| |
| |
| |
V. Symptomen
Het haastige, nerveuze stap hoort Willem Edmond terugkomen. Hij verwachtte het ergste. En zoowaar, Edmond's gelaat stond energiek strak, als dreigden de beenderen door de gladde huid te bersten. Zijn eerste woord, toen hij Willem met de oogen ten gronde voor zich zag luidde:
- ‘Ge trouwt niet!’
Grooter werd de angst bij Willem. Niettemin zou hij zijn komedie voortspelen tot op het uiterste. Hij plooide een huichelachtige, onnoozele glimlach rond zijn lippen en vroeg schijnbaar verwonderd:
- ‘Gij zult me het toch niet beletten. Nu we verzoend zijn!’
Edmond voelde hoe kiesch het onderwerp was, waaromtrent hij nu reppen ging. Evenwel verzamelde hij al zijn moed en bracht ondanks zijn moeite, haast gesmoord uit:
- ‘Ge zijt ziek!’
- ‘Ei, Edmond’ loog Willem, ‘ik heb me nooit zoo goed als thans gevoeld.’
- ‘Wat er van zij, zoo ge niet zichtbaar aangetast zijt, dan is die aantasting zich toch heimelijk in uw gestel aan 't voltrekken.
Deze wreede woorden had hij onverstoorbaar uitgesproken.
Willem voelde hun harde waarheid, hun onverbiddellijk, en dit nagelde zich onverroerbaar in zijn brein vast.
Hij poogde nochtans zich door gekscheren en kwinkslag uit dezen neteligen toestand te redden.
- “Gekheid!” en dan plots met een onweerhoudbare grijns van wrok en wantrouwen op zijn dunne lippen:
- “Gij wilt mijn huwelijk nogmaals verhinderen. Uw jaloerschheid openbaart zich onder een anderen vorm en ge aarzelt niet, me de afschuwelijkste aantijgingen ten laste te leggen”
Dat was een kaakslag voor Edmond, een schaamtelooze
| |
| |
beleediging in open aanschijn. Hij sprak nochtans, vergoelijkend:
- “Willem, ik weet het voor u pijnlijk deze waarheid te moeten aanhooren. Wees er nochtans grondig van overtuigd, dat geen berekende voorbedachte bijgedachte me dit zeggen deed. Luister naar mijn raad. Uw echt daarom tot de onmogelijkheden verschuiven is niet noodig. Stel het huwelijk uit, en middelerwijl stelt ge u onder mijn behandeling. Ik waarborg u genezing binnen de eerste drie jaar.”
Schor en verbolgen lachte Willem en nijdig weervoer hij:
- “Uitstellen. De toebereidselen zijn alreeds getroffen. Alles loopt van stapel. 't Huis is gehuurd, de meubelen op komst. Wel, wel, wat ge willen zoudt. Neen hoor, 't Is alles voorwendsel van U om iets te beletten dat uw eigenliefde kwetst. Ge wenscht heel eenvoudig bij gebrek aan doeltreffende middelen, een driejarigen uitstel, om andere, meer geniepige plannen te beramen.
Vaarwel!” en met een korte, hoekige handbeweging ijlde hij de deur uit. Pijnlijk om aanzien was Edmonds gelaat. In weerwil van zijn edele, menschelijke inzicht, had men hem van het laagste en het gemeenste beschuldigd door uit zijn woorden verkeerde slotsommen te trekken en alzoo zijn prijzenswaardig inzicht in een valsch licht te stellen. O, hi jkon de haat niet met haat bejegenen. Een oneindig gevoel van onzeggelijk mededoogen overstelpte hem. Er schitterde zoowaar een traan in zijn oogen, die koortsig den ruimte instaarden met zeere randen. Eindelijk golfde een diepe zucht uit zijn boezem en, het hoofd in de handen op een zetel neerzinkend, snikte hij het mateloos uit:
- “Arme Willem. Arm mensch!”
Aleida hoorde van uit de naastbijgelegen zaal zijn verkropt snikken. Met de meest toewijdingsvolle genegenheid op haar aanschijn kwam ze naar hem geloopen. En hij, de geneesheer, die zooveel wereldsch weedom koel en onbewogen in 't merg had geschouwd, viel thans aan Aleidas borst als een weerloos kind, dat weent bij 't minste letsel...
Willem liep met opgezetten kraag door de besneeuwde
| |
| |
straten. Hij besefte maar al te wel, dat in Edmonds woorden een diepe grond van waarheid zat. Maar welke booze drijfveeren waren dan de oorzaak van zijn hard gedrag? In waarheid, nimmer had hij zich zoo belabberd gevoeld als vandaag. In zijn verstrooidheid - hij liep als in een fantastische droom te dwalen - stootte hij onvoorziens tegen een voorbijganger aan:
- “Stommeling!” morde hij zonder opzien, en wou zijn weg voortzetten, toen een handklep tegen zijn linker schouderblad hem wrevelig deed opkijken. Toen hij zijn partner zag, verzwond meteens zijn ongenoegen, en minder barsch zeide hij:
- “Zoo, Armand”. 't Was een zijner intiemen. Plots flitste het door Willems brein dat deze makker stellig moest weten, waar hij van die onaangename stramheid in de ledematen kon afgeraken. Hij, die betrekkingen onderhield met dokters en behandelaars der geheime plagen, door geslachtelijken omgang in verdachte sloppen opgedaan. Ja, daar had hij den rechten man. Maar hoe nu die kiesche kwestie te berde brengen? Daarom, alras voorgeslagen, een glas te drinken. Eenmaal dat men zijn gulheid en vrijgevigheid jegens hem betoonde, taterde Armand er op los als een bandelooze papegaai.
Zij zaten getafeld in de Cambridge, en om Armand nog meer tot mededeelzaamheid te bewegen, bood Willem hem een geurige Havana aan, die hij, hoeft het gezegd, niet afsloeg. Langzaam en van lieverlede ontdooide zich Armands tong.
De vraag brandde op Willems lippen. Evenwel aarzelde hij ze te stellen. Tot hij plots op den man af, met de oogen naar het uiteinde van zijn wandelstok de vraag stelde:
- “Zeg Armand. Ik heb. voor enkelen tijd een fuif bijgewoond, en daarvan is me een nageurtje in de kleeren blijven zitten. Ik hoop, dat ik geen Babel taal spreek. Ge verstaat me?”
- “Volkomen, mijn beste!”
- “Kent ge geen adres of geen middel om die boel uit mijn leden te schudden.”
- “Heer Gibard, Lodewijklei, 21, tweemaal schellen.”
- “Ik dank u.” Willem bleef naar de tippen zijner
| |
| |
schoenen staren. Zij hadden met gedempte stem gepraat. Immers, aan een herbergtafel, in een koffiehuis. Nu zwegen ze, er woog iets. Wederzijdsch aarzelen, door wat de samenspraak weer aan te knoopen. Had Willem opgekeken, hij zou Armand een bedenkelijk gezicht hebben zien zetten. Eindelijk brak Willem toch het ijs.
- “Waarom komt ge niet meer in ons gezelschap!”
- “Bezigheden!”
Armand antwoordde met korte gezegden, voelde zich in zulk bijzijn ongemakkelijk. had gewenscht er van onder te trekken.
Eindelijk vereffende Willem het gelag. En op de vraag of Armand mee uitliep. had deze met het oog op de verwachte verlossing, ontkennend geantwoord.
Willem voelde zich toch eenigszins opgelucht. Och, dat was een kwaaltje van 'n paar dagen. Een goed regiem, misschien niet eens dat, en 't behoorde ook alweer tot het rijk van 't verleden. Hij stapte de weg naar de Lodewijklei op en bereidde op voorhand de zinnen voor, waarop hij zonder in te overmatige confidentie, onrechtstreeksch zijn geval zou blootleggen.
Hij schelde aan, en blikte al wachtend naar de omgeving. 't Was een enge straat, hobbelig gekasseid, met enkele verdachte huizen, dra herkend aan de ondoorzichtige, dubbelzinnige gordijnen.
Een sproetige meid opende en, als had zij eveneens praktijk van de zaken, zeide ze met een loozen glimlach:
- “Heer Gibard ontvangt zooeven een anderen patient. Wil u even toeven in de wachtkamer!”
- “Gaarne” bitsigde Willem.
Hij zat te draaien en te keeren op zijn stoel. Wist van zenuwachtigheid met zijn cylinderhoed geen blijf. Te langen laatste verwittigde de meid met denzelfden zonderlingen glimlach dat mijnheer bereid was hem te ontvangen.
Heer Gibard zat in hemdsmouwen, met een veeleer onzuiver schort aan, in zijn werkkamer. Medikamentengeur hing overal.
| |
| |
Loens lonkte hij Willem over zijn neusnijper aan. Willem begon zonder hem aan te zien, zijn toestand te beschrijven.
- “Genoeg” viel Gibard in de rede. “Veelvuldig geval. Komt dikwijls voor. O maak u niet ongerust. 'n Kwestie van een kleine drie weken en U is frisch als een visch.”
Teenemaal bekomen. Wacht, ik zal U een drankje bereiden, waarvan U dagelijks een dosis zal innemen. Eveneens zal U dagelijks ten mijnent komen, ten einde uwe verzorging beter te onderhouden en de ontwikkeling van uwe genezing na te gaan. Ik herhaal het U, stel U gerust. Geen ernstig geval.’
Sprakeloos aanvaardde Willem het medicijnfleschje en borg het in zijn tesch. Beleefd het mijnheer Gibart hem uit, met de aanbeveling voor den volgenden dag op hetzelfde uur.
Willem volgde tijdens een drijtal weken regelmatig de kuur hem door den kwakzalver opgelegd. Na het verloop van die tijd, kondigde heer Gibart hem met een pathetisch gebaar aan:
- ‘Mijnheer, U is genezen!’
Vergenoegd wreef Willem zich de handen. Ziezoo, nu was hij weer de goede, gezonde van vroeger. Ha, Edmond had hem dan toch meenen te bedodden! Plots zwol in hem weer het haatgevoel voor zijn broeder. Immers hij had nu de stellige verzekering dat de kwaal op 3 weken tijds heelemaal genezen was, dank zij de goede methode van heer Gibart. Ja, bij het uitgaan had Heer Gibart hem gevraagd de eventueele onpasselijken aan zijn adres te zenden. Dat zou Willem werkelijk doen. Alzoo kon hij zijn erkentelijkheid betuigen, zij het blijk ook erg klein. En Edmond die hem drie jaar wou doen wachten. Wat onzin! O liever, hoe ploertig, hoe vervloekt gemeen van een broeder, maar ach ja de voormalige minnaar van zijn verloofde! De menschen die hij ontmoette, had Willem lust toe te roepen: - ‘Kijk, weer heelemaal op dreef’ zoodanig was hij vergenoegd en jolig.
Te huis, toen hij Edmond op het lijf liep, smaalde hij spottend:
- ‘Hé, met uw wetenschap. Ik ben er voor goed van ontlast, en nogal binnen een tijdsbestek van drie weken.’
| |
| |
- ‘Wie heeft u verzorgd?’ vroeg Edmond bedaard.
- ‘Onnoodig, indien ge 't wist kendet ge'm toch niet!’
- ‘Bewonderenswaardig handig slaat ge den nagel op den kop. Een “illustre inconnu” heeft u heel eenvoudig een lapmiddel toegediend, dat de kwaal slechts tijdelijk vermag te verzachten, opdat ze later met brutaler geweld zou uitbreken.’
- ‘Nu, dat zal de tijd uitwijzen!’ zei Willem roekeloos.
- ‘Och, Willem, goochel niet zoo onbezonnen met uw bestaan. En denk er aan, de ziekte gaat over, is uiterst besmettelijk. En gij die huwen gaat. Sterk toch 't verantwoordelijkheidsgevoel in u aan. Wat zou er van Henny geworden, indien... O neen, 't is te verschrikkelijk. Ik ijs alleen bij de gedachte daaraan!’
Stilte. Deze weinig rooskleurige toekomst die Edmond hem zoo oprecht voorspiegelde, was alles behalve prijzenswaard. Zou hij werkelijk de ondergang van een gansch gezin bewerkstelligen. Neen, die verantwoordelijkheid zou hem wellicht kwade stonden kosten. En zijn schuldbesef?
Edmond zag zijn aarzeling. Hij had de dobbelsteen geworpen. Nu diende van Willems weifelen gebruik gemaakt, alvorens hij nogmaals halstarrig werd en zich tegen alle zuivere rede kantte met zijn keiharde koppigheid.
- ‘Geloof me Willem’, sprak Edmond teeder, ‘volg het regiem dat ik u zal voorschrijven. En nogmaals, ik herhaal het u, binnen een drietal jaar zijt ge gewonnen man!’
- ‘Maar hebt ge omtrent die ziekte zekerheid? Ben ik wel aangetast. Uw vermoeden kan falen.’
- ‘Welnu, laat me dan uw bloed onderzoeken. Is mijn veronderstelling gegrond, zoo bezweer ik u uit Hennys naam, om van uw trouwplannen af te zien.’
Willoos liet Willem zich aderlaten. Toen Edmond genoegzaam bloed had opgevangen in een buisje, omwond hij Willems arm met een verband. en gaf hem verlof, met de belofte dat hij binnen een tweetal dagen den uitslag der proef zou mededeelen. Zijn laatste woord was:
| |
| |
- ‘Ge vertoont te duidelijke symptomen. Maar laat ons hopen. Er is wellicht kans. Ware mijn vermoeden ongegrond!
Dit verteederde Willem heelemaal. Nu kwam hij stilaan tot het besef dat zijn broeder het werkelijk ernstig meende, en met een krachtigen, liefdevollen handdruk nam hij afscheid. Alvorens hij den uitslag van de proef wist, zou hij Henny niet onder de oogen komen. Hij zou uitrusten, bekomen van al deze alteratie.
Maar Heer Gilbart had met zooveel aplomb, met zooveel zekerheid bevestigd dat er niet de minste reden tot angst of bekommernis zijn kon. Daar ankerde zich de twijfel weer in Willems hersenen vast en won veld. Aangezien men altijd een denkbeeld in zijn macht en draagkracht begunstigt, indien het voordeelig is. Langs de anderen kant overwoog hij het kontra. Edmond was wetenschappelijk meer bevoegd, had een officieelen doktertitel. Maar ach, wie faalt niet op deze wereld. Met spanning verwachtte hij den uitslag der proef... En dan, speelde Edmond geen gruwelijke komedie om zijn trouwplannen te verijdelen. Dat was evenzeer mogelijk. Overigens schuldbesef maakt fijnzinnig in het naspeuren van de fouten, die het zelf beging. Hoe menigmaal had hij Willem door zijn mimische gelaatsuitdrukking niet medelijden afgedwongen en zijn sermoontoon ontkracht, toen hij de bars afliep. Ja, ja, Edmond kon misschien wel het zelfde procédé benuttigen. Niets bewees het tegendeel. Afijn, de bewering van Heer Gibart had toch ook recht van spreken. Hij legde zich toch voornamelijk toe op dit slag van ziekten.
Gespannen verbeidde Edmond wat het resultaat zou opleveren. Hij had het onderzoek aan Aleida overgelaten, aangezien deze evenals hij zich speciaal, gedurende jaren met de reactie Wassermann onledig hield.
Kalm en bewust van haar taak had Aleida zich aan het werk gezet. Negatief of positief, het zou oprecht van haar lippen vallen, aangezien het welzijn van een gansch huisgezin, wellicht
| |
| |
van een gansch geslacht hier in betrokken was. Nerveus had Edmond over en weer gestapt en stak daarna, om zijn gejaagdheid wat te verdrijven, een geurige sigarette op. Daar hoorde hij de deur achter hem opengaan. Zijn hart bonsde ontstuimig. Op dit oogenblik bestormden hem terzelvertijd alle gevoelens: het instinktieve voorgevoel aangaande de ramp en de heimelijke optimistische hoop naar een gebeurlijke vergissing. O mocht zijn kennis gefaald hebben. Hoe pijnlijk het iemand valt, door de uitspraak van de logische hersenen het warme hart te pijnigen, wijl verwanten daarbij betrokken zijn.
- ‘Wel Aleida?’ sprak hij ademloos.
- ‘Positief’. klonk het naar maar kort antwoord.
|
|