de breinen te verhitten. Willem was gedezillusionneerd. Hij had gemeend dezen nacht recht leutig door te brengen; zeer vertrouwelijk in ‘tête-à-tête’ met om 't even welke bereidwillige schoone. En ziedaar. ‘l'Abbaye’ dat noch in de artistenwereld werd aanbevolen, had niet eens aparte salons. Hij hoopte niettemin nog zijn gading te vinden. Wellicht kon een der makkers hem nog meer inlichtingen verschaffen. Men zwalkte nu maar de buurt door, op toeval af door de straat. Feeëriek was allerwegen het tooverlicht der gloeilampen. Eindelijk troffen zij een portier in uniform, die hen toeriep, bij wijze van uitnoodiging: ‘The Eagle Tavern’.
Ze stonden een wijl in beraad, doch liepen welhaast binnen.
Volk van allerlei allooi zat in de benedensalon saam.
Naast dikbuikige filisters met cylinderhoed zaten dolle maagden, met vurige, papaverhelle rozen in het ravenzwarte haar. Af en toe tusschen twee attracties schoven zich de onvermurwbare kellners tusschen de bankerijen, en brachten verfrisschingen aan. Op een klein verhoog zong een bleeke washoofd ige zanger-danser dubbelzinnige liedjes, die hij tijdens de intermezzo's van het orkest verduidelijkte door de aanvoeging van schuine zetten. De filistertronies glansden gelukkig en volzalig en rond hun lippen plooiden zich bij iedere obscene mop een heimelijk plooi van welbehagen.
Deernen zonder soeteneur slenterden begeerig naar een prooi door de zaal, zetten zich eindelijk neer, bestelden een consommatie en stelden het charme hunner blikken voor alle hongerige oogen open.
Ach. 't bleef voor Willem toch doodgewoon. Hij wist niet onder den indruk te komen van die perverse omgeving. Hij weerhield zich te geeuwen. De kaalhoofdige schedels der gagas leken hem bespottelijke biljartbollen, de deernen banaal, de liedjes saai.
Hij zat lusteloos te droomen en staroogde de blauwe kronkels der sigaretten na die opslierden naar de bleeke globes