rust verzekerd. Bijgevolg stappen we over naar een ander terrein. Wat de omgang met uw collegas aangaat. Braaf zoo. Ten tijde mijner universiteitsstudieën was ik insgelijks een broederlijke schakel in de solidaire keten. Evenwel, en ik kan U dtt niet genoeg op 't hart drukken, hoed u voor de gevaren der buitenwereld, laat u niet meeslepen door uitbundige fuif en behoudt een bewuste kontrool van uw hersens op uw daden. Want ziet ge, oogenschijnlijk is het gansch onschuldig. Men loopt nachtcafés af, komt in kennis met de eene of andere voetpaddeerne en het betreurenswaardig uitvloeisel van de geslachtelijke omgang die ge ermee gepleegd hebt, blijft u bij voor gansch uw leven. Ge doet in die luttele stonden van geil begeeren en vleeschelijk zingenot een tare op, die u hetgansche leve door de gewrichten kankert en den dood meesleept.’
De ernst dezer plechtige bewoordingen sterkte Emiel en vrijmoedig, oog in oog blikte hij zonder aarzelen zijn vader aan, zonder bedeesdheid voor hetgeen hij verder zeggen zou.
- ‘En’, hernam Edmond, ‘ik zal die verwittiging, die ik het me als een plicht aanreken, u mede te deelen, niet zoozeer beklemtoonen, indien mijn familie zelf niet door het rampzalig onheil was getroffen geworden.
- ‘Welhoe, vader...? en met een plotsen inval: ‘Gabrielle?’
- ‘Inderdaad, ge raadt juist. Weet ge nog, dat ik u steeds haar afkomst verzwegen heb, geen inlichtingen verstrekte nopens haar geboorte, toen ge me daar naar vroegt. Welnu, mijn broer was haar vader. O, hoe pijnlijk me die herinneringen ook zijn, ik wil ze mededeelen.
Mijn broeder was kunstschilder. Althans hij meende zich begaafd met eenig artistiek talent en poogde dit dan ook in vruchtbaar werk te doen gelden. Evenwel was er bij hem en zijn makkers een groote dozis eigenwaan, en men vergoedde het gebrek aan kunnen door een gekke, hoogmoedige zelfbewondering. 't Was een ledentalrijk kapelkringetje dat zich het monopool der kunstbeoordeeling dacht toegeeigend. Welnu, den avond