Edmond schreed met vastberaden tred naar Willems kamer. Uitzonderlijk hard en beenderig was zijn gelaat, waarin de oogen vlamden als bitse fosfoor. Lui lag Willem op een divan uitgestrekt, in pygama, met een mollig kussen onder de voeten. Toen hij een hand op zijn schouder voelde, staarde hij verdwaasd op, en bij het merken van Edmonds harde gelaatstrekken schrikte hij onwillekeurig.
- ‘Volg mij?’ sprak Edmond.
Barsch had dit bevel geklonken, en als een veer wipte Willem op. Als aan Edmond gebonden volgde hij.
Bij de deur van Henny's slaapkamer hield Edmond stil.
- ‘Ga binnen’. Willem gehoorzaamde. De kreten van den eerstgeborene klonken hem vreemdsoortig in de ooren. Droomde hij of was het tastbare werkelijkheid. Daar klonk weer Edmonds sem.
- ‘“iedaar uw werk!” Hij lichtte hef hagelwit laken op. waaronder Henny uitgestrekt lag, met haar ledikant één witheid.
- “Gij zijt een laffeling!” klonk het nogmaal/s, “aanzie uw kind. Aangetast! Dat is uw werk” herhaalde hij machinaal:’
Willem had star dit alles aangekeken; toen plots wies zijn reusachtig schuldbesef aan to een vernietigende zelfvervloeking en hij viel als wezenloos ten gronde. Verdoofd klonken zijn snikken. Hij scheen een wrak. Waardig riep Edmond zijn helper, en zeide op luiden toon, dat het goed in Willems oor doordrong.:
- ‘Dit kind wordt in ons gesticht opgenomen en verzorgd! Het zal genezen.’
Toen Willem opstond was hij haast onkennelijk. Hij blikte verdwaasd naar de macabere legerstede, waar de doode vloek van zijn leven lag, liet zijn oogen waren over zijn kind en Edmond scheen niemand te herkennen, streek zich bevend langs de slapen. Toen Edmond hem aanraakte weerde hij die beweging angstig af, als schroomde hij van iets ongewetens. Hij strompelde de kamer uit, wendde zich om. Mateloos sperden zich