wereldgebeuren bepalen.
Er is inderdaad in Rusland, waar het kommunisme tot een nieuwsoortige staatstheodicee werd opgedreven, een hernieuwd realisme gegroeid, met een typenteekening, afgekeken van de zich daar manifesteerende realiteiten, een kunst dus, ontstaan in margine van het tijdsgebeuren en daardoor bepaald. Als zoodanig kunnen wij deze nieuwe kunst aanvaarden voor wat zij waard is, zegge realistisch zonder meer. Maar daar waar wij de incursie van de kommunistische of elke ander ideologie op de domeinen van den geest gaan verwerpen, is, waar men aan hoogerhand het ordewoord doorgeeft (zij het dan Stalin, die zegt: de kunstenaars zijn de ingenieurs van den geest) dat er eenheidkunst moet worden geschapen ten bate van de proletarische gemeenschap, zooals men dezelfde gemeenschap ook van eenheidsworst of eenheidskleedij voorziet.
Kunstenaarschap is geen geestelijke bevoorradingsdienst. En stelselmatige aankweek van talenten kan men niet bereiken zooals men veeteelt zou beoefenen. Kunst is nooit scholing, altijd gave. Waar men in Soviet Rusland een nieuwe proletarische pleiade wil vormen, kunstmatig in het leven roepen dus, bedrijft men de zonde waarvoor geen genade is; die tegen den geest. Men zal het, ook al wordt zulk streven bekrachtigd door katheder en stipendium, nooit verder brengen dan mediocratie. De ingevolgde methode is bekend: in de kunstscholen stelt men opgaven, waarop de dichters aan het rijmen gaan. Reeds het voorschrijven van themata is verwerpelijk, omdat kunst nooit aangeduide onderwerpen behandelt, en altijd is generatio spontanea. De beste proeven worden bekroond, en hun leveraars worden in staat gesteld verder de letterkunde te beoefenen.
Uit onze geschiedenis weten wij dat kunstbeoefenaars
| |
| |
altijd dilletanten zijn, nooit autochtone scheppers. Is deze methode in Rusland begrijpelijk, vanwege de legendarische achterlijkheid van dit land in geestelijk opzicht, zij is toch zonder reserve als verwerpelijk uit te spuwen, omdat zij aan de kultuurwaarde der kunst amper iets meer beteekenis toekent, dan aan de bestrijding van het analfabetisme.
Maar opgepast, indien in het huidige Rusland een epos groeit en wordt geboekstaafd, zullen wij daarvan de kultuurhistorische beteekenis niet ontkennen, omdat dit epos gegroeid is in margine van het kommunisme.
Komt er een tweede Tarras Boulba, dan zullen wij niet eerst gaan kijken of hij zooals zijn epische voorganger een harige kozakkenmuts op het hoofd draagt, en hem binnen de kunst azielrecht weigeren omdat zijn hoofddeksel een helm met het hamer en sikkelembleem is. En komt dan de schrijver toevallig uit zulke kunstkweekschool, dan zullen wij evenmin de aanwezigheid van zulke instelling geestelijk sanctionneeren, want de scheppingsdrang zat in den auteur aanwezig, en zou zich insgelijks hebben betuigd, zonder dat men hem ambachtelijk ging bewerktuigen.
Men schept geen kultuur met encyclopedisch voorbereidingswerk. De grootste doem van onzen tijd zijn de magisters en de pedagogen, die ook de kunst een proefveld achten voor hun opvoedingsmethodes. Kultuur groeit organisch. Het talent breekt altijd en overal door, onaangezien het tijdskader, de sociale orde of de staatkundige conjuctuur waarin het zich beweegt.
Het aandeel van den kunstenaar in het maatschappelijk gebeuren, de invloed die hij uitoefent op den tijdgeest is in alle volstrektheid nihil. Om dit aandeel en dezen invloed is het hem trouwens nooit te doen.
Wat spreekt Van de Voorde over een materialistisch noodlot dat zich over Rusland heeft voltrokken?
Wij zouden zoo meenen dat dit materialistische noodlot zich voltrekt over de kapitalistische westerwereld, waar het mammonisme tot een godsdienst werd, dan als men van Rusland toch kan getuigen, dat de Arbeid en niet langer
| |
| |
de geldmacht de dienstregelaar is van het gemeenebest. En Tolstoï, gij moet er niet aan twijfelen, heeft het kommunisme en zijn nationaliseering van het grootgrondbezit stellig in de hand gewerkt. Lees Meester en Knecht, en gedenk dat hij die zijn goederen aan de boeren schonk, de grootste zendeling van den deemoed was. En vindt gij in de huidige nazi-ideologie dan geen spoor meer van Nietzsche's Herrenmoral? Wij zeiden; de kunstenaar heeft geen invloed op den tijdgeest. Onmiddellijk neen, maar hij is de profetische voorlooper van wat zich nadien in den tijdgeest tastbaar manifesteert. Als deze kunstenaar zijn ideeën vorm geeft denkt hij nooit aan het praktische afgeworpen resultaat. De oude Ibsen, spijts zijn noordelijk Fatum en zijn zwaarmoedig, uitzichtloos pessimisme, heeft toch finaal licht geworpen in het Skandinavische spelonkendom.
Alleen maar, men moet de zending van den kunstenaar en den socioloog niet vereenzelvigen. De pragmatische socioloog herbouwt en ordent de ruimtelijke menschenheimat. De kunstenaar stoffeert de zielen met levensgeloof en deemoed, ten overstaan van de oneindigheid der dingen. Is het niet veel, het is toch iets. Kunstenaars zijn in zoover ‘representative men’ dat zij onder elk gesternte slechts posthuum als zoodanig worden erkend.
Van de Voorde werpt den Russischen dichters voor dat zij maniakke bezingers van den Arbeid zijn geworden en dat bij hen de eeuwige themata der lyriek zijn teloor gegaan. Zij verheerlijken liever turbines dan de haren van hun meisje.
Daarop moeten wij antwoorden: er zijn geen eeuwige themata der lyriek, d.w.z. geen themata, die ongewijzigd over alle eeuwen heen het werkdomein der dichtkunst afperken, voorgeschreven onderwerpen, buiten den kreits van dewelke de dichter geen speelruimte zou hebben zich te bewegen, en als Van de Voorde de haren van 's dichters meisje als een thema van eeuwige lyriek aanziet heeft hij van zulk thema maar een burgerlijk banale opvatting. Er zijn geen eeuwige lyrische themata, er is eeuwige lyriek zonder meer, die haar themata kiest in den tijd waarin zij vorm krijgt.
| |
| |
Een dichter die zou schrijven: Lof van den mijnlift, met het enkele exalteeren van dezes bouw en functie, zou komen tot een beschaming van den geestelijken kern der lyriek, maar als Busch het Lied der mijnwerkers zingt, weerklinkt daarin, lyrisch gedragen, de levensdoem der ontginners van het zwarte goud, ook al is het behandelde onderwerp ontleend aan de gemechaniseerde, efficiency-samenleving. Dit grondverscheiden aksent geeft aan in welke richting zich de lyriek ten overstaan van haar tijdsomgeving hoeft te ontwikkelen.
Wat zijn de oeroude inspiratiebronnen der lyriek, wortelend (een bron die wortelt, zie toch hoe gevaarlijk die beeldsprakerige stijl is Van de Voorde) in de diepste roerselen van het individueele hart. Een inspiratiebron kiest haar loop, haar bedding, en blijft niet voortvloeien in sedert eeuwen gelegde waterwerken.
Wat Van de Voorde zegt over den godsdienstzin der Russen is ketterij, en hij gaat het zoo voorstellen of het zou daar zelfs onder het kommunisme een atheistische boel zijn geworden.
Even rechtzetten. Wij nemen aan dat de Russische proletariër de sectaire almacht van den pope heeft gebroken, en het kerkelijk gezag heeft omgeworpen. Maar in haar diepste wezen blijft, zelfs na inenting van het marxistische tegengif de Russische ziel in-religieus. Enkel, zij zal deze religieuze gestemdheid makkelijk op andere symbolen overdragen, niet vast blijven hangen aan een bepaald sectarisme. Zit in den jaarlijkschen marsch naar het Leninmausoleum misschien geen religie en mystiek? En is het kommunistische Rusland niet precies de teruggang naar het intitiale Christendom, dat door de katholiciteit de pausenmacht, en de verbonden van kerk en staat, zijn almenschelijk karakter heeft ingeboet, initiaal Christendom, dat de gelijkberechtiging van allen in het aanschijn der schepping als een onwankelbaar geloofspunt vastlei? De kerken werden omgeschapen tot instellingen voor algemeen nut, net zooals In Spanje te huidige dage. In Rusland kregen zij het inschrift: Godsdienst is opium voor de volkeren. Maar de
| |
| |
kloostergemeenschappen in Siberie werden door de Soviets niet opgegeven, omdat zij door hun levensregel van broederschap in deemoed, volkomen gelijkaardig zijn met kommunistische cellen, en het kommunisme in feite beleden vooraleer de kolkhozen en kwamen. Het is volkomen onbegrip van de Slavische ziel, haar te willen voorstellen als in uitingen en in geaardheid materialistisch. Ook de meest positieve en materialistische Rus blijft in wezen religieus.
Wel is de westerwereld volkomen a-religieus, in zoover zij den godsdienst in haar bij uitstek kapitalistische, dus materialistische struktuur slechts als een bruikbaar sediment inschakelt. En de westerwereld treft meer dan het huidige zich kommunistisch ontwikkelende Rusland het argument der kultuurloosheid, omdat hier de dingen des geestes in eerste en laatste instantie slechts worden aanvaard voor zoover zij bevorderlijk zijn voor den woekergroei van het kapitalisme en de daaruit ontstane symbolen. Welke plaats wordt in de Westerwereld van thans ingeruimd aan den geestesmensch? Geen enkele. Om het konkreet te motiveeren: het ideaal van ieder kunstenaar is, magistraats bediende of ministeriehoofd te worden, kortom een sinecuur te veroveren, die hem toelaat zich, waar toch in zijn levensonderhoud door de staatslichamen wordt voorzien, onbelemmerd aan den dienst zijner kunst te wijden. Laat het stelsel verwerpelijk zijn (wij betoogden hooger dat het talent zich te allen tijde, in nood en voorspoed, onaangezien levensvoorwaarden baanbreekt, bij kaarslicht op mansardes of in palaces) stelselmatig kan een kunst niet aangekweekt, maar men moet het den Soviets erkennen, dat zij de geesteskrachten in hun land toch op een dusver in het Westen ongekende wijze aanmoedigen. In zulke mate zelfs dat een inproletarisch auteur als Gorki op het ook voor den Geest verderfelijke resultaat van zulken kunstkweek ging wijzen. Wil men in Rusland den kunstenaars de artistieke omzetting van vergankelijke functies opdringen? Mogelijk, maar de intrinsieke kunstenaarschap zal aan alles dat zij te behandelen krijgt, dus ook de vergankelijke functies, een onvergankelijk affekt inprenten.
| |
| |
Van de Voorde hecht meer dan strikt noodig een overdreven belang aan de toevallige onderwerpkeus van den kunstenaar. Wat is poezie? Alles en niets. Een alom tegenwoordig fluidium dat de gekozen stof gaat omzweven en haar een nimbus omlegt van elders, d.w.z. van dit rijk dat aan de overzij der zinnen ligt. Niet op de stof komt het aan, wel op het ringlicht dat rond haar gaat omwentelen.
Men verwijt onze eeuw haar nuchterheid. Deze nuchterheid is precies een serum tegen de aberratieve kultus van de litteratuur als fraaidoenerij, als vermooiend motief van een gegeven standaardvorm des levens. Nuchter en bewust zal de kunstenaar stoffelijk beelden, bouwen, zeggen of zingen wat hij onbewust in een hoog moment van geestelijke extaze heeft doorschouwd. De kunstenaar droomt hardop en stamelt daarbij niet.
|
|