| |
Contra het pakt van Faustus.
Het voornaamste argument dat U. Van de Voorde tegen de hedendaagsche kunsttendensen weet aan te voeren, is dat zij ‘een wereld scheppen, waarin we ons op geenerlei wijze nog thuis voelen’. Met even een attentmaken op de behoudsgezinde gemakzucht van zulke stelling, speten wij hier vast, dat wat volgens V.d.V. het grootste gebrek van de hedendaagsche kunst is, naar onze meening precies haar groote verdienste blijkt. Niet van haar alleen trouwens, maar van alle zgn. renovatiebewegingen. De verwondering en het onbegrip van V.d.V. ten overstaan van een dadaistisch vers bijv. zijn precies identisch als die van een romantieker ten overstaan van een realistische zedenschets, de weigerige afkeer, die hem belet in naar den eisch der nieuwe zakelijkheid opgetrokken wolkenkrabbers nieuwe kathedralen te zien is grondverwant met de afwijzende houding die bijv, de karolinger in de architektuur aannam tegenover de ottonische, zegge voorromaansche kunst. Het is voor zijn minst voorbarig nu een oordeel te vellen over
| |
| |
de met het expressionisme ingeluide overgangsperiode. Dit zal pas geschieden als op het expressionisme de sluitsteen werd gelegd, en het tijdpunt daarvan kan niet worden bepaald. De kunstverschijnselen zelf zullen dit aangeven. Want het gebaar waarmee een paar Zuidnederlandsche dichters zich als ‘postexpressionisten’ bekenden, is in alle volstrektheid bespottelijk, omdat zij den ontwikkelingsgang van het expressionisme als afgesloten verklaren, wat over een zoo geringe tijdspanne niet kan. Wat zou er, denkt U.V.d.V. aan zgn. experiment niet liggen tusschen vroeg en laatgotiek om binnen één enkel kunsthistorisch tijdvak te blijven. A fortiori moet dus de zoekende waarde van het experiment aanvaard worden waar het gaat om den overgang van een geestelijke wereldaanschouwing naar een andere, zooals nu van naturalisme, via impressionisme, naar expressionisme. Nu als voorheen is kunst als uiting van geestelijke bedrijvigheid een beeldgever van de ‘zeitmässige’ werelddaanschouwing. D. w. z. noodwendig groeit in iedere tijd een daarmee harmonische stijl. Het spreekt vanzelf, dat wie voormalige beeldingsmotieven in de architektuur bijv. als eindgeldige resultaten gaat beschouwen, zich te midden van de expressionistische architectuur vervreemd gaat gevoelen, zooals onze uit koers geslagen heer Van de Voorde, en staat in een wereld waar hij zich niet meer kan aanpassen. Nochtans, zijn wij geneigd in het expressionisme weer het eerste merkmaal naar vergeestelijking sedert de gothiek te begroeten, en de sluitsteen op een meer naar het hellenisme afgestemde renaissancistische periode.
Want de koddigste vergissing van den heer V.d.V. is wel, dat hij in de huidige kunstverschijnselen merkteekenen meent te vinden van een gecultiveerd materialisme.
De twee hoofdaders van de kunsthistorie? De physioplastische en de ideoplastische. Onder de eerste zijn te rangschikken het hellenisme en zijn latere tweedehandsche toepassing: de Renaissance. Onder de tweede de Karolingsche. de gothische, de romaansche en expressionistische kunst. Hun ontwikkeling loopt telkens paralleel met een toetre- | |
| |
ding tot en een afstand doen resp. van materie en geest, en daaruit afgeleide wereldaanschouwingen.
Deze eeuw van machinisme en mechanizeering in de wereld der stoffelijke dingen maakt ons in geestelijk opzicht van een machtigen drang naar ideoplastiek getuige. En daardoor bezegelt zij het verbond van kunst en leven, door de volkomen harmonie van dit schijnbaar dualisme.
V.d.V. zegt: de machine is een overbodige luxe en de mensch heeft haar niet noodig om te leven. Wij veronderstellen dat deze uitspraak slaat op de machine in het produktiewezen, en dan valt het niet moeilijk de vooruitzetting van V.d.V. te ontzenuwen. Schakel al de produkten van het moderne machinisme uit, en wij kunnen terug gaan leven als primitieve grotbewoners die door vischvangst en jacht in voedsel en kleeding voorzagen. Want, geen electriciteit om onze avonden te doortintelen, ook geen lucifers. Als V.d.V. een konsekwent mensch is, en niets voert er ons toe dit te betwijfelen, dan zien wij hem den vuurslag hanteeren om zijn sigaret te ontsteken (Pardon, geen sigaret, en ook geen pijp, want dit werd machinaal uit hout gedraaid). Bestelt hij zijn colbertjes bij een handwever? Loopt hij op zelfgevlochten sandalen? Kom, wij meenen het absurde van dien afkeer voor het machinisme voldoende te hebben aangetoond. Het geringste objekt in onze samenleving is daarvan het onmisbaar produkt.
Juist is dat het expressionisme, in tegenstelling met zijn voorganger het impressionisme, dat zich hield aan subjectieve stemmingskunst, (zoowat een verdichting van 's dichters privéleven) teruggreep naar het onderbewustzijn, als haard van algemeen menschelijke impulsen. Maar nergens heeft men het ‘machinisme’ als een nieuwe poetische waarde aanvaard.
Jamaar, zegt V.d.V. ik heb ergens een hedendaagsch dichter over ‘de trem’ hooren gewagen in een vers. Goed. Sprak een dichter uit het antieke Rome niet over den renwagen? De beteekenis daarvan is net dezelfde, d.w.z. van secundaire orde.
Het verzet der Picasso's, der Chirico's, der Frank Marks'
| |
| |
en der Otta Dix's was vooral negatief (V.d.V.). De keus dezer zoo divers bewerktuigde kunstenaars, die over denzelfden kam geschoren worden zijn een motiveering van de oppervlakkigheid in V.d.V.'s oordeel. Natuurlijk was hun verzet negatief. Tegen aftandsche en onbruikbare kunstkriteria, die ons werden nagelaten, en die uit den geestelijken omloop dienden geweerd. Ieder creatief kunstenaar releveert van het nihilisme, d.w.z. hij moet uit niets iets maken. Het produkt van zulk een geesteshouding wordt door U.V.d.V. destructief genoemd. Waarom? Omdat het zich onderscheidt van kunstwerk dat vroeger of nu werd voortgebracht. Maar dit vergt toch de gave der oorspronkelijkheid. Wij hebben U.V.d.V. altijd aanzien als een epigoon. Wij vinden hier het bewijs in zijn kennelijk attest, dat kunst dient georienteerd op voorgeschreven schoonheidscanonen. Het is een opvatting als een andere. Vaar er wel mee. Wij zijn daarentegen de non-conformisten in de esthetica, d.w.z. het moet onze geestelijke zorg zijn een kunst te scheppen, geeigend aan ons zelf en aan onze bestrevingen, die verwortelen in onze voeling met het Leven zelf. Maar beschouw dit niet als een berijmd weerbericht van het zielsklimaat, wel als de doorlaat van onze vrome ziening op het leven en de daaruit aanstuwende bewogenheid.
Met het surrealisme stonden we bepaald voor de ‘Vernichtung aller Werte’ (V.d.V.). Meent onze opponent dat dit uitsluitelijk het kenteeken is van het surrealisme? Iedere zich doorzettende kunstbeweging of richting bedrijft de ‘Vernichung aller Werte’. Daardoor immers alleen kan ze zich van andere kunstrichtingen naar wezen differentieeren. Hij die er zoo prat op gaat de uitstalling te geven van zijn encyclopedische kultuurbagage, zou meer terughouding aan den dag dienen te leggen wat betreft argumenten als dit. Op een schaterlach trouwens moeten wij het beeldsprakerig argument onthalen, dat het surrealisme een satanisch verbond sloot met den booze om zich zooals de oude Faust te verjongen. Komaan, het surrealisme is pasgeboren, (wat beteekenen 10 of 20 jaar in de ont- | |
| |
wikkeling van een spiritualistische kunst?). Een embryo is toch niet te verjongen, V.d.V.?
Mogen wij de tegenwerping even omkeeren en bewijzen dat U boomerang-argumenten gebruikt? Het is, om in uw terminologie te blijven, een Faustuspakt dat door de uitloopers van het subjectief estheticisme wordt bekrachtigd, waar zij oude vormenschoonheid weer een schijnleven willen inblazen, dat duren zou later dan zijn agonie. Wees gerust: het door den kultus van de Stof verrimpelde aanschijn van het impressionisme wordt niet weer een babyface. Nog laboreeren wel enkele kunstenaars aan een opgebruikten beeldings- en zeggingsmodus, waar zij zondigen aan waan en aanmatiging als zij, door in dien zin te handelen, meenen de dóórtrekkers van een eeuwige traditie te zijn. Zij blijven late loten van een vermemelden stam, die geen sappen meer trekt. En wie zijn in deze dagen de kultuurbolsjewisten, zij die teren op verworvenheden, of zij die de verrijking van de geestelijke goederen nastreven? Deze bolwerking van oude waarden, uit impotensie inzake aanvoer van nieuwe, is vanwege de Heer V.d.V. een offer aan zelfgenoegzaamheid en berusting in kultureele armoede. Waarom terug gaan naar het pre-diluviaansche tijdvak om te pogen de creatieve impuls van de kunst te onderkennen, die dan in eerste instantie de ‘herinnering’ zijn zou. Stelling die wij andermaal niet tot de onze kunnen maken. De ‘herinnering’ is een bergplaats van reminescensies, geen scheppingsruim waar het zich zelf realiseerend genie ontgenstert.
Het is trouwens de karaktertrek van heel de passeistische generatie, dat zij, instede van zich creatief te betuigen, zich zateet aan herinnering. Vandaar haar gebrek aan fantasie en haar afwijzing van de stelling, dat kunst in eerste en in laatste instantie een verdichting van het leven is, dat wil zeggen een ontheffing van de dingen aan de wereld der stof, naar een ideaal plan toe. In kunstaangelegenheden is ook dit waar: omkijken is zoutzuil worden. Retrospectief, langs de herinnering zijn leven of het kultuurgebeuren ervaren, kan esthetisch gezien slechts leiden tot een min of
| |
| |
meer gelukte wederaanpassing van wat was. En, de burgerlijke terminologie is ons hier niet onwelkom, wij hoeven enkel oog te hebben, voor ‘wat worden zal’.
Het Faustuspakt, V.d.V., waaraan U zegt dat wij het zegel hechten, slaat op U zelf terug. Want daar, en niet bij ons, zit de poging, om het oude tuighuis der vervallen waarden te herschilderen, om een oud aanschijn met een jeugdmom te hertooien, om op een schoonheid, qui a subi des ans l'irréparable outrage wat zgn. verjongende gelaatsmassage toe te passen. Wij zullen niet beweren, dat om dit pakt te bezegelen, de nazaten van de dekadentie hun ziel hebben verkwanseld. Om dit te kunnen zou er nog ziel moeten zijn. En dat deze ‘ziel’ tot in den treure als inzet werd gebezigd door heele reeksen dichtersgeneraties als poetische stoffeering van hun vers, is een bewijs dat deze voorraad fatsoenlijk is opgebruikt.
Wie de ‘herinnering’ aanlegt als uitgangspunt voor het kunstwerk kan ons ditzelve slechts voorbrengen als gestyliseerd geheugenwerk, wat V.d.V. en geestesverwanten dan ook doen. Zij bewerken de totaalsom van opgedane ervaringen, ontleden hun psychisch verleden, waarbij het aksent dan natuurlijk ligt in de veelvormige manifestaties van hun individualistische belevenissen, die zij belangwekkend genoeg achten om ze de gemeenschap over te maken.
Moeten wij betoogen, dat dit inderdaad een glorieus overwonnen standpunt is, en dat de wording van het kunstwerk precies daar aan vangt, waar het individualistische zielkompleks met zijn persoonlijke gevoelswaarden ophoudt, d.w.z. daar waar de kunstenaar zichzelf abstraheert naar de geestelijke groei van een bovenpersoonlijk kunstkonsept. Het aandeel daarin van den kunstenaar is gering en tevens grootsch. Gering omdat hij niets meebrengen kan dan zijn kleinmenschelijke overgave, grootsch wijl alzoo de streving over hem waardig wordt, het levensmysterie, zooniet te vatten, dan toch in de direktste mate te benaderen.
U.V.d.V. vindt er graten in, dat een kunstenaar zou voortschrijden over een trits van opvolgenlijk overwonnen standpunten.
| |
| |
Ligt daarin precies niet het bewijs van zijn artistieke integriteit, die is die van den zoeker. Er is geestelijke moed toe noodig over zichzelf, indien de wetmatigheid der talenten daartoe gebiedt een genadeloos autodaf te houden. En slechts kwaadwilligheid of onverstand zal negeeren, dat in zulke geestelijke houding een bestendige organische ontwikkeling werkzaam is.
Het veiligste stelsel is volgens V.d.V. gewis, het vasthoudisme aan een eenmaal aangenomen esthetischen codex. Anders handelen is snobisme, zegt hij heftig. Handelen zooals hij voorschrijft is gewoon geestelijke gemakzucht. Deze dichters zijn, om een paradoks te schrijven, te lui om met werken uit te scheiden. Natuurlijk zijn de experimenten van bijv. Cocteau, in de geleidelijke ontbolstering van zijn persoonlijkheid vergankelijk, en heeft deze kunstenaar veel dwalingen herzien, evenals ten onzent Van Ostayen.
Voor een zulke vrijmoedige zelfkritiek zal V.d.V. zich wel hoeden. Zij kon immers bij de plechtige lettergemeenschap den indruk wel wekken, dat de kunstenaar per slot niet au sérieux te nemen is.
V.d.V. schermt met Ernst, vooral met het Belang van Ernst.
Nu dan, waar zit die ernst? Bij een kunstenaar die baloorig op een bepaald standpunt trappelt, en daarbij vergeet ‘Errare humanum est’, verwaand en zelfgenoegzaam zich wil voorstellen als de monopoolhouder van de esthetische waarheid, of bij den kunstenaar, die over door hem erkende dwalingen heen, naar deze esthetische waarheid gaandeweg inschrijdt. De tronie van den daemoon der suffisante zelfoverschatting, zooals hij het smalend zegt, grijnst bij hem, niet bij ons.
Als V.d.V. schrijft ‘kunst is mysterie’, dus in wezen volstrekt onbepaalbaar, waarom wil hij het dan voorgeven, dat hij van dit mysterie zoomaar met één slag de sleutelstelling inneemt. Hij zal toelaten dat wij deze inkonsekwentie even ironiseeren. Het wemelt trouwens in zijn vertoog van controversale gezegden. Motiveering? Ziehier:
‘De beteekenis van een kunstwerk staat rechtstreeks in
| |
| |
verband met de persoonlijkheid van den kunstenaar, en daar deze in zekere zin de som is van eigen positieve belevenissen en verworvenheden is de kunst een geheimzinnige transpositie der levenservaring op een tijdloos vlak’ (blz. 31) tegen
‘Is het (het oeuvre van Shakespeare V.J.B.) niet alleen nog vergelijkbaar met dit anonyme epos, waarvan de dichters tot sage geworden zijn zoodat op een afstand van twee blz. de essentieele waarde van het kunstwerk onderscheidelijk heet een transpositie der levenservaring van den dichter naar een tijdeloos plan’ en ‘een anoniem epos’.
|
|