| |
| |
| |
Hoofdstuk 8
Geestige anekdote. Waarom verstandige ouders soms domme kinderen en domme ouders verstandige kinderen voortbrengen. Boeklui zijn geen doeklui. Een zoet kluchtje. Dat het gelukkige kinderen zijn die meer op hun moeder dan op hun vader lijken, en waarom. Iets leuks over vogeltjes. Aardige kwinkslag van Cato. Tere vrouwtjes zijn geschikter om kinderen te zogen dan stevige vrouwen. Plato's ongelijk duidelijk aangetoond. Waarom de huiszorg aan de vrouwen is toebedeeld. Over manwijven.
Een edelman had een vrouw, gezegend met een voortreffelijk gemeubileerde ziel, die hem twee zoontjes tegelijk baarde. Hoewel tweelingen meestal veel op elkaar lijken, verschilden deze twee frappant. De een had een uitstekend verstand, de ander was er geheel van verstoken; deze was een wonder van opgewektheid, die extreem zwaarmoedig. Ook in lichaamslengte en in al hun doen en laten was eenzelfde ongelijkheid te bespeuren. Een hoveling die het zag maakte de opmerking dat ze niet twee, maar slechts een waren. Gevraagd waarom antwoordde hij gevat: Omdat de een het lichaam is en de ander de ziel. Heel raak gezegd, als men het goed begrijpt!
Deze anekdote leek mij goed als voorafje opdat de geest van de lezer, ontvankelijk gemaakt door iets aardigs, des te meer genoegen zou beleven aan wat volgt. Mijn vraag is, hoe komt het dat verstandige ouders soms domme kinderen, en domme ouders verstandige kinderen verwekken? Een vraag die sommigen afdoen met een poëtisch verzinsel dat bij velen in de smaak valt. Mensen met weinig verstand beginnen te goeder trouw aan het Venuswerk, zeggen zij, en zetten al hun geestelijke vermogens in, met het resultaat dat zij verstandige spruiten kweken. Knappe koppen daarentegen dalen af tot dit vermaak om eens iets anders te doen. En omdat hun gedachten er niet
| |
| |
helemaal bij zijn maar inmiddels een hoge vlucht nemen, kan het moeilijk anders of zij krijgen domoren en zwakkelingen. U mag er het uwe van denken.
Een geneesheer verdedigde volgens Galenus de gedachte dat het vocht van de man of van de vrouw, al naar gelang wie de overhand had bij het verwekken, de grondstof voor de vrucht vormde, en dat de rest tot voedsel diende van het wichtje in het lichaam van de moeder. Eieren zijn heel geschikt om deze theorie te bewijzen. Van de twee zaden waaruit zij bestaan komen de kuikens voort uit het ene, en het ander dient tot voedsel. Een schrijver uit de oudheid tekent hierbij uitdrukkelijk aan dat eigeel nagenoeg geen rol speelt in het genereren van de vogel, maar dat de wijze natuur het voornamelijk heeft bestemd tot voedsel van het dier. Zo komt het dat wij nog altijd een flink restant van de dooier zien nadat de kuikens uit de schaal zijn gekropen. Alsof de natuur hen van dit voedsel heeft willen voorzien om het gemis aan wat andere dieren uit het moederlichaam ontvangen te vergoeden. Dit punt zou nog aperter bewezen worden als waar is wat we lezen bij Olaus Magnus, dat apen, honden en beren wel eens vrouwen zwanger hebben gemaakt, waaruit vruchten met menselijke gedaante geboren zouden zijn. Dat zou namelijk betekenen dat het vrouwenzaad dominant was geweest en dat het dierlijk zaad tot voedsel had gediend.
Er waren mensen die deze opvatting aanhingen en onze vraag als volgt beantwoordden: krijgt een verstandig man een domme zoon, dan gebeurt dat omdat het vocht van de moeder heeft gedomineerd, daar het sap van een scherpzinnig man weinig geschikt is voor de voortplanting. En iemand die uit vrouwenzaad gegenereerd is, kan niet bijster slim en bij de pinken zijn omdat de koude en vochtigheid van het vrouwvolk een negatieve invloed hebben op de werking van het verstand. Maar dat geeft slechts antwoord op het eerste deel van onze vraag en maakt het tweede nog problematischer dan het al was.
| |
| |
Want als kinderen van slimme mannen dom zijn omdat zij uit het zaad van de moeder geboren worden (waardoor men dikwijls behalve meisjes ook jongetjes ziet die meer op hun moeder dan op hun vader lijken), dan is het noodzakelijke gevolg dat kinderen van domme vaders altijd dom zijn. Want of het zaad van de man of dat van de vrouw domineert en geen van beide is in staat een scherpzinnig persoon te maken.
Ik zie dan ook geen oplossing tenzij wij het als volgt formuleren: wie altijd maar met de wil van God aan komt zetten is een slecht filosoof, maar wie dat nooit doet is geen goed christen. In deze aangelegenheid zullen we de oorzaak van het probleem daar zoeken en zeggen dat het de wil van zijn Goddelijke Majesteit is, opdat de ouders niet trots worden en hun kinderen niet lui, wat het geval zou zijn wanneer ze goede eigenschappen en kennis zouden erven, maar dat ze beiden proberen door geloften en gebeden God die kwaliteiten af te smeken. Het gebed is Hem zo welgevallig dat Hij zijn uitverkorenen zelfs, om ze sneller daartoe te brengen, dikwijls onderdompelt in de ergste ellende, waaruit Hij ze dan op het meest onverwachte moment verlost met hernieuwde en sterkere zegeningen, opdat men in het ene zijn genade moge zien, en in het andere zijn macht bejubelen. Onze meesterdichter Joost van den Vondel heeft dit zo mooi onder woorden gebracht dat ik niet kan nalaten u zijn verzen te citeren. Zo zingt hij:
De vader mag somwijl zijn kinderen beproeven,
En weigeren een poos 't geen zij tot nooddruft hoeven,
Maar let eens op het eind: eer dat het wordt te spa,
Daalt hij van boven neer met hemelse gena,
Opdat die met meer smaak in 't uiterst werd genoten.
Zo snoeit de hovenier zijn al te dartele loten,
Opdat de wijngaard zelf met ene milder rank
Hem in de druivesnee voor zijne arbeid dank'.
't Geen nadeel schijnt in 't oog van een beneveld oordeel,
| |
| |
Gedijt tot vruchtbaarheid, en wenselijker voordeel;
Dies laat ons, onder 't juk van luttel tegenspoed
Niet morren, om de hoop op een veel groter goed.
Cardanus schrijft wanneer hij het heeft over wijze mannen in zijn boek over De menselijke natuur: Omdat zij altijd iets belangrijks in gedachten hebben, stijgt bij wijzen het volmaakte deel van het bloed, dat dun en spitsvondig is, naar het hoofd ter versterking van de hersenen. Uit het overige bloed, dat troebel is en verstoken van warmte en geest, wordt het zaad gemaakt dat door zijn gebrekkigheid onvruchtbaar is of malle schepselen maakt. De voor de hand liggende conclusie uit de woorden van die arts is dat het jongedames afgeraden moet worden om knappe studiehoofden tot man te nemen. Ons bekende spreekwoord schijnt dit ook te willen leren: Een goed boekman, zegt het, is geen goed doekman. Wat de advocaat bij Aristaenetus bevestigt; zijn vrouw dreigde hem een paar hoornen op de kop te planten in plaats van een pluim, omdat hij zijn plicht verwaarloosde wanneer er in bed werk te doen was. Hoor haar eens tekeergaan: Als hij doorgaat met het behartigen van andermans zaken en het verwaarlozen van zijn eigen, dan zal een andere pleiter mijn zaak verdedigen. De manke Vulcanus vreesde een dergelijk heldin-nenstuk en daarom liet hij zijn echtgenote krakende pantoffels dragen. Opdat zij geen overspel zou plegen, zegt Philostratus, want de sandaal verraadt het schandaal. Maar wat dunkt u van deze geleerde? Had hij misschien ook een lichte tik van de molen gekregen door zulk ongeluk? Getrouwd met een jonge vrouw was hij niet half zo verzot op haar als op zijn boeken. Op een keer zei zij quasi mallotig: Lieverd, was ik maar een boek, dan zou je je vast meer met mij bemoeien. Ik zou het ook willen, antwoordde hij, als ik het boek mocht kiezen. En welk boek zou je dan kiezen, vroeg zij? Een almanak, sprak hij, dan kreeg ik elk jaar een nieuwe.
Maar genoeg gekheid gemaakt, terug naar serieuzer zaken.
| |
| |
Wij spraken zoëven over zonen, die meer op hun moeder dan op hun vader lijken. Daarover nu iets. Dit puntdicht gaat over zo'n zoon:
Reddere te toto matrem quid corpore iactas?
Mentiris, patrem parte refers media.
Crede tuis igitur, si non mihi, prolibus, Aule;
Contra te testes non pudet esse tuos?
Wat poch je dat je hele lichaam je moeder weerspiegelt?
je liegt, je lijkt op je vader voor de helft.
Aulus, geloof je mij niet, geloof dan maar je kinderen;
Schaam je je niet dat je zaad tegen jou getuigt?
Ik ben er zeker van dat die kinderen gelukkig zijn, die meer lijken op hun moeder dan op hun vader. Zij leven langer dan anderen, zeggen mensen die het weten kunnen. Dit is prettig om te weten, dus ga ik wat uitvoeriger op de zaak in. Vast staat dat vogels door de bank genomen langer leven dan viervoeters, hoewel zij zich binnen het jaar voortplanten en kleiner van lichaam zijn. Arenden bij voorbeeld, gieren, kiekendieven, pelikanen, raven, kraaien, zwanen, ooievaars, papegaaien enzovoort, leven langer dan paarden, ossen, koeien, schapen, bokken, geiten, honden, katten en meer van zulke. Daar zijn vele en verschillende oorzaken voor. Ik noem slechts twee van de belangrijkste. Met de eerste zit het zo: het hoofd is zonder meer de voornaamste zetel der geesten. Deze geesten verzwakken het lichaam enorm, dat valt niet te ontkennen en al zegt men het meestal van de dierlijke geesten, het geldt voor hen allemaal. Het gevolg is dat zij, naarmate ze groter in aantal zijn of bijtender in scherpte, het leven zeer verkorten. Ik geloof daarom dat de lange leeftijd van vogels vooral zijn verklaring vindt in het feit dat hun hoofden in verhouding tot hun lichamen heel klein zijn, terwijl ook van mensen met grote schedels gezegd
| |
| |
kan worden dat zij niet zo lang leven.
Een andere verklaring, die mij het meest aanstaat, volgt dit patroon: de oorzaak is naar mijn idee dat vogels meer bestaan uit bouwstof van de moeder dan van de vader. En omdat de wijfjes minder vurig zijn dan de mannetjes krijgen zij geesten die, omdat ze minder scherp en minder vinnig zijn, minder voedsel onttrekken aan het lichaam, met het gevolg dat zij langer leven.
Zo gaat het ook bij de mensen, het langst leven zij die het meeste weg hebben van hun moeder en om die reden mag men zulke kinderen gelukkig prijzen. Deze waarheid die ik u als het ware met de wijsvinger heb voorgehouden, staat als een huis. Goede voorbeelden ervan zijn kinderen uit het samengaan van oude mannen en jonge vrouwen, die tot een zeer hoge ouderdom zijn gekomen, op voorwaarde dat hun vaders gezond waren en geen oude rochelpotten. Wie weet bedoelde Cato de Oude zoiets in het beminnelijke antwoord aan zijn zoon? Toen deze zag dat zijn vader op zijn oude dag een jonge vrouw nam, zei hij: Vader, heb ik uw ongenoegen gewekt dat u een stiefmoeder in huis haalt? Verre van dat zoon, antwoordde de oude man, ik beleef zoveel plezier aan jou, dat ik er nog zo een paar wou zien te krijgen.
Uit alles wat wij opgesomd hebben blijkt overduidelijk hoe verkeerd Plato zat met zijn oordeel dat de kwaliteit van de voortplanting achteruitging en verslechterde omdat het vrouwen niet toegestaan was net als de mannen hun lichaam en geest te oefenen. Dat ligt echt heel anders. Het verschil in robuustheid tussen man en vrouw komt de vrucht zeer ten goede, en tengere vrouwtjes geven meer melk en zijn veel geschikter om kinderen te zogen, bij de minnen idem dito. Evenmin hebben de vrouwen van Sparta, die nooit voor hun tweeentwintigste jaar of volgens anderen voor hun vijfentwintigste aan de man kwamen (om die reden werden zij andromanae dat is manwachtenden genoemd), dapperder of langer levende kin- | |
| |
deren voortgebracht dan de vrouwen van Rome, Athene of Thebe, waar kinderen met twaalf of veertien jaar huwbaar waren. Als de Spartaanse vrouwen in enig opzicht uitblonken, dan is dat eerder te danken aan hun ongewone matigheid dan toe te schrijven aan hun late huwelijk. Plato blijkt op dit punt weinig gelijk te hebben. Als u het prettig vindt werpen wij hier wat meer licht op. Hij wilde dat vrouwen zich even hard zouden trainen in krijgszaken als de mannen. Want, zei hij, omdat er niet minder maar meer vrouwen zijn dan wij, zou men op die manier de sterkte van de steden vergroten. Bovendien vond hij het een schande dat het vrouwvolk zich minder achtte dan alle overige schepselen. Want zelfs wijfjes van redeloze dieren vechten dapper om zichzelf en hun welpen te beschermen tegen welke vervaarlijke beesten ook, maar alleen de vrouwen waren een weerloze prooi voor wie hen wilden aanvallen en bespringen.
Maar wat zijn eerste punt aangaat, mij dunkt dat men beter maar niet nieuwsgierig kan zijn naar wat vrouwelijke krachten vermogen. Het gevaar daarvan toont Aristoteles aan met het voorbeeld der Spartaanse vrouwen toen de Thebanen de Spartanen aanvielen. Want toen de vrouwen en mannen gezamenlijk een uitval deden raakten zij zo in paniek en verwarring dat ze meer schade aanrichtten binnen hun eigen gelederen dan bij de vijand. En Plato's voorbeeld van de wijfjes bij andere dieren doet niet erg ter zake omdat deze, hun natuurlijke geaardheid volgend, buiten het ter wereld brengen van jongen, niets van doen hebben met die ordening, kunst of oefening die het menselijk geslacht niet kan ontberen. De mens, met zijn natuurlijke begeerte om samen te leven en met de keuzemogelijkheid goed of slecht te leven, heeft zowel in het openbaar als privé te maken met talloze lessen en regels om zijn leven goed in te richten. Regels binnen steden en regels binnenshuis, ze zijn met overleg toebedeeld aan een ieder naar vermogen en geschiktheid. Welnu, omdat vrouwen veel teerder en delicater
| |
| |
zijn geschapen dan mannen, omdat zij de last van het baren van kinderen moeten verduren en hun eerste opvoeding moeten verzorgen, allemaal zaken die veel tijd en rust vergen, heeft men de vrouwen, om dit alles uit te kunnen voeren, met recht en reden het huis toegewezen. Ook was het billijk dat iemand werd aangewezen om met wijsheid en aandacht te zorgen voor en te waken over wat de mannen met dapperheid hadden verworven. Iemand die hen wanneer ze vermoeid van het werken thuiskwamen, met liefde zou ontvangen, verwelkomen en met heerlijk toebereide spijzen verkwikken, opdat zij daarna weer des te opgewekter aan het werk zouden tijgen. Omdat al deze zaken geregeld moesten worden, en omdat het genoeg werk was voor één persoon in huis, heeft men wijselijk beschikt dat de zwaksten zich hiermee mee bezig zouden houden, terwijl de sterksten zich buiten weerden.
De draad der gedachten die over dit onderwerp in mijn hoofd tolden, is hier plotseling afgesneden door het bezoek waarmee het een deftige ambtsdrager behaagde mij - waar heb ik het aan verdiend - te vereren. Alleen dit dan nog als toegift. Mocht u vermoeid zijn door het langdurig lezen van proza, dan kan dit rijmpje over een jongedame van het soort dat Plato wenste, u weer op adem brengen. Een edelman die uitblonk in vrouwelijke manieren had een zuster van het type dat de Fransen hommasses noemen en wij manwijven. Zij reed paard, ging om met pistolen en sprong even goed als ieder ander over heg of sloot. Nu dit eigenaardigs onder uw aandacht is gebracht, geef ik u er dit gedichtje op:
Het kome u niet vreemd te voren;
O! wat is er, zachte Jan,
|
|